ECLI:NL:RBROT:2025:2572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/4187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie transitievergoeding bij beëindiging dienstverband voor afloop opzegverbod

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om compensatie voor de aan ex-werkneemster betaalde transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid. De aanvraag werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen, omdat het dienstverband was beëindigd terwijl het opzegverbod wegens ziekte nog geldig was. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiseres had op 5 juni 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de ex-werkneemster, waarbij het dienstverband per 9 juli 2023 eindigde en een transitievergoeding van € 3.113,- bruto werd afgesproken. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag om compensatie terecht was, omdat de arbeidsovereenkomst was beëindigd terwijl het opzegverbod nog van kracht was. De rechtbank legt uit dat de hersteld melding van de ex-werkneemster door eiseres niet als een administratieve verschrijving kan worden aangemerkt, en dat de aanvraag om vergoeding van de transitievergoeding terecht is afgewezen.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit Vlaardingen, eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Woltman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om compensatie voor de aan [persoon B] (ex-werkneemster) betaalde transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 op het bezwaar is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Ex-werkneemster, die op 1 oktober 2019 bij eiseres in dienst is getreden, werd op 9 juli 2021 ziek. Met ingang van 28 oktober 2022 werd aan haar een IVA [1] -uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Eiseres heeft op 5 juni 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten met ex-werkneemster. Daarin is afgesproken dat het dienstverband per 9 juli 2023 eindigt en dat eiseres aan exwerkneemster een transitievergoeding betaalt van € 3.113,- bruto.
2.2.
Op 31 augustus 2023 heeft eiseres een aanvraag om compensatie voor transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid bij verweerder ingediend en daarin verzocht om compensatie van de aan ex-werkneemster betaalde transitievergoeding. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd terwijl het opzegverbod wegens ziekte nog geldig was. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van de door eiseres aan exwerkneemster betaalde transitievergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. In artikel 7:670, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
Daarnaast is in het hiervoor genoemde artikellid bepaald dat perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan als gevolg van zwangerschap, worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW is bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding verstrekt, indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11, is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
6. In geschil is of verweerder op de juiste gronden is uitgegaan van een samengetelde periode van arbeidsongeschiktheid, omdat ex-werkneemster met ingang van 15 juli 2021 hersteld is gemeld en op 27 juli 2021 opnieuw is ziekgemeld, als gevolg waarvan het opzegverbod niet op 9 juli 2023 maar op 20 juli 2023 eindigde.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt de hersteld melding uit het door verweerder overgelegde stuk “Aangifte van langdurige ziekte in de 42e week” van 10 mei 2022, waarop door of namens eiseres is ingevuld dat ex-werkneemster vanaf 9 juli 2021 ziek was, dat zij op 15 juli 2021 hersteld is gemeld en dat op 27 juli 2021 een nieuwe ziekmelding heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt tevens dat eiseres kennelijk zelf ook is uitgegaan van een tussentijdse hersteld melding. In haar beroepschrift merkt eiseres ook op dat aan ex-werkneemster een uitdraai van haar ziekmelding is verstrekt waarop diezelfde gegevens zijn vermeld. Dat deze hersteld melding als een administratieve verschrijving moet worden aangemerkt, zoals eiseres stelt, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft de door haar gestelde verschrijving immers niet onderbouwd met gegevens waar dit uit blijkt. Gelet op de hersteld melding heeft verweerder bij de bepaling wanneer het opzegverbod wegens ziekte eindigt terecht rekening gehouden met artikel 7:670, eerste lid, van het BW. Er is in dit geval immers sprake van perioden die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, waardoor deze worden samengeteld voor de bepaling van het opzegverbod
7.2.
Voor zover eiseres met haar beroepsgrond dat zij door verweerder met de in het toekenningsbesluit van 14 oktober 2022 genoemde datum van de eerste ziektedag op het verkeerde been is gezet, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt deze beroepsgrond niet. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste ziektedag 9 juli 2021 is en dat de vermelding hiervan in het toekenningsbesluit juist is. Daarnaast heeft verweerder, zoals hiervoor onder 7.1 overwogen, terecht geconcludeerd dat sprake is van een samengetelde periode van arbeidsongeschiktheid. Omdat in het besluit van 14 oktober 2022 slechts de eerste ziektedag is vermeld en niet ook het einde van het opzegverbod, kon eiseres aan dit besluit geen rechten ontlenen over de einddatum van het opzegverbod. Bovendien kon eiseres in haar eigen administratie zien dat voor het opzegverbod sprake was van een samengetelde periode als gevolg waarvan het opzegverbod pas op 20 juli 2023 eindigde. Met het besluit van 14 oktober 2022 is dan ook geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het opzegverbod twee jaar na de in dat besluit genoemde eerste ziektedag eindigde. De vergelijking van eiseres met de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 maart 2022 [2] gaat niet op. In die zaak was sprake van een toekenning van een WIA-uitkering na 104 weken van arbeidsongeschiktheid en van een foutieve vermelding van de ingangsdatum van de WIA-uitkering in het toekenningsbesluit. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake.
7.3.
Eiseres heeft het dienstverband met ex-werkneemster per 9 juli 2023 beëindigd. Op dat moment was de in artikel 7:670, eerste lid, van het BW, genoemde termijn van twee jaren, rekening houdend met een samengetelde periode van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid nog niet verstreken. Verweerder heeft daarom terecht geen vergoeding voor de transitievergoeding verstrekt.
8. Voor zover eiseres met haar beroep op de menselijke maat en coulance, bedoeld heeft een beroep te doen op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dit beroep niet. Het opzegverbod zoals neergelegd in artikel 7:670, eerste lid, van het BW en het recht op vergoeding van een transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid zoals neergelegd in artikel 7:673e, eerste lid, van het BW betreffen dwingendrechtelijke bepalingen die zijn opgenomen in een wet in formele zin. Toetsing van deze bepalingen aan het evenredigheidsbeginsel is daarom niet mogelijk. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om het evenredigheidsbeginsel contra legem, dus in strijd met de bepalingen van de formele wetgever, toe te passen. Slechts bij door de wetgever niet in de wetgeving verdisconteerde omstandigheden kan tot contra legem toepassing worden overgegaan. Niet gebleken is dat de door eiseres genoemde omstandigheden niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.IVA = Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
3.Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en artikel 120 van de Grondwet.