ECLI:NL:RBROT:2025:2557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
25/1581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening woningsluiting in verband met drugsgerelateerde activiteiten

Op 28 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening betreffende de sluiting van een woning. De burgemeester van Rotterdam had besloten de woning van verzoeker te sluiten vanwege de aanwezigheid van goederen in de kelderbox die in verband konden worden gebracht met het maken van drugs. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een samenhang was tussen de woning en de kelderbox, waardoor de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Echter, de rechter had twijfels over de noodzaak van de sluiting van de woning zelf, aangezien er geen drugs of drugsgerelateerde spullen in de woning waren aangetroffen. De voorzieningenrechter maakte een belangenafweging en besloot dat de belangen van verzoeker om in zijn woning te blijven voorlopig zwaarder wogen dan de belangen van de burgemeester. De rechter schorste het besluit van de burgemeester voor het woongedeelte van verzoeker, maar bevestigde de sluiting van de kelderbox. Verzoeker kreeg ook een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1581

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. C. Karlas),
en

de burgemeester van Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Havensteder uit Rotterdam.

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 7 februari 2025 heeft de burgemeester de woning van verzoeker gesloten vanwege een overtreding van de Opiumwet. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Verzoeker is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester en mr. L.T. Kleine (namens Stichting Havensteder).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
4. Verzoeker woont op het adres [adres]. Hij huurt deze woning van Stichting Havensteder.
5. De politie heeft begin december 2024 een anonieme melding ontvangen over verzoekers woning. Volgens de melding zouden er sinds een half jaar na 22:00 uur mensen met sporttassen de woning in- en uitgaan. Ook zouden er vaten de woning ingaan. De politie heeft verzoekers woning op 13 december 2024 doorzocht. In de woning is niets aangetroffen. In de kelderbox bij de woning is onder meer het volgende aangetroffen: ruim vijf kilo versnijdingsmiddel (fenacetine, paracetamol en procaïne), twee persen, tassen met zeven en vergieten, een lege vijf liter kan aceton en een volle vijf liter kan met een onbekende vloeistof. Volgens de politie zijn dit goederen die bestemd zijn voor het bereiden en bewerken van verdovende middelen. Daarnaast zijn er drie cobra’s (zwaar vuurwerk) aangetroffen. Dit blijkt uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 18 december 2024.
Waar gaat het in deze zaak om?
6. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester besloten om verzoekers woning te sluiten voor drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens en hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij voorlopig in zijn woning mag blijven wonen. De burgemeester heeft toegezegd dat de woning openblijft tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
8. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
9. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen, heeft verzoeker immers gedurende de komende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Beoordelingskader
10. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, waarvan de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. De situatie moet zodanig zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
11. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
12.1.
Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten. In de periode van 5 december tot en met 20 december 2024 heeft een kennis bij verzoeker in de woning verbleven. Deze kennis heeft kennelijk de spullen tijdelijk in de kelderbox opgeslagen zonder dat verzoeker dat wist. Het gaat bovendien om spullen die op zichzelf bezien legaal zijn. Volgens verzoeker kon hij dan ook niet weten dat deze spullen bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten.
12.2.
De sluiting van de woning op grond van de Opiumwet is een pandgerichte maatregel en geen persoonsgerichte maatregel. De burgemeester hoeft dan ook niet aannemelijk te maken dat verzoeker zelf wist of het vermoeden had dat de aangetroffen spullen bestemd waren voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. Het gaat erom of de in de kelderbox aangetroffen stoffen of voorwerpen, eventueel in combinatie met andere feitelijkheden, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een verboden voorbereidingshandeling. [1] De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester dat voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het gaat inderdaad om legale spullen, maar vijf kilo aan versnijdingsmiddel in combinatie met de andere spullen maakt het aannemelijk dat het hier gaat om spullen die bestemd zijn voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs.
13.1.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd is om zijn woning te sluiten, omdat de woning los moet worden gezien van de kelderbox. De burgemeester is het daar niet mee eens. Volgens de burgemeester vormen de woning en de kelderbox één geheel.
13.2.
Volgens rechtspraak van de hoogste beroepsinstantie in dit soort zaken (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) is van belang of er een zodanige relatie bestaat tussen de verschillende (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid tot sluiting zich uit tot dat geheel. Die samenhang kan bijvoorbeeld blijken uit een bouwkundige samenhang (bijvoorbeeld als de bouwwerken fysiek met elkaar zijn verbonden) of een functionele samenhang (bijvoorbeeld als het ene bouwwerk ten dienste staat van het andere bouwwerk). Van een functionele samenhang kan sprake zijn als er in het ene bouwwerk spullen worden opgeslagen ten behoeve van het andere bouwwerk. [2]
13.3.
Verzoekers woning ligt op de derde verdieping van een portiekflat en de kelderbox ligt op de begane grond. Er zijn twee toegangen tot de kelderboxen: via een deur in de centrale hal van het appartementencomplex en via de straat. De sleutel van verzoekers voordeur gaf ook toegang tot de kelderbox. Het slot van de kelderbox is inmiddels vervangen. Volgens verzoeker gebruikte hij de kelderbox alleen als opslagplaats voor overgebleven materialen na het leggen van zijn onder- en laminaatvloer. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat kelderbox werd gebruikt als opslagplaats bij zijn woning. Alleen al om die reden vindt de voorzieningenrechter dat er sprake is van een samenhang tussen de woning en de kelderbox. De burgemeester was dan ook bevoegd om de woning te sluiten.
Is er een noodzaak om de woning te sluiten?
14. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting moet aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde. Van belang is verder of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat er drugs vanuit het pand werden verhandeld, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling [3] bij de beoordeling van de noodzaak tot sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
15. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen kan worden afgeweken.
16. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een ernstig geval en dat de woning en de kelderbox moeten worden gesloten om de openbare orde te herstellen, het risico op herhaling te voorkomen en om een signaal af te geven dat drugsgerelateerde activiteiten niet worden getolereerd.
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester geen onderscheid maakt tussen het woongedeelte en de kelderbox. De voorzieningenrechter vindt echter dat de burgemeester niet zonder meer kan overgaan tot sluiting van het woongedeelte. Het woongedeelte is niet direct verbonden met de kelderbox. Daarbij komt dat de ruimte van de kelderboxen ook een eigen toegang heeft vanaf de straat. Alleen in de kelderbox zijn drugsgerelateerde spullen aangetroffen. De politie heeft helemaal niets in het woongedeelte aangetroffen: geen drugs, geen versnijdingsmiddelen, geen drugsgerelateerde spullen en geen vaten (zoals genoemd in de anonieme melding). De inhoud van de anonieme melding komt dan ook niet overeen met de feitelijke situatie zoals die door de politie is aangetroffen. Van handel vanuit de woning is niet gebleken. Daarnaast vindt de voorzieningenrechter het van belang dat verzoeker geen antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet en de woning in een wijk ligt die bovengemiddeld scoort op het gebied van veiligheid en veiligheidsbeleving. Gelet hierop plaatst de voorzieningenrechter vraagtekens bij de noodzaak van de sluiting van het woongedeelte.
Belangenafweging
18. De voorzieningenrechter moet op dit moment een belangenafweging maken. Zij begrijpt dat de burgemeester wil optreden tegen drugscriminaliteit en dat er sprake is van een ernstige zaak, gelet op wat er in de kelderbox is aangetroffen. Dit maakt dat de burgemeester de kelderbox mag sluiten. Verzoeker heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sluiting van de kelderbox onevenwichtig is. De voorzieningenrechter vindt wel dat de belangen van verzoeker ten aanzien van het woongedeelte op dit moment zwaarder wegen dan de belangen van de burgemeester, gelet op de twijfel ten aanzien van de noodzaak van de sluiting. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om gedeeltelijk tegemoet te komen aan het verzoek om een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe. Het woongedeelte mag voorlopig open blijven tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Omdat het verzoek gedeeltelijk wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, voor zover dit ziet op het woongedeelte van verzoekers woning;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:211.
3.Uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912