ECLI:NL:RBROT:2025:2486

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
11259073 CV EXPL 24-19962
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst na overlijden van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Stichting Hef Wonen. [eiser] verzocht de kantonrechter om de huurovereenkomst van zijn overleden broer voort te zetten. De broer van [eiser] huurde sinds juli 2014 een woning van Hef Wonen, maar overleed op 26 januari 2024. [eiser] stelde dat hij vanaf juli 2014 bij zijn broer in de woning woonde en wilde de huurovereenkomst voortzetten. Hef Wonen betwistte dit en stelde dat [eiser] niet voldeed aan de wettelijke eisen voor voortzetting van de huurovereenkomst, met name het duurzaamheidsvereiste uit artikel 7:268 BW.

Tijdens de zitting op 30 januari 2025 werd de zaak besproken. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn broer. Dit was een vereiste om de huurovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] af en oordeelde dat hij de woning moest ontruimen. Tevens werd bepaald dat [eiser] de huur moest blijven betalen tot de ontruiming en dat hij de proceskosten moest vergoeden aan Hef Wonen.

De kantonrechter concludeerde dat [eiser] geen recht had op voortzetting van de huurovereenkomst, omdat hij niet voldeed aan de strenge eisen die de wet stelt. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op één maand na de uitspraak. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de doorbetaling van de huur en de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11259073 CV EXPL 24-19962
datum uitspraak: 28 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Kara,
tegen
Stichting Hef Wonen,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.P.J. Verwoerd.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘Hef Wonen’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord en eis in reconventie, met bijlagen;
  • de mail van 21 januari 2025 van [eiser], met bijlagen.
1.2.
Op 30 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiser] met mr. Kara;
  • namens [eiser]: [naam] (medewerker sociaal beheer) en mr. Verwoerd.

2.De beoordeling

in conventie en reconventie
Waar gaat de zaak over?
2.1.
De broer van [eiser] huurde sinds juli 2014 een woning van Hef Wonen. [eiser] stelt dat hij vanaf juli 2014 bij zijn broer in de woning heeft gewoond. Door een noodlottig ongeval op 26 januari 2024 is de broer van [eiser] overleden. [eiser] wil de huurovereenkomst van zijn broer voortzetten. Hij vraagt de kantonrechter om Hef Wonen daartoe te veroordelen.
2.2.
Hef Wonen is het niet eens met de vordering en voert het volgende aan. Hef Wonen vindt dat [eiser] geen recht heeft om de huurovereenkomst voort te zetten, omdat hij niet voldoet aan de wettelijke eisen die daarvoor gelden. Zij eist daarom dat [eiser] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen met betaling van een gebruiksvergoeding en schadevergoeding.
Conclusie
2.3.
De vordering van [eiser] tot voortzetting van de huurovereenkomst wordt afgewezen. Dit betekent dat [eiser] de woning moet ontruimen en huur moet betalen tot de dag dat hij de woning heeft ontruimd. [eiser] hoeft geen schadevergoeding te betalen.
[eiser] heeft geen recht om de huurovereenkomst voort te zetten
2.4.
[eiser] heeft geen recht om de huurovereenkomst voort te zetten na het overlijden van zijn broer. [eiser] voldoet niet aan de strenge eisen die daarvoor zijn gesteld (artikel 7:268 BW). Een van de eisen is dat [eiser] een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn broer moet hebben gehad. Duurzaam betekent dat [eiser] het plan moet hebben gehad om lang samen met zijn broer te blijven.
2.5.
[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eiser] had niet het plan om nog lang met zijn broer samen te blijven. Dit volgt uit het feit dat [eiser] al sinds 22 maart 2022 ingeschreven staat als alleenstaande woningzoekende. Ook heeft [eiser] daadwerkelijk gereageerd op woningen. Zelfs in maart 2023 heeft [eiser] nog gereageerd op een woning. Tijdens de zitting gaf [eiser] als verklaring dat hij verder wilde met zijn leven en dat hij een eigen gezin wilde stichten.
2.6.
Omdat aan het vereiste van een duurzame gemeenschappelijke huishouding niet voldaan is, hoeft de kantonrechter er niet over te oordelen of [eiser] aan de andere vereisten van artikel 7:268 BW voldoet. Dat komt omdat als aan een van de vereisten van dit artikel niet is voldaan, de vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst al moet worden afgewezen. Ook voor een afweging van de belangen van [eiser] tegen die van Hef Wonen is geen plaats.
[eiser] moet de woning ontruimen
2.7.
[eiser] moet de woning ontruimen. [eiser] heeft geen recht om de huurovereenkomst voort te zetten en dus ook niet om in de woning te blijven wonen. In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de ontruimingstermijn te stellen op één maand na de datum van dit vonnis.
2.8.
Tot aan de dag dat [eiser] de woning heeft ontruimd, moet [eiser] de huur betalen die hij had moeten betalen als hij huurder zou zijn geweest (artikel 7:268 lid 5 BW). [eiser] is niet aansprakelijk voor de schade die Hef Wonen naar eigen zeggen lijdt vanwege de situatie dat de woning niet eerder tegen een hogere huurprijs aan derde kon worden verhuurd.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten in conventie en reconventie komen voor rekening van [eiser], omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot
de kosten die [eiser] aan Hef Wonen moet betalen op € 408,00 aan salaris voor de
gemachtigde (2 punten x € 204,00) en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 510,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt, met uitzondering van de doorbetaling van de huur en de proceskostenveroordeling, niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de ontruiming van de woning pas plaats kan vinden als onherroepelijk op de eis van [eiser] is beslist.
2.11.
Het uitgangspunt van de wet is dat [eiser] de huur voortzet, zolang op zijn vordering tot voortzetting van de huur niet onherroepelijk is beslist (artikel 7:268 lid 2 BW). Dat betekent dat afwijzing van de eis van [eiser] en toewijzing van de tegeneis van Hef Wonen in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard. Dat kan anders zijn als er sprake is van misbruik van rechtsmiddelen (het instellen van hoger beroep of cassatie). [1] Hef Wonen heeft niet gesteld dat hier sprake van is en de kantonrechter is van oordeel dat dit nergens uit blijkt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de vordering af;
in reconventie
3.2.
veroordeelt [eiser] om binnen één maand na de datum van dit vonnis de woning aan het adres De Damhouderstraat 9 in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [eiser] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Hef Wonen te stellen;
3.3.
veroordeelt [eiser] aan Hef Wonen te betalen € 600,82 per maand (met de verhoging die wettelijk is toegestaan) tot aan de dag waarop de ontruiming plaatsvindt;
in conventie en reconventie
3.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van Hef Wonen worden begroot op € 510,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart de veroordeling tot doorbetaling van de huur (zie onder 3.3) en de proceskostenveroordeling (zie onder 3.4) uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
572

Voetnoten

1.hof Den Haag 19 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:974