ECLI:NL:RBROT:2025:2380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/4412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering en terugvordering van voorschot door de rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar WIA-uitkering en de terugvordering van een voorschot beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Gruijl, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), die haar een lagere WIA-uitkering toekende en een terugvordering van € 1.452,42 oplegde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de WIA-uitkering correct heeft vastgesteld en dat de terugvordering op goede gronden is gedaan. Eiseres had kunnen weten dat zij te veel voorschot ontving, aangezien zij naast de WIA-uitkering ook ziekengeld ontving van een andere werkgever. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.W. de Gruijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Woltman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag aan voorschot.
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 8 november 2023 (het primaire besluit I) vanaf 5 september 2023 een WIA-uitkering aan eiseres toegekend en bepaald dat vanaf 5 november 2023 bij de berekening van de hoogte van de WIA-uitkering wordt uitgegaan van een percentage van 70% in plaats van 75%, waardoor de uitkering per die datum lager wordt. Met het besluit van 24 november 2023 (het primaire besluit II) heeft verweerder bepaald dat eiseres een bedrag van bruto € 1.452,42 binnen zes weken moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze besluiten gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en mr. G. Grijs en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 7 juni 2023 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 8 september 2023 heeft verweerder een voorschot toegekend van € 1.075,54 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Na een medische beoordeling heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Met het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de hoogte van de toegekende WIAuitkering juist heeft vastgesteld en het te veel ontvangen bedrag aan voorschot op goede gronden heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de WIA-uitkering van eiseres juist heeft vastgesteld en op juiste gronden het bedrag van € 1.452,42 bruto heeft teruggevorderd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoogte van de WIA-uitkering
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% vanaf 5 november 2023. De rechtbank oordeelt dat deze percentages en daarmee de verlaging van de WIA-uitkering dwingendrechtelijk zijn vastgelegd in artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Ook de beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar dagloon voor de WIAuitkering op onjuiste wijze heeft berekend, volgt de rechtbank niet. Uit de in het dossier aanwezige berekening blijkt dat verweerder het dagloon heeft berekend over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2021 en op basis van de gegevens zoals deze bekend waren in de polisadministratie. Eiseres heeft de hoogte van het dagloon enkel betwist door te stellen dat zij op een hoger bedrag komt door de bedragen van alle loonstroken, die bekend zijn bij verweerder, bij elkaar op te tellen. Het dagloon wordt echter berekend door middel van de formule uit artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) en rekening houdend met artikel 17 van het Dagloonbesluit. De enkele verwijzing naar de loonstroken die bij verweerder aanwezig zijn, die ook nog eens slechts één van de twee werkgevers omvatten bij wie eiseres destijds werkzaam was en een ruimere periode beslaan dan waarop het dagloon is berekend, acht de rechtbank onvoldoende betwisting van de hoogte van het dagloon. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de berekening van verweerder te twijfelen.
Terugvordering
8.1.
Eiseres heeft een beroep gedaan op dringende redenen om af te zien van terugvordering. Zij stelt daartoe dat vanwege een fout van verweerder aan haar een te hoog bedrag aan voorschot WIA-uitkering is toegekend, terwijl zij niet had kunnen weten dat zij een te hoog bedrag aan voorschot ontving. Bovendien kampt zij met psychische problematiek en heeft de terugvordering voor haar onaanvaardbare financiële consequenties.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) zijn uitleg van de dringende reden verruimd. De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen verweerder, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling of er aanleiding is om op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien, alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen. Vast staat dat de oorzaak van de terugvordering aan verweerder is te wijten. Bij de vaststelling van de berekening van het voorschot WIAuitkering heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het door eiseres ontvangen “loon” (ziekengeld) van Vanad als gevolg waarvan zij een te hoog bedrag aan voorschot WIA-uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat eiseres had kunnen weten dat zij te veel uitkering ontving omdat zij zowel een WIAuitkering ontving als ziekengeld van Vanad. Uit de berekening van het voorschot op de WIA-uitkering blijkt dat het in de berekening meegenomen aandeel van het loon van YoungCapital Flex ongeveer een kwart is van het loon van Vanad. Uitgaande van Ziektewet-uitkeringen in ongeveer gelijke verhoudingen en dat eiseres een bedrag van € 1.075,54 bruto per maand aan WIA-voorschot ontving en daarnaast bedragen vanuit Vanad bleef ontvangen die minimaal € 754,75 bedroegen, kon het eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij teveel aan voorschot ontving. Dat eiseres, zoals zij ter zitting heeft gesteld, over de periode van 13 september 2021 tot en met 10 oktober 2021 vanuit haar dienstverband met YoungCapital Flex B.V. een SVloon van € 1.546,39 heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. Nog los van dat dit bedrag inclusief het tot dan toe opgebouwde vakantiegeld is, heeft eiseres ter zitting verklaard dat haar loon bij deze werkgever per maand fluctueerde. Ook de stelling van eiseres dat zij niet had kunnen weten dat zij teveel voorschot ontving, omdat zij destijds geen huur- en zorgtoeslag ontving en dat zij met het voorschot op de WIA-uitkering en het ziekengeld van Vanad net haar maandelijkse vaste lasten kon betalen, kan eiseres niet baten. Deze door eiseres genoemde redenen staan namelijk los van of zij had kunnen weten dat zij teveel voorschot ontving. Daarnaast heeft verweerder terecht meegewogen dat de terugvordering niet onnodig hoog is opgelopen omdat hij de fout binnen twee maanden heeft hersteld. Verder heeft verweerder in het besluit waarin het voorschot werd toegekend erop gewezen dat het voorschot een schatting is van de uiteindelijke WIA-uitkering en dat de uitkering lager kan zijn dan het voorschot, bijvoorbeeld als er sprake is van inkomsten en dat in dat geval het te veel ontvangen voorschot moet worden terugbetaald. Eiseres was er daarmee van op de hoogte dat haar recht op WIA-uitkering nog niet definitief was vastgesteld en mogelijk nog kon worden aangepast.
8.4.
Ten aanzien van de gevolgen van de terugvordering heeft verweerder in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat bij de invordering rekening wordt gehouden met de financiële situatie van eiseres en de beslagvrije voet en dat inmiddels vast was komen te staan dat eiseres geen aflossingscapaciteit had, waardoor zij de terugvordering op dat moment niet terug hoefde te betalen. Verweerder heeft daar in zijn brief van 11 december 2024 aan toegevoegd dat vanwege het ontbreken van aflossingscapaciteit tot dat moment geen invordering heeft plaatsgevonden. Dit is door eiseres ook niet betwist.
8.5.
De door eiseres overgelegde brief van de psychiater van 21 oktober 2022 maakt ook niet dat sprake is van een dringende reden, nu deze brief is gedateerd voor de primaire besluiten en daarmee niet kan zien op de gevolgen van de terugvordering.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering per kalendermaand bedraagt:
a. 0,75 x (A-B x C/D) over de eerste twee maanden waarin het recht op uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A-B x C/D) vanaf de derde maand waarin het recht op uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen per kalendermaand;
C voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is berekend;
D voor het dagloon waarnaar de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
In artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt door verweerder wordt teruggevorderd.
In artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO de uitkomst is van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
In artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.