ECLI:NL:RBROT:2025:2337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
C/10/692548 / KG ZA 25-27
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en uitvoering van echtscheidingsbeschikking met betrekking tot toedeling van woning in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2025, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De partijen zijn op 13 augustus 2004 met elkaar getrouwd en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. De rechtbank had eerder op 29 november 2024 een echtscheidingsbeschikking gegeven, waarin de verdeling van de gemeenschap van goederen werd geregeld, inclusief de toedeling van de woning. De vrouw vorderde in kort geding dat de man zijn medewerking zou verlenen aan de toedeling van de woning aan haar, terwijl de man in reconventie vorderde dat de vrouw haar medewerking zou verlenen aan de toedeling van de woning aan hem. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een groter belang had bij de woning en dat de toedeling aan haar moest plaatsvinden, mits zij binnen een bepaalde termijn de financiering regelde. De man had echter betoogd dat de vrouw niet tijdig had voldaan aan de voorwaarden van de echtscheidingsbeschikking, wat leidde tot een geschil over de uitleg van de voorwaarden. De voorzieningenrechter oordeelde dat beide partijen niet in staat waren om binnen de gestelde termijn aan de voorwaarden te voldoen, en gaf de vrouw een redelijke termijn van vier maanden om de woning op haar naam te krijgen. De man werd veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de vrouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692548 / KG ZA 25-27
Vonnis in kort geding van 24 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2025;
  • de 14 producties van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de 11 producties van de man;
  • de mondelinge behandeling op 10 februari 2025;
  • de pleitnota van de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 13 augustus 2004 met elkaar getrouwd. Zij zijn beiden, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Bij beschikking van 29 november 2024 (met zaaknummers C/10/668386 / FA RK 23-8107 en C/10/682409 / FA RK 24-5209, hierna: de echtscheidingsbeschikking) heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en beslist over de verdeling van de gemeenschap van goederen. Ten aanzien van de verdeling van de woning staat in de echtscheidingsbeschikking:
“(…)
3.11.
De man en de vrouw hebben beiden groot belang om de woning toegedeeld te krijgen. Het is een prachtige woning die na de verbouwing nog weinig ingrijpend onderhoud vraagt en de woonlasten blijven ook na de uitkoop van de ander voor zowel de man als de vrouw relatief laag. Voor beiden is de woning al jaren een vertrouwde omgeving en partijen stellen beiden gemotiveerd in staat te zijn om de ander uit te kopen.
3.12.
Andere belangen zullen daarom de doorslag geven in de afweging. Zo heeft de vrouw onbetwist gesteld dat zij een verkeers- en rijangst heeft. Zij is afhankelijk van het openbaar vervoer en moet voor haar werk in de buurt blijven wonen. De man heeft weliswaar gesteld dat zij deze angsten moet overwinnen, maar dat zij aangewezen is op het OV en haar fiets is niet door de man betwist. Onbetwist is verder dat de man een auto heeft en hiermee afstanden aflegt naar en voor zijn werk buiten [plaats] . Het gebruik van de auto voor het verrichten van zijn werk is dus voor de man gebruikelijk. Hij is – in vergelijking met de vrouw – flexibel(er) om zich te verplaatsen én kan daarom in een groter gebied een nieuwe woonruimte zoeken.
3.13.
Daarbij komt dat de man geen familieleden heeft in [plaats] waarvoor hij moet bijspringen als mantelzorger. De vrouw daarentegen heeft gesteld dat zij de zorg voor haar moeder heeft. Door de man is tijdens de zitting gesteld dat de moeder niet hulpbehoevend is, maar de rechtbank acht het verantwoordelijkheidsgevoel met de daaruit voortvloeiende zorg van een kind voor haar moeder op leeftijd wel een belang dat een rol speelt.
3.14.
Het aandeel van de man in de verbouwing van de woning acht de rechtbank niet zo uitzonderlijk dat hij daarmee meer recht heeft op toedeling van de woning. Vast staat dat de man gedurende het huwelijk meerdere malen onderdelen van de woning heeft vervangen dan wel vernieuwd, maar dat neemt niet weg dat dit in beider belang is geweest. De man heeft evengoed als de vrouw hiervan geprofiteerd. Het is niet ongebruikelijk dat partners verschillende kwaliteiten hebben en deze kwaliteiten op verschillende wijzen ten goede doen komen aan elkaar tijdens het huwelijk.
3.15.
Door de vrouw is een overzicht overgelegd waarin de nachten dat de man niet in de woning verbleef zijn opgesomd. Desgevraagd heeft de man toegelicht dat hij óf bij zijn vriendin verbleef óf vanwege zijn werk buiten de deur heeft moeten verblijven. Het verblijf bij zijn vriendin was volgens hem voornamelijk om een escalatie met de vrouw te voorkomen. De rechtbank realiseert zich dat een echtscheiding de nodige spanningen tussen echtgenoten oproept, maar dit neemt niet weg dat de man in de praktijk een alternatieve verblijfruimte heeft (gehad). Een alternatieve woonruimte is aan de zijde van de vrouw niet (voldoende) gebleken.
3.16.
Gelet op bovengenoemde belangen acht de rechtbank het belang van de vrouw bij de woning groter dan dat van de man en zal zij daarom de woning toedelen aan de vrouw.
3.17.
De vrouw moet daarbij de helft van de overwaarde aan de man vergoeden, te weten € 167.500,-. Indien blijkt dat de vrouw toch niet in staat is dit te kunnen financieren, zal de rechtbank aan deze toedeling de volgende ontbindende voorwaarde verbinden. Indien de vrouw niet binnen drie maanden de financiering heeft geregeld, dan vervalt deze toedeling en wordt de woning toegedeeld aan de man. Maar ook voor hem zal gelden dat, indien hij binnen drie maanden de financiering niet heeft geregeld, de woning verkocht zal moeten worden aan derden.
3.18.
Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat voor de uiteindelijke overdracht nog een levering moet plaatsvinden van de woning via de notaris.
(…)

4.De beslissing

De rechtbank:
(…)
4.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man bevoegd is om gedurende zes maanden in de woning aan [adres] in ( [postcode] ) [plaats] te blijven wonen als de vrouw daar nog woont op het moment van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
(…)
4.4.
stelt de verdeling van de woning (…) als volgt vast:
  • deelt de woning toe aan de vrouw tegen een waarde van € 335.000,-, onder de verplichting van de vrouw om de helft van deze waarde aan de man uit te keren;
  • verbindt aan deze toedeling de ontbindende voorwaarde dat deze toedeling komt te vervallen, indien de vrouw niet binnen drie maanden de financiering heeft geregeld waarmee zij de helft van de overwaarde aan de man kan betalen;
  • indien de hiervoor genoemde ontbindende voorwaarde wordt vervuld, dan stelt de rechtbank de navolgende wijze van verdeling:
I.
deelt de woning toe aan de man tegen een waarde van € 335.000,-, onder de verplichting van de man om de helft van deze waarde aan de vrouw uit te keren;
II.
verbindt aan deze toedeling de ontbindende voorwaarde dat deze toedeling komt te vervallen, indien de man niet binnen drie maanden de financiering heeft geregeld waarmee hij de helft van de overwaarde aan de vrouw kan betalen;
III.
indien deze ontbindende voorwaarde wordt vervuld, dan gelast de rechtbank de navolgende wijze van verdeling:
a.
de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde;
(…)
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
(…)”
2.3.
Op 9 december 2024 heeft de man verzocht de echtscheidingsbeschikking te verbeteren. Op 13 december 2024 heeft de vrouw laten weten in te stemmen met dat verzoek. Bij herstelbeschikking van 23 december 2024 (hierna: de herstelbeschikking) heeft deze rechtbank de echtscheidingsbeschikking verbeterd in die zin dat daar waar de termijn van
“drie maanden”is vermeld in r.o. 3.17. en 4.4., die termijn wordt gewijzigd in
“vier weken”.
2.4.
Bij e-mail van 13 december 2024 deelt de (toenmalige) advocaat van de vrouw het volgende aan de advocaat van de man mee:
“Hierdoor bericht ik u dat cliënte in staat is om de uitkoop van uw client terzake de echtelijke woning te financieren. Cliënte heeft aan notaris (…) opdracht gegeven om de akte van verdeling op te stellen. De notaris zal dit na de feestdagen oppakken, dat wordt dus begin januari 2025. Uw client krijgt dan te zijner tijd de concept akte van verdeling toegezonden en dan kan de afspraak voor de levering bij de notaris worden gemaakt. (…)”
2.5.
Bij e-mail van 30 december 2024 deelt de advocaat van de man aan de (toenmalige) advocaat van de vrouw mee:
“Op grond van de echtscheidingsbeschikking 29 november 2024 en de herstelbeschikking d.d. 23 december 2024 diende uw cliënte binnen vier weken, derhalve uiterlijk 27 december 2024 de financiering van de woning te regelen.
Tijdens de onlinezitting is tevens afgesproken dat denotariële leveringvan de woning binnen vier weken zou moeten plaatsvinden. Dat was een korte termijn maar omdat uw cliënte een familiehypotheek kon regelen indien noodzakelijk en mijn cliënt toen al vergaande voorbereidingen had getroffen voor een gedeeltelijke bankfinanciering indien noodzakelijk, was die termijn haalbaar en stemden beide partijen daarmede in, mede gelet op de grote spanningen tussen partijen.
(…)
Afgezien vande leveringvan de woning binnen vier weken diende uw cliënte in elk geval op grond van de echtscheidingsbeschikking 29 november 2024 en de herstelbeschikking d.d. 23 december 2024 binnen vier weken, derhalve uiterlijk 27 december 2024, definancieringvan de woning te regelen. Dat uw cliënte dit tijdig heeft geregeld, staat niet vast.
In uw mail van 13 december jl deelt u immers uitsluitend mee dat uw “cliënte in staat is om de uitkoop van uw client terzake de echtelijke woning te financieren”. u stuurt echter geen stukken mee die deze mededeling onderbouwen, bijvoorbeeld in de vorm van een notarieel getekende (hypothecaire) geldlening met familieleden of een getekende hypotheekofferte van een hypotheekbank.
In reactie op uw mail van 13 december jl laat cliënt daarom weten dat hijnietakkoord gaat met uw enkele mededeling dat uw “cliënte in staat is om de uitkoop van uw client terzake de echtelijke woning te financieren”. Uw cliënte heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat zij de financiering heeft geregeld waarmee de ontbindende voorwaarde van de rechtbank op 28 december jl is vervuld en de toedeling van de woning aan uw cliënte is komen te vervallen.
Ingevolge de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank wordt de woning daarom thans aan cliënt toebedeeld tegen een waarde van € 335.000 onder de ontbindende voorwaarde dat hij binnen vier weken, derhalve uiterlijk 25 januari 2025, de financiering (en de levering) heeft geregeld en er voor heeft gezorgd dat uw cliënte de gelden verkrijgt die haar op basis van de echtscheidingsbeschikking toekomen.
(…)”
2.6.
Op 16 januari 2025 is de echtscheiding tussen partijen in de openbare registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om na betekening van dit vonnis zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan, en alle noodzakelijke handelingen te verrichten ten behoeve van de toedeling van zijn aandeel in de woning gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , aan de vrouw zoals opgenomen in de beschikkingen d.d. 29 november en 23 december 2024;
II. te bepalen dat, indien de man de onder I. bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de man die noodzakelijk is om de toedeling van zijn aandeel in de woning aan de vrouw te realiseren en voor het passeren van de notariële verdelingsakte van de woning;
III. met veroordeling van de man in de kosten van dit geding althans de proceskosten tussen partijen te compenseren.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw te veroordelen om na betekening van dit vonnis haar onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan, en alle noodzakelijke handelingen te verrichten ten behoeve van de toedeling van haar aandeel in de woning gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , aan de man zoals opgenomen in de beschikkingen d.d. 29 november en 23 december 2024;
2. te bepalen dat, indien de vrouw de onder 1. bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de vrouw die noodzakelijk is om de toedeling van haar aandeel in de woning aan de man te realiseren en voor het passeren van de notariële verdelingsakte van de woning;
3. te bepalen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing in de zin van artikel 1:165 lid 1 BW gewezen in punt 4.2. van de echtscheidingsbeschikking inzake het gebruiksrecht van de vrouw van de woning wordt geschorst voor de duur van een beslissing van het gerechtshof te Den Haag in hoger beroep terzake;
4. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Partijen twisten over de vraag hoe de beslissing in de echtscheidingsbeschikking en de herstelbeschikking (hierna: de beschikkingen) ten aanzien van de toedeling van de woning moet worden uitgelegd en, daaruit voortvloeiend, of te gelden heeft dat de woning in het licht van de door partijen verrichte handelingen nog altijd aan de vrouw, of inmiddels aan de man is toegedeeld, of ook dat niet. Het spoedeisend belang van de vrouw volgt uit de stelling van de vrouw, dat de termijn waarbinnen zij de offerte van de geldverstrekker moet aanvaarden, eindig is.
5.2.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat zij niet tot taak heeft de rechtsverhouding tussen partijen zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar zich dient te beperken tot het toetsen van de handelingen die partijen ter uitvoering van de beschikkingen hebben verricht aan de inhoud van de beslissing in de beschikkingen, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de beslissing tot richtsnoer te nemen in die zin dat de beslissing niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (vgl. HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431, r.o. 3.3). Het staat de rechter vrij om bij de uitleg van de beslissing de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren (vgl. HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367, r.o. 4.4).
5.3.
De discussie spitst zich toe op de uitleg van de tweede en derde bullet onder r.o. 4.4. van de (verbeterde) echtscheidingsbeschikking. In de tweede bullet heeft de rechtbank aan de toedeling van de woning aan de vrouw een ontbindende voorwaarde verbonden, namelijk dat
“deze toedeling komt te vervallen, indien de vrouw niet binnen vier weken de financiering heeft geregeld waarmee zij de helft van de overwaarde aan de man kan betalen”. In de derde bullet wordt vervolgens bepaald dat, indien de ontbindende voorwaarde wordt vervuld, de woning wordt toegedeeld aan de man onder de ontbindende voorwaarde dat
“deze toedeling komt te vervallen, indien de man niet binnen vier weken de financiering heeft geregeld waarmee hij de helft van de overwaarde aan de vrouw kan betalen”.
5.4.
Het standpunt van de man dat de ontbindende voorwaarde met zich brengt dat niet alleen de financiering maar ook de levering van de woning binnen vier weken geregeld moest zijn, wordt niet gevolgd. De man stelt daartoe dat de behandelend rechter ter zitting die eis heeft uitgesproken, maar dat blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting en evenmin uit de beschikkingen. Sterker nog, de rechtbank wijst in r.o. 3.18. van de echtscheidingsbeschikking er nog op dat voor de uiteindelijke overdracht nog een levering moet plaatsvinden. Dat duidt erop dat de rechtbank de levering apart ziet van het regelen van de financiering.
5.5.
Dan volgt de vraag hoe ‘het regelen van de financiering’ moet worden uitgelegd. De vrouw meent dat het er uiteindelijk om gaat of zij financieel in staat is om het aandeel van de man in de woning over te nemen. Nu zij daartoe in staat is en dat ook ruim binnen de termijn van vier weken tegenover de man heeft verklaard met de e-mail van 13 december 2024 (zie 2.4.), is de ontbindende voorwaarde niet vervuld volgens de vrouw. Daartegenover betoogt de man dat de vrouw binnen vier weken met een hypotheekacceptatie had moeten komen als bewijs dat de financiering rond was. De vrouw heeft dat niet gedaan, terwijl de man de financiering wel tijdig zegt te hebben geregeld, zodat volgens de man de woning aan hem is toegedeeld.
5.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank de woning heeft toegedeeld aan de vrouw op basis van een zorgvuldige belangenafweging in r.o. 3.11. t/m 3.16. van de echtscheidingsbeschikking. Beide partijen wilden de woning overnemen en iedere partij was in staat om de ander uit te kopen, daarover was geen discussie. De termijn van vier weken is – zo begrijpt de voorzieningenrechter – ingegeven doordat beide partijen ter zitting verklaarden de financiering binnen zeer korte termijn rond te kunnen krijgen. Er was echter geen bijzondere spoed mee gemoeid dat een partij juist op zo’n korte termijn die financiering rond zou moeten kunnen krijgen. Desgevraagd verklaarden partijen tegenover de voorzieningenrechter dat die vier weken ermee te maken hadden dat zij ten tijde van de behandeling door de rechtbank nog allebei in de woning woonden en
“elkaar bevochten als hond en kat”. Dat probleem werd echter reeds opgelost doordat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking heeft beslist dat de vrouw tegenover de man bevoegd is om gedurende zes maanden in de woning te blijven wonen. Een extra snelle financiering (en levering) van de woning hoeft dat doel, het uit elkaar halen van partijen, dus niet te dienen.
Onder ‘het regelen van de financiering’ wordt gebruikelijk verstaan dat een hypotheekverstrekker zich bereid heeft verklaard een lening te verstrekken, bijvoorbeeld door middel van een definitief hypotheekaanbod. In dit geval is het echter praktisch onmogelijk gebleken om de financiering binnen het tijdsbestek van vier weken geregeld te krijgen. Dat geldt voor beide partijen, nu géén van partijen op de voor hen geldende vervaldatum een definitief aanbod van een geldverstrekker heeft kunnen overleggen. De oorzaak daarvan lijkt vooral verband te houden met de omstandigheid dat de rechtbank nog een herstelbeschikking heeft gegeven, waardoor de inschrijving van de echtscheiding tussen partijen in de openbare registers van de burgerlijke stand pas op 16 januari 2025 heeft plaatsgevonden. Zolang de echtscheiding niet is ingeschreven, doet een hypotheekverstrekker geen aanbod.
5.7.
Tegen de achtergrond dat het voor beide partijen, praktisch gezien, onmogelijk was om aan de voorwaarde in de beslissing te voldoen, grijpt de voorzieningenrechter terug naar het doel en de strekking van de beslissing, namelijk dat de rechtbank de woning aan de vrouw heeft toegedeeld omdat zij het belang dat de vrouw daarbij heeft groter achtte dan het belang van de man. Daar komt bij dat partijen, als deelgenoten in de gemeenschap, op grond van artikel 3:166 lid 3 BW jo. 6:2 BW verplicht zijn om jegens elkaar de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht te nemen bij de uitvoering van rechterlijke beslissingen, ook als die feitelijk onhaalbaar of onuitvoerbaar zijn.
5.8.
De vrouw heeft op 13 december 2024 aan de man gemaild dat zij in staat was om de uitkoop van de man te financieren en dat zij de notaris opdracht had gegeven om de akte van verdeling op te stellen. De man wist dat een hypotheek niet kon worden verkregen zolang de inschrijving van de echtscheiding niet had plaatsgevonden. Niettemin heeft hij gewacht totdat de termijn van de vrouw was afgelopen, om pas daarna, op 30 december 2024, aan de vrouw mee te delen (1) dat hij niet akkoord ging met haar bericht van 13 december 2024 omdat zij niet had aangetoond de financiering van de woning te hebben geregeld en (2) dat de woning daarom was toegedeeld aan de man. Met die handelwijze heeft de man zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gedragen conform de door hem in acht te nemen redelijkheid en billijkheid. Dit geldt te meer nu juist de advocaat van de man ten tijde van de mondelinge behandeling van de echtscheiding de rechter erop heeft gewezen dat de termijn van vier weken om financiering te regelen nooit haalbaar zou kunnen zijn.
5.9.
In het doel en de strekking van de beslissing, zoals overwogen in 5.7., ziet de voorzieningenrechter voldoende grond om aan de vrouw een redelijke termijn van vier maanden te geven om ervoor te zorgen dat de woning alsnog op haar naam wordt gesteld middels het doen passeren van de notariële leveringsakte. Deze termijn, dikwijls is dat zelfs zes maanden (zeker tegen het eind van het jaar vanwege de drukte bij het notariaat in die periode), wordt gebruikelijk gehanteerd. Als het ‘eindpunt’ wordt de levering van de woning genomen en niet het geregeld hebben van de financiering. Over dat laatste kan immers gemakkelijk discussie ontstaan, zoals ook nu het geval is. De man wordt daarom veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw. Zoals al voortvloeit uit de echtscheidingsbeschikking vindt de levering plaats tegen een waarde van € 335.000,00 onder de verplichting van de vrouw om de helft van die waarde (want er is geen hypothecaire schuld) aan de man uit te keren.
5.10.
Indien de man vorenbedoelde medewerking niet verleent, treedt dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats van de instemmende wilsverklaring en/of handtekening van de man die noodzakelijk is voor het passeren van de notariële leveringsakte met betrekking tot de woning.
5.11.
Gelet op de handelwijze van de man zoals omschreven in 5.8. is er grond om, in afwijking van het uitgangspunt om de proceskosten te compenseren, de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw. Deze kosten worden begroot op:
- betekeningskosten € 145,45
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.861,45

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De overwegingen in conventie leiden ertoe dat de vorderingen van de man in reconventie onder 1. en 2., die het spiegelbeeld zijn van de vorderingen van de vrouw in conventie, worden afgewezen.
6.2.
De man heeft voorts gevorderd het gebruiksrecht van de vrouw van de woning voor de duur van het hoger beroep te schorsen. Daaraan legt hij ten grondslag dat, wanneer zijn vorderingen onder 1. en 2. worden toegewezen, een onredelijke situatie ontstaat doordat hij de woning geleverd krijgt maar daar geen gebruik van kan maken door het gebruiksrecht van de vrouw. Nu zoals gezegd vorderingen 1. en 2. worden afgewezen, is de grond die de man aanvoert voor deze vordering niet aan de orde, en ligt de vordering reeds om die reden voor afwijzing gereed.
6.3.
De man wordt ook in reconventie veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. Deze kosten worden begroot op € 553,50 aan salaris advocaat.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
veroordeelt de man om, na betekening van dit vonnis, zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan, en alle noodzakelijke handelingen te verrichten ten behoeve van, de notariële levering van de woning, gelegen aan de [adres] te [plaats] , aan de vrouw, vóór 26 juni 2025;
7.2.
bepaalt dat, indien de man de onder 7.1. bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring en/of handtekening van de man die noodzakelijk is voor het passeren van de notariële leveringsakte met betrekking tot de woning;
7.3.
veroordeelt de man in de proceskosten van € 1.861,45, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als de betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet de man € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.6.
wijst de vorderingen af;
7.7.
veroordeelt de man in de proceskosten van € 553,50, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe;
7.8.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025.
2091 / 638