ECLI:NL:RBROT:2025:2245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/10/665316 / HA ZA 23-800
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en voorlopige voorziening in civiele procedure met beslaglegging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 12 februari 2025 een vonnis gewezen in een civiele procedure met internationale aspecten. De eiseres, een Nederlandse rechtspersoon, heeft conservatoir beslag gelegd op activa van de gedaagden, die gevestigd zijn in Bosnië en Herzegovina. De gedaagden hebben in incidentele vorderingen verzocht om opheffing van het beslag en hebben een exceptie van onbevoegdheid ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres niet summierlijk ondeugdelijk is, waardoor het beslag gehandhaafd blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende rechtsmacht is om de zaak te behandelen, ondanks de internationale context. De gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten vergoeden. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet met een conclusie van antwoord op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665316 / HA ZA 23-800
Vonnis in de incidenten van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] .,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 1] ,
gevestigd te Doboj ( Bosnië en Herzegovina ),
2.
[gedaagde 2],
wonende te Tesanj ( Bosnië en Herzegovina ),
3.
[gedaagde 3],
wonende te Sarajevo ( Bosnië en Herzegovina ),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
advocaat: mr. M. Dekkers.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Gedaagden in de hoofdzaak en eisers in de incidenten worden samen [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 juli 2023, met producties 0 tot en met 24;
- de incidentele conclusie houdende een exceptie tot onbevoegdheid tevens houdende een
incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 tot
en met 50;
- de conclusie van antwoord in het art. 223 Rv incident alsmede in het onbevoegdheids-
incident, met producties 25 tot en met 28;
- de akte overlegging producties van [gedaagden] , met producties 51 en 52;
- de mondelinge behandeling op 10 december 2024 en de daarbij door partijen overgelegde
spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten, voor zover van belang in de incidenten

2.1.
[eiseres] is een Nederlandse rechtspersoon.
2.2.
[gedaagde 1] is een Bosnische rechtspersoon waarvan alle aandelen worden gehouden door [gedaagde 2] .
2.3.
[eiseres] en [gedaagde 2] hielden vanaf 7 april 2018 ieder voor de helft de aandelen in de Bosnische rechtspersoon [bedrijf 1] (voorheen [bedrijf 2] ).
2.4.
In januari 2019 en in mei 2019 heeft [eiseres] volmachten verstrekt aan [gedaagde 3] om namens [eiseres] als aandeelhouder bepaalde handelingen te verrichten met betrekking tot [bedrijf 1]
2.5.
Op 29 april 2021 heeft [bedrijf 1] na een daartoe strekkend en mede door [gedaagde 3] ondertekend aandeelhoudersbesluit 2% extra aandelen uitgegeven. Sindsdien werden de aandelen in [bedrijf 1] gehouden door [eiseres] (49%), [gedaagde 2] (49%) en [persoon A] (2%). Laatstgenoemde is een medewerker van (een onderneming van) [gedaagde 2] .
2.6.
In de periode november 2021 – januari 2022 heeft [bedrijf 1] op grond van daartoe met [gedaagde 1] gesloten overeenkomsten het haar toebehorende bedrijfsactief aan die vennootschap overgedragen (hierna: de ‘activa/passiva-transactie’).
2.7.
Op 10 mei 2023 heeft [eiseres] met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, ten laste van [gedaagde 1] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [gedaagde 1] Dit beslag heeft voor een bedrag van EUR 3.726.181,- doel getroffen.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert voor recht te verklaren dat [gedaagden] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van dat onrechtmatige handelen door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat. [eiseres] vordert daarnaast een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd.

4.Het geschil in de incidenten

4.1.
De incidentele vorderingen van [gedaagden] luiden als volgt:

In het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening:
dat het Uw Rechtbank behage om bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. het Beslag onder [gedaagde 1] geheel op te heffen;
Subsidiair:
II. [eiseres] te bevelen het Beslag onder [gedaagde 1] binnen twee dagen na betekening van het vonnis op te heffen en opgeheven te houden, zulks onder verbeurte van een door [eiseres] te betalen dwangsom aan gedaagden van EUR 10.000,- voor iedere dag dat zij niet aan het gevorderde voldoet met een maximum van EUR 150.000,-;
Meer subsidiair:
III. te bepalen dat indien [eiseres] niet tijdig en/of volledig aan het gevorderde onder II. heeft voldaan, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de toestemming van [eiseres] om het Beslag op te heffen;
In alle gevallen:
IV. te bepalen dat het [eiseres] wordt verboden om (opnieuw) beslag te leggen onder [gedaagde 1] , onder verbeurte van een door [eiseres] te betalen dwangsom aan Gedaagden van EUR 50.000,- per dag voor elke dag dat er opnieuw beslag is gelegd tot de dag der opheffing daarvan;
V. [eiseres] te gebieden om, telkens wanneer zij zich ter zake van de door haar gepretendeerde vorderingen op Gedaagden tot een voorzieningenrechter wendt met een verzoek tot beslaglegging ten aanzien van enig vermogensbestanddeel van Gedaagden (en dient groepsmaatschappijen), deze voorzieningenrechter in het desbetreffende verzoekschrift op de hoogte te stellen van dit vonnis, door een kopie daarvan bij het verzoekschrift over te leggen onder verbeurte van een dwangsom van EUR 50.000,00 per keer dat het vonnis niet wordt overgelegd;
VI. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
In het bevoegdheidsincident:
dat het Uw Rechtbank behage om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. zich onbevoegd te verklaren om van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen, althans [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar deze vorderingen te ontzeggen, met in alle gevallen veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.”
4.2.
[eiseres] voert verweer in beide incidenten en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

In de incidenten
Inleiding en rechtsmacht
5.1.
Dit is een zaak met een internationaal karakter omdat [gedaagden] gevestigd en woonachtig zijn in Bosnië en Herzegovina, terwijl [eiseres] gevestigd is in Nederland. Dat betekent dat de rechtbank ambtshalve moet onderzoeken of zij rechtsmacht heeft, waarover partijen voor wat betreft de hoofdzaak van mening verschillen. In dit kader hebben [gedaagden] tijdig en vóór alle weren een exceptie van onbevoegdheid ingesteld. Die exceptie is gebaseerd op de tegelijkertijd bij wijze van voorlopige voorziening (artikel 223 lid 2 Rv) gevorderde opheffing van het met de hoofdvordering samenhangende beslag.
5.2.
De hoofdzaak gaat – kort samengevat – over de vraag of [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld door hun rol bij overdracht van het bedrijfsactief van [bedrijf 1] in Bosnië en Herzegovina aan [gedaagde 1] en over de vraag of [eiseres] , als aandeelhouder van [bedrijf 1] , daardoor schade heeft geleden. De door [gedaagden] ingestelde samenhangende incidenten hebben kennelijk als doel dat over deze zaak niet in Nederland maar in Bosnië wordt geprocedeerd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.3.
[eiseres] heeft ten laste van [gedaagde 1] beslag gelegd onder [gedaagde 1] De rechtbank begrijpt de incidentele vordering als gericht op opheffing van dat in Nederland gelegde beslag en uit het verweer van [eiseres] blijkt dat ook zij het zo heeft begrepen. Op grond van artikel 767 Rv kan [eiseres] , bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel te verkrijgen in Nederland, haar eis in de hoofdzaak tegen [gedaagde 1] instellen voor deze rechtbank, hetgeen [gedaagden] niet hebben bestreden. Evenmin is in geschil dat deze rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van de opheffingsvordering van [gedaagden]
5.4.
Ter onderbouwing van die vordering stellen [gedaagden] dat het beslag ten onrechte is gelegd omdat (i) [eiseres] de waarheidsplicht van artikel 21 Rv zou hebben geschonden en (ii) de vordering waarvoor beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk zou zijn. Dit betekent volgens [gedaagden] dat het beslag moet worden opgeheven en dat dit, bij gebreke van een andere bevoegdheidsgrond, meebrengt dat de rechtbank onbevoegd is ten aanzien van het geschil in de hoofdzaak. Daarmee eindigt volgens [gedaagden] de procedure.
Schending artikel 21 Rv
5.5.
Uit artikel 21 Rv volgt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter – overeenkomstig het bepaalde in dit artikel – daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Terecht betogen [gedaagden] dat aan de naleving van artikel 21 Rv in verzoeken tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag bijzonder gewicht toekomt, omdat op dergelijke verzoeken in de regel wordt beslist zonder de wederpartij te horen.
5.6.
[gedaagden] stellen dat [eiseres] in haar beslagrekest ten onrechte heeft nagelaten te vermelden dat binnen de Nederlandse handelspartner van [bedrijf 1] financiële- en bestuursproblemen speelden en dat [bedrijf 1] in ernstige financiële problemen verkeerde. Ook zou [eiseres] hebben verzwegen dat [gedaagde 1] een redelijke vergoeding heeft betaald voor de door haar van [bedrijf 1] verworven activa. Bovendien heeft [eiseres] volgens [gedaagden] niet vermeld dat [eiseres] tevoren op de hoogte is gesteld van de activa/passiva-transactie.
5.7.
Aan de orde is de vraag of [eiseres] in haar beslagrekest een zodanig onjuiste of onvolledige weergave van de feiten heeft gegeven dat de voorzieningenrechter niet deugdelijk is voorgelicht voor zijn te nemen beslissing. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Uit hetgeen [gedaagden] in dit incident hebben gesteld, kan niet worden opgemaakt dat de volgens hen door [eiseres] achtergehouden informatie zodanig relevant was voor de te nemen beslissing dat deze niet onvermeld had mogen blijven. Zo maakt het enkele bestaan van de gestelde financiële noodsituatie bij [bedrijf 1] , voor zover die situatie bij [eiseres] al bekend zou zijn, niet dat een vordering tot schadevergoeding van [eiseres] op [gedaagde 1] bij voorbaat geen reële kans van slagen zou hebben. Hetzelfde geldt voor de overige door [gedaagden] in dit verband opgeworpen en door [eiseres] betwiste punten, die een beoordeling in de hoofdzaak vergen. De rechtbank merkt in dit verband op dat, zoals tijdens de zitting is komen vast te staan, [eiseres] pas over de activa/passiva-transactie is geïnformeerd nadat het besluit daartoe binnen [bedrijf 1] al was genomen. Voor zover [eiseres] in verband met haar bekendheid met meer feiten dan al zijn aangevoerd al gehouden was om die in het beslagrekest te presenteren, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanige schending dat dit het verstrekkende gevolg van opheffing van het beslag zou rechtvaardigen.
Summierlijk blijken van ondeugdelijkheid van de vordering
5.8.
Artikel 705 lid 2 Rv bepaalt dat het beslag wordt opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Het is aan degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de procedure, om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De rechter moet beslissen aan de hand van een beoordeling van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Die beoordeling kan niet geschieden los van een afweging van de wederzijdse belangen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt te waarborgen dat, voor het geval een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074).
5.9.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op onrechtmatige daad. Kort gezegd zou [gedaagde 1] door middel van een onzakelijke activa/passiva-transactie de activa van [bedrijf 1] hebben verkregen, waardoor [eiseres] als aandeelhouder schade heeft geleden. [eiseres] stelt hiertoe onder meer dat aan de transactie geen geldige aandeelhouders-besluitvorming ten grondslag ligt, dat geen reële vergoeding is betaald voor de activa en dat de transactie, naar [gedaagde 1] wist, neerkwam op het leeghalen van [bedrijf 1] met de opzet [eiseres] te benadelen.
5.10.
De ondeugdelijkheid van de vordering van [eiseres] blijkt volgens [gedaagden] , kort samengevat, summierlijk uit het volgende. Toepasselijk is Bosnisch recht omdat het ‘Erfolgsort’ in Bosnië Herzegovina is gelegen. Naar Bosnisch recht bestaat geen aanspraak op vergoeding van afgeleide schade. Daarbij komt dat voor de activa wel degelijk een marktconforme vergoeding is betaald en dat de vennootschappelijke besluitvorming naar Bosnisch recht geldig is. [eiseres] heeft bovendien geen schade geleden omdat zonder een activa/passiva-transactie [bedrijf 1] zou zijn gefailleerd, wat zou hebben geleid tot een ongunstigere uitkomst voor [eiseres] . Ook naar Nederlands recht is volgens [gedaagden] , om dezelfde redenen, van onrechtmatigheid of schade geen sprake. Bovendien kan afgeleide schade van een aandeelhouder alleen voor vergoeding in aanmerking komen bij schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder. Dat is hier niet aan de orde, aldus nog steeds [gedaagden]
5.11.
[eiseres] betwist dat uit de door [gedaagden] overgelegde stukken blijkt dat voor de activa een (redelijke) vergoeding is betaald. Zij heeft aangekondigd in de hoofdprocedure haar eis te willen vermeerderen door subsidiair een verklaring voor recht te vorderen dat [gedaagden] (ook) naar Bosnisch recht onrechtmatig hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor schade van [eiseres] .
5.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. Over de feiten die van belang zijn voor beoordeling van de vordering van [eiseres] en het verweer van [gedaagden] bestaat in deze fase van het geding onduidelijkheid, ook na de mondelinge behandeling in de incidenten. Zo stelt [eiseres] dat geen vergoeding is betaald voor de activa. [gedaagden] hebben daartegen ingebracht dat de marktwaarde is betaald. Zij onderbouwen dit aan de hand van stukken die deels in de Bosnische taal zijn opgesteld en nadere toelichting door [gedaagden] vereisen, alsmede de mogelijkheid van reactie daarop van [eiseres] . Pas dan kunnen de standpunten van partijen hierover goed worden beoordeeld. Ook voor de vraag of [eiseres] schade heeft geleden als gevolg van het handelen van [gedaagden] , geldt dat dit op basis van de tot nu toe ingenomen stellingen niet is vast te stellen, maar omgekeerd kan dit ook bepaald niet worden uitgesloten. Hierover en over andere geschilpunten moet het partijdebat verder worden gevoerd, met inachtneming van de wettelijke regels met betrekking tot de stelplicht en bewijslast. Daartoe dient de hoofdprocedure.
5.13.
De conclusie is dat op basis van hetgeen [eiseres] heeft gesteld en gevorderd en wat [gedaagden] daartegenin hebben gebracht, bij de huidige stand van zaken niet gezegd kan worden dat de vordering van [eiseres] summierlijk ondeugdelijk is, zodat hierin geen aanleiding ligt om het beslag op te heffen. Een belangenafweging bevestigt dit. [eiseres] heeft bij handhaving van het door haar gelegde conservatoire beslag wezenlijk belang. Gelet op de omvang van het door het beslag getroffen bedrag in verhouding tot de omvang van haar gepretendeerde vordering is hierin een waarborg gelegen voor verhaal van haar vordering bij toewijzing daarvan. Daar tegenover hebben [gedaagden] niet gesteld een (materieel) belang te hebben bij opheffing van het beslag anders dan dat dit de weg zou openen naar onbevoegdheid van de rechtbank en daarmee beëindiging van deze procedure. Aan dat belang komt in dit kader onvoldoende gewicht toe.
5.14.
Het voorgaande betekent dat de vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen.
Gevolgen voor bevoegdheid
5.15.
Nu het beslag niet wordt opgeheven, blijft de aan artikel 767 Rv ontleende bevoegdheid in stand. Tussen de vorderingen die [eiseres] heeft ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bestaat een zodanige samenhang dat, gezien het belang van doelmatige rechtsbedeling, aan de rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 Rv ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van de twee laatstgenoemden. [gedaagden] hebben dat niet bestreden.
5.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank zich niet onbevoegd zal verklaren. De daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.17.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406,00
5.18.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De daartoe strekkende vordering heeft een wettelijke basis en er is geen verweer tegen gevoerd.
In de hoofdzaak
5.19.
De procedure in de hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord. Opdat partijen hierop kunnen anticiperen, wijst de rechtbank er nu vast op dat na de conclusie van antwoord een tweede schriftelijke ronde zal plaatsvinden. Partijen zullen conclusies van repliek en dupliek kunnen nemen, zonder herhalingen van al ingenomen stellingen, van ieder maximaal 25 pagina’s A4 exclusief producties. Partijen hebben de gelegenheid om, gelet op de mogelijke toepasselijkheid van Bosnisch recht, legal opinions in te brengen die bondig (uitsluitend) de voor het debat relevante leerstukken naar Bosnisch recht behandelen. Na de conclusie van dupliek zal in beginsel de mondelinge behandeling plaatsvinden.

6.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
6.1.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
26 maart 2025voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. A.J.M. van Sonsbeeck. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.
3395/3268/1694/1980