In deze zaak heeft de man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, de rechtbank verzocht om de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant, te vernietigen. Hij stelt dat hij heeft gedwaald over de waarde van de voormalige gemeenschappelijke woning, die in het convenant op € 231.000,00 is vastgesteld. De vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, voert aan dat partijen bewust deze waarde zijn overeengekomen om zekerheid te scheppen over een punt waarover onzekerheid bestond. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 geoordeeld dat de vorderingen van de man worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de man niet kan aantonen dat er sprake is van dwaling, omdat partijen de waarde van de woning in onderling overleg hebben vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de man het risico heeft aanvaard dat de overeengekomen waarde hoger of lager zou blijken te zijn dan de werkelijke waarde. De vrouw heeft haar vorderingen in voorwaardelijke reconventie ingesteld voor het geval de rechtbank de verdeling zou vernietigen, maar deze vorderingen zijn niet aan de orde gekomen omdat de rechtbank de vorderingen van de man afwees. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.