ECLI:NL:RBROT:2025:2088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/10/678663 / HA ZA 24-384
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verdeling in het echtscheidingsconvenant met betrekking tot de waarde van de voormalige gemeenschappelijke woning

In deze zaak heeft de man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, de rechtbank verzocht om de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, zoals vastgelegd in het echtscheidingsconvenant, te vernietigen. Hij stelt dat hij heeft gedwaald over de waarde van de voormalige gemeenschappelijke woning, die in het convenant op € 231.000,00 is vastgesteld. De vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, voert aan dat partijen bewust deze waarde zijn overeengekomen om zekerheid te scheppen over een punt waarover onzekerheid bestond. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 geoordeeld dat de vorderingen van de man worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de man niet kan aantonen dat er sprake is van dwaling, omdat partijen de waarde van de woning in onderling overleg hebben vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de man het risico heeft aanvaard dat de overeengekomen waarde hoger of lager zou blijken te zijn dan de werkelijke waarde. De vrouw heeft haar vorderingen in voorwaardelijke reconventie ingesteld voor het geval de rechtbank de verdeling zou vernietigen, maar deze vorderingen zijn niet aan de orde gekomen omdat de rechtbank de vorderingen van de man afwees. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/678663 / HA ZA 24-384
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.S. Winter te Rotterdam,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N. Meijer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De kern van het geschil

Partijen hebben in een echtscheidingsconvenant hun gemeenschappelijk vermogen verdeeld. Zij zijn daarbij een waarde voor de gemeenschappelijke woning overeengekomen van € 231.000,00. De man stelt dat hij heeft gedwaald over deze waarde en vordert dat de verdeling wordt vernietigd en dat het gemeenschappelijk vermogen opnieuw wordt verdeeld. Volgens de vrouw kan van vernietiging op grond van dwaling geen sprake zijn omdat partijen bewust een bepaalde waarde zijn overeengekomen en zij daarmee zekerheid hebben willen scheppen over een punt waarover onzekerheid bestond. De rechtbank is het met de vrouw eens en wijst de vorderingen af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 april 2024, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord, met daarin een voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de brief van de rechtbank van 11 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 3 oktober 2024;
  • het bericht van de rechtbank van 2 september 2024 met daarin een zittingsagenda;
  • de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024.
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 30 oktober 2009 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd.
3.2.
Bij beschikking van 25 mei 2021 heeft de rechtbank Overijssel op gemeenschappelijk verzoek van partijen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Onderdeel van die beschikking is het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant van 26 april 2021 (hierna: het convenant).
3.3.
In het convenant hebben partijen onder meer afspraken gemaakt over de echtscheidingsprocedure, de alimentatie, de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen en de pensioenaanspraken.
3.4.
Over de verdeling van het gemeenschappelijke vermogen hebben partijen in het convenant het volgende afgesproken:
“Artikel 3 Ten aanzien van de woning:
3.1.
Tot de gemeenschap van partijen behoort een woning te Rotterdam aan de [adres] met postcode [postcode] , ten name van beide partijen gezamenlijk.
3.2.
De gemeente Rotterdam heeft de waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) per 1 januari 2020 bepaald op € 350.000,-.
3.3.
Partijen stellen de waarde van de verdeling vast op € 231.000, op basis van onderlinge overeenstemming.
3.4.
Op de woning rusten de volgende hypothecaire inschrijvingen:
* Annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] ter grootte van € 206.000 afgesloten bij Hypotrust.
3.5.
De gezamenlijke woning en de hypothecaire geldlening zullen worden toebedeeld aan de vrouw.
Artikel 6 Ten aanzien van de vermogensrechtelijke verdeling:
6.1.
Als peildatum voor de samenstelling, alsmede voor de waardering van de gemeenschap geldt de datum ondertekening van dit convenant.
6.2.
Het saldo van het gezamenlijk vermogen bedraagt na verdeling en verrekening van vorderingen en schulden over en weer € 44.500, zodat elk van partijen na verrekening recht heeft op € 22.250.
6.3.
Aan de vrouw wordt toegescheiden:
Overwaarde koophuis aan de [adres] , Rotterdam
€ 25.000
Betaalrekening op naam van [naam vrouw] met IBAN [rekeningnummer 1]
€ 500
Totaal
€25.500
6.4.
Aan de man wordt toegescheiden:
Betaalrekening op naam van [naam man] met IBAN [rekeningnummer 2]
€ 7.000
Auto, Nissan Qashqai met kenteken [kentekennummer]
€ 12.000
Totaal
€ 19.000
6.5.
Door bovenstaande verdeling van de gemeenschap verkrijgt de vrouw een aandeel uit het gezamenlijk vermogen ten bedrage van €25.500 en de man een aandeel uit het gezamenlijk vermogen ten bedrage van €19.000.
6.6.
Door bovenstaande verdeling wordt de vrouw overbedeeld met een bedrag van € 3.250.
Artikel 7 Ten aanzien van overbedeling
7.1.
Partijen verklaren met het bovenstaande de gemeenschap voldoende te hebben
omschreven en met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld.
7.2.
Door bovenstaande verdeling van de gemeenschap wordt de vrouw overbedeeld voor een bedrag van €3.250. Partijen hebben afgesproken dat dit niet wordt verrekend.
(…)”

4.Het geschil

in conventie

4.1.
De man vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vernietigt op grond van benadeling voor meer dan een vierde;
II. de wijze van de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen gelast, waarbij de waarde van de woning wordt bepaald op de waarde in april 2021 dan wel de huidige waarde, en de waarde van de overige vermogensbestanddelen wordt bepaald op de waarde vastgesteld in het convenant, althans een wijze van verdeling gelast die de rechtbank juist acht;
III. de vrouw veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
4.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel afwijzing van die vorderingen, met compensatie van de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in voorwaardelijke reconventie
4.3.
De vrouw vordert, voor het geval de rechtbank de verdeling zoals opgenomen in het convenant vernietigt, dat de rechtbank – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling gelast op de wijze vermeld in de conclusie van antwoord, waarbij rekening wordt gehouden met door de vrouw betaalde aflossingen, eigenaarslasten en verbouwingskosten, althans de wijze van de verdeling gelast die de rechtbank juist acht;
II. de proceskosten compenseert, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
4.4.
De man voert verweer in reconventie.

5.De beoordeling

5.1.
Volgens de man was de gemeenschappelijke woning van partijen ten tijde van de ondertekening van het convenant veel meer waard dan € 231.000,00. De man stelt dat hij heeft gedwaald over de waarde van de woning en dat hij daardoor bij de verdeling voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Om die reden moet de verdeling zoals opgenomen in het convenant volgens de man vernietigd worden. De man doet daarbij een beroep op het bepaalde in artikel 3:196 lid 1 BW.
5.2.
De vrouw voert aan dat partijen over het vaststellen van de waarde van de woning op € 231.000,- grondig overleg hebben gevoerd. Volgens de vrouw kan de tussen partijen overeengekomen verdeling niet vernietigd worden omdat tussen partijen onzekerheid bestond over de waarde van de woning en zij die onzekerheid hebben willen beëindigen door de waarde vast te leggen in het convenant. Daarom is het convenant volgens de vrouw voor wat betreft de vaststelling van de waarde van de woning een vaststellingsovereenkomst die niet vernietigd kan worden op grond van benadeling van meer dan een vierde. De man stelt daartegenover dat partijen geen geschil hadden over de waarde van de woning en dat zij gewoon afspraken hebben willen maken ter afwikkeling van het huwelijk.
5.3.
Een vaststellingsovereenkomst is volgens art. 7:900 lid 1 BW een overeenkomst die gericht is op de beëindiging of de voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Partijen hebben het convenant gesloten met het oog op een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. Partijen hebben dus met het convenant willen voorkomen dat een echtscheidingsprocedure op tegenspraak gevoerd zou moeten worden. Dat betekent dat het convenant kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW.
5.4.
Zoals iedere obligatoire overeenkomst is ook de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar wegens dwaling. Echter, ten aanzien van de feiten en rechten waarover onzekerheid bestaat en die (juist) om die reden in de vaststellingsovereenkomst worden vastgesteld, kan een beroep op dwaling niet slagen. De functie van de vaststellingsovereenkomst is immers om aan deze onzekerheid een einde te maken (vgl. Hof Den Haag 5 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1081).
5.5.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist wat de waarde van de woning was, dat de mediator had voorgesteld dat partijen de woningwaarde door een taxateur zouden laten bepalen, dat de vrouw de taxatie zou regelen maar dat niet heeft gedaan, en dat vervolgens het convenant is getekend zonder een waardebepaling door een taxateur.
5.6.
De vrouw heeft verklaard dat nooit over een taxateur gesproken is. Volgens de verklaring van de vrouw ter zitting hebben partijen de waarde van de woning in onderling overleg bepaald. De vorige woning van partijen, in Schiedam, was voor een aanzienlijk lager bedrag dan de WOZ-waarde verkocht en daarom waren partijen het erover eens dat de WOZ-waarde te hoog was. Partijen hebben toen, aldus de vrouw, de hoogte van de hypotheekschuld (€ 206.000,00) als uitgangspunt genomen en daar nog wat bovenop gedaan voor de verdeling. Zo zijn partijen uitgekomen op € 231.000,00; dat vonden beide partijen redelijk volgens de vrouw.
5.7.
Uit deze verklaringen blijkt dat geen van partijen wist wat de waarde van de woning was. Om aan die onzekerheid een eind te maken, hebben partijen zelf een waarde bepaald en hebben zij die waarde in het convenant opgenomen. Zij hebben dus gekozen voor rechtszekerheid en hebben daarbij het risico aanvaard dat de tussen hen overeengekomen waarde hoger of lager zou blijken te zijn dan de werkelijke waarde. Zij hebben dat risico met andere woorden verdisconteerd in hun overeenkomst. De vordering tot vernietiging van het convenant op de grond dat de man heeft gedwaald over de waarde van de woning kan om die reden niet slagen.
Dat partijen voorafgaand aan het tekenen van het convenant geen geschil hadden over de waarde van de woning, zoals door de man gesteld, doet hier niet aan af. Waar het om gaat is dat partijen niet wisten wat de werkelijke waarde van de woning was, dat zij met het oog op hun gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding zekerheid wensten omtrent de waarde van de woning en dat zij daarom die waarde hebben vastgelegd in het convenant.
5.8.
De vordering van de man tot vernietiging van de verdeling zoals tussen partijen overeengekomen, wordt dus afgewezen. In het verlengde daarvan wordt ook de vordering van de man tot het gelasten van een nieuwe verdeling afgewezen.
5.9.
De man heeft ter zitting nog verklaard dat hij bij het ondertekenen van het convenant dacht dat de waarde van de woning in het convenant was vastgesteld op € 350.000,00. De man heeft echter geen beroep gedaan op de nietigheid van het convenant wegens het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil. Voor zover de man heeft bedoeld een dergelijk beroep te doen, komt de rechtbank aan beoordeling daarvan niet toe omdat de man geen daarmee samenhangende eis heeft geformuleerd.
5.10.
Omdat de vrouw haar vorderingen in voorwaardelijke reconventie heeft ingesteld voor het geval de rechtbank de verdeling zoals opgenomen in het convenant vernietigt, komt de rechtbank aan beoordeling van die vorderingen niet toe.
5.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
3718/3310/1918