De kantonrechter acht bewezen dat [persoon B] geluidsoverlast heeft veroorzaakt door herhaaldelijk een alarm te hebben laten afgaan, waarvan [persoon A] geluidsopnamen heeft overgelegd.
[persoon C] heeft verklaard dat zij op de gang het alarm onder de trap hoorde die over de woning van [persoon B] loopt en dat zij, als zij de trap gedeeltelijk afliep, het alarm op oorhoogte hoorde als zij haar oor tegen de trap legde, terwijl “buiten” de andere kant is, zodat het alarmgeluid niet van buiten kan komen, zoals [persoon B] heeft gesuggereerd. Het alarm ging volgens haar één keer per dag af, bijvoorbeeld twee weken achter elkaar. Daarna maakte zij een melding en was het weer een tijdje stil, waarna het opnieuw begon. Zij heeft verklaard dat zij denkt dat het wel eerder gestopt is dan pas eind 2022.
[persoon D] heeft verklaard dat het geluid soms een paar minuten duurde en soms een kwartier. Als hij in de hal stond, hoorde hij dat het geluid uit de richting van de trap kwam – niet van buiten, want dat is tegenover de trap – en als hij boven was, hoorde hij het onder zich. Volgens [persoon D] was het geen incident, maar gebeurde het ook niet op wekelijkse basis. [persoon D] durfde desgevraagd niet te zeggen of het bijvoorbeeld maandelijks of een paar keer per jaar was. Het laatste half jaar gebeurde het een aantal keren, daarvoor niet, aldus stellig [persoon D] .
Hier komt bij dat op grond van door [persoon B] overgelegde foto’s vaststaat dat hij inderdaad over een alarmsysteem, op de foto’s in de doos, beschikt.
Tegenover dit alles is het standpunt van [persoon B] dat hij van niets weet, ongeloofwaardig. Dat hij het standpunt niettemin inneemt, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan en daarmee ook aan de geloofwaardigheid van zijn overige verklaringen. Mede hierom acht de kantonrechter de overige door [persoon A] gestelde geluidsoverlast bewezen: bonzen op de trap (wat volgens [persoon C] een paar keer is gebeurd, “midden in de nacht, het leek met een hamer (…), ook weleens ’s morgens vroeg om 6:00 uur”, en volgens [persoon D] veelvuldig, ’s morgens vroeg of ’s avonds laat en “denk ik met de blote hand. Als u het mij vraagt niet met een hamer ofzo”), luide porno met geschreeuw erachteraan (volgens [persoon D] een incident) en het starten van een motor in de gang (genoemd door de wijkagent en zonder aanduiding van de frequente; [persoon C] vermeldt alleen het stallen van een motor in het portiek of portaal).
Vervolgens gesteld voor de vraag of met deze geluidsoverlast sprake is van onrechtmatig hinder, beantwoordt de kantonrechter die vraag – net aan – negatief. De incidentele geluidsoverlast, legt minder gewicht in de schaal, ook omdat de verklaringen over de omvang en de ernst ervan ten dele uiteenlopen. Maar het kennelijk met opzet en meer dan eens doen afgaan van het alarm – er is immers geen verklaring gegeven dat en waarom het alarm regelmatig per ongeluk afging of werd geactiveerd – kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een bewuste treiterij. Dat is uiteraard niet acceptabel. Slechts omdat niet is gebleken dat het ’s nachts gebeurde en vanwege de onduidelijkheid over de frequentie van het afgaan van het alarm – [persoon C] en [persoon D] verklaren hierover verschillend – in samenhang met de omstandigheden dat het kennelijk niet eerder heeft geleid tot klachten van hen aan, of door hen ondernomen stappen tegen [persoon B] en dat de dagvaarding pas ongeveer een half jaar nadat deze overlast – al voordat [persoon C] en [persoon D] waren verhuisd – was geëindigd, ziet de kantonrechter onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van onrechtmatige hinder en het zich daardoor niet als goed huurder hebben gedragen.