4.2.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 24 mei 2024 heeft bij de woning van [slachtoffer 2] – de toenmalige vriendin van het slachtoffer [slachtoffer 1] en de toenmalige schoonzus van de verdachte – een confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, over de (ver)koop van een auto van [slachtoffer 2] . De verdachte was ter plaatse om de autopapieren op te halen bij [slachtoffer 2] . Na een eerste confrontatie tussen het latere slachtoffer en de verdachte is, laatstgenoemde op enig moment weggegaan, zonder deze autopapieren. Korte tijd later op dezelfde dag hebben de verdachte en [slachtoffer 2] telefonisch contact gehad over het alsnog leveren van de autopapieren en is de verdachte teruggegaan naar de woning van [slachtoffer 2] . Bij aankomst zag de verdachte het slachtoffer op ongeveer vijf meter afstand voor de woning van [slachtoffer 2] staan en daarna in de richting van de auto van de verdachte lopen. Het slachtoffer zag, als hij vlakbij de auto van de verdachte is, het vuurwapen op de schoot van de verdachte liggen, waarna hij probeerde het vuurwapen af te pakken. Uiteindelijk werden er twee kogels gelost. Eén van de kogels raakte de deurstijl van de auto van de verdachte. De andere kogel raakte het slachtoffer in de borstkas, met als gevolg een schotverwonding, een klaplong, een bloeding in de bovenkwab van de rechterlong en drie gebroken ribben. Uit de letselrapportage volgt dat het letsel zonder medische behandeling levensbedreigend zou zijn geweest.
Verklaring verdachte versus verklaring slachtoffer
De verdachte heeft bij zijn laatste verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard. Hij had het vuurwapen bij zich toen hij voor de tweede keer die dag bij de woning van [slachtoffer 2] kwam. Het vuurwapen lag eerst naast de handrem. Hij legde het vuurwapen tussen zijn benen op het moment dat hij het slachtoffer op hem zag afrennen. Vervolgens pakte het slachtoffer het vuurwapen vast bij de loop en de verdachte bij het handvat. Tijdens de worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer ging het vuurwapen per ongeluk af. Ter terechtzitting heeft de verdachte deze verklaring bevestigd.
Het slachtoffer heeft het volgende verklaard. Toen hij bij de auto van de verdachte kwam, lag het vuurwapen op zijn schoot. De verdachte pakte het vuurwapen met zijn rechterhand bij de kolf vast. Het slachtoffer sprong op dat moment via het raam de auto in om het vuurwapen te pakken, terwijl de auto door bleef rijden. Het slachtoffer heeft het vuurwapen nooit aangeraakt, omdat de verdachte het al had afgevuurd voordat hij het kon afpakken.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht het in de eerste plaats niet aannemelijk dat een doorgeladen vuurwapen afgaat doordat twee personen er weerszijden aan trekken zonder dat – zoals de verdachte verklaarde – een vinger aan de trekker zat, laat staan dat het zelfs twee keer afgaat. Ten tweede ligt het niet voor de hand dat de door de verdachte geschetste gang van zaken heeft kunnen plaatsvinden in de enkele seconden dat het schietincident heeft geduurd. Uit het proces-verbaal camerabeelden Ringdeurbel blijkt immers dat het voertuig van de verdachte om 15:15:32 uur de straat inrijdt, om 15:15:37 uur uit beeld rijdt en er om 15:15:43 uur twee luide knallen zijn te horen. Op de beelden is het slachtoffer niet te zien. Dit betekent dat de door de verdachte beschreven worsteling en het afgaan van het vuurwapen heeft moeten plaatsvinden tussen 15:15:37 en 15:15:43, en dus maximaal binnen zes seconden. Ten derde wordt de verklaring van het slachtoffer ondersteund door een tapgesprek dat de verdachte op dezelfde dag om 16:41 uur heeft gevoerd met een onbekende vrouw. In dit tapgesprek verklaart de verdachte: “
hij wilde mijn ding van ‘ [naam 1] ’ (geluid maken), maat. Ik zei [naam 2] ! Nu ben je brutaal, je gaat het dan horen, toch. (...) Ben je dan gek geworden, broer! Ik dood je, broer!”. Ter zitting heeft de verdachte uitgelegd dat met “ [naam 1] ” een vuurwapen wordt bedoeld.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte vanuit een auto, op korte afstand, tweemaal in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. Hij schoot vanuit een openstaand autoraam waarin het slachtoffer hing, zodat alleen de romp en het hoofd van het slachtoffer in de vuurlinie lagen. De vraag die nu voorligt, is of de verdachte daarbij opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte, op het moment dat hij het vuurwapen afvuurde, de bewuste intentie had het slachtoffer te doden. Van vol opzet is daarom geen sprake. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer.
Daarvoor is vereist dat de verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou intreden en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Gelet op de hierboven vermelde omstandigheden, in het bijzonder het beperkte schootsveld – waarbij alleen de romp en het hoofd van het slachtoffer geraakt konden worden – en de korte afstand tussen de verdachte en het slachtoffer, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte moet hebben geweten dat, toen hij met zijn vuurwapen tweemaal in de richting van het slachtoffer schoot, er een aanmerkelijke kans bestond dat hij vitale organen in het lichaam van het slachtoffer zou raken waardoor het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden, en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard. Dat het slachtoffer nog leeft is enkel te danken aan accuraat optreden van anderen en de geboden medische hulp.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.