Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvragen om een bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De te beoordelen periode loopt van 5 april 2024 (de datum van de eerste aanvraag) tot en met 17 mei 2024 (de datum van de afwijzing van de tweede aanvraag).
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met [persoon B] . Eiseres heeft daarom niet zelfstandig recht op bijstand.
7. Eiseres heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding met [persoon B] . Weliswaar heeft eiseres verklaard dat zij vier nachten per week bij hem overnacht, maar op basis daarvan kan nog niet worden aangenomen dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres in de woning van [persoon B] ligt en dat eiseres dus in die woning haar hoofdverblijf heeft. Ook is niet voldaan aan het criterium wederzijdse zorg. Eiseres wil heel graag een eigen woning maar dat is tot nu toe niet gelukt. Dat zij geen bijstand kan krijgen, maakt het voor eiseres extra lastig.
8. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Pw is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
9. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Behalve de aanwezigheid van de betrokkene in de betreffende woning, zijn ook feiten en omstandigheden van belang die licht werpen op de leefwijze van de betrokkene, zoals de plaats waar hij zijn post ontvangt en behandelt, waar hij zijn administratie bewaart, waar zijn kleding en verzorgingsproducten en andere persoonlijke spullen zich bevinden en waar hij zijn vrienden en familie ontvangt.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit niet toereikend heeft gemotiveerd dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had in de woning van [persoon B] . Hierover is in het bestreden slechts vermeld dat dit, op grond van wat eiseres heeft verklaard, vaststaat. Dit is niet een toereikende motivering. Dit betekent dat ook het standpunt van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode met [persoon B] een gezamenlijke huishouding voerde, onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
11. In het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, overweegt de rechtbank het volgende.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt over het hoofdverblijf nader gemotiveerd, maar de rechtbank acht ook die nadere motivering niet toereikend. Dat eiseres vier nachten bij [persoon B] overnacht is in dit geval niet voldoende. Eiseres heeft [persoon B] blijkbaar bereid gevonden haar (tijdelijk) een slaapplaats te bieden, maar dat het zwaartepunt van haar persoonlijke leven zich in diens woning bevindt, volgt hieruit nog niet. Eiseres verblijft bijna evenveel nachten bij [persoon A] als bij [persoon B] . Eiseres heeft verklaard dat zij bij [persoon A] meestal mee-eet, omdat zij weet dat eiseres weinig geld heeft. Eiseres slaapt op beide adressen op de bank. Op beide adressen heeft zij een deel van haar kleding staan, in een tas. Haar persoonlijke verzorgingsspullen bewaart eiseres weliswaar bij [persoon B] , maar wel – eveneens – in een tas. Eiseres heeft geen sleutel van de woning van [persoon B] . Niet gebleken is dat eiseres haar administratie bewaart in de woning van [persoon B] ; eiseres heeft verklaard dat haar post naar de bewindvoerder gaat. Eiseres heeft geen gezamenlijke bezittingen met [persoon B] . Verder weegt de rechtbank mee dat verweerder eiseres kort voor de afwijzing van de eerste aanvraag heeft ingeschreven in de Basisregistratie personen met een gemeentelijk briefadres (zie hiervoor in 2.3).
13. Verweerder heeft erop gewezen dat eiseres heeft verklaard dat zij sociale activiteiten onderneemt met [persoon B] , namelijk samen boodschappen doen en samen uitgaan met familie en/of vrienden. Dat leidt niet tot een ander oordeel. Over het boodschappen doen heeft eiseres ten eerste verklaard dat zij voor zichzelf boodschappen doet en ten tweede dat zij en [persoon B] in het weekend wel samen naar de winkel gaan, maar niet zo vaak. Verder heeft eiseres verklaard: “Soms trakteert hij en gaan we een glaasje drinken met zijn vrienden en familie. Ook met mijn vrienden trekken we dan op. Hij laat mij Rotterdam zien.” Dit wijst er weliswaar op dat eiseres en [persoon B] af en toe sociale activiteiten met elkaar ondernemen, maar de conclusie dat eiseres in de woning van [persoon B] haar hoofdverblijf heeft, kan hieruit niet worden getrokken. De rechtbank merkt daarbij op dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres vrienden of familie ontvangt in de woning van [persoon B] .
14. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen.
Conclusie en gevolgen
15. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres niet zelfstandig recht heeft op een bijstandsuitkering omdat sprake is van een gezamenlijke huishouding met [persoon B] , niet toereikend gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder moet binnen twee weken opnieuw op het bezwaar van eiseres beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: