ECLI:NL:RBROT:2025:1874

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
15 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/7760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet en de motivering van gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van twee aanvragen voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres had aanvragen ingediend op 4 april 2024 en 1 mei 2024, die beide door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam waren afgewezen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing niet voldoende gemotiveerd was, met name wat betreft de stelling dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, [persoon B]. De rechtbank stelt vast dat de motivering van verweerder tekortschiet en dat er onvoldoende bewijs is dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres zich in de woning van [persoon B] bevindt.

De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding niet alleen afhangt van de aanwezigheid in de woning, maar ook van andere factoren zoals waar de betrokkene haar post ontvangt, waar haar persoonlijke spullen zich bevinden en waar zij sociale contacten onderhoudt. Eiseres heeft verklaard dat zij op twee adressen verblijft en dat zij geen sleutel heeft van de woning van [persoon B]. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de bijstandsaanvragen niet kan standhouden en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. T.E. van der Bent,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Ercan.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van twee aanvragen van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Met het besluit van 24 april 2024 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering van 4 april 2024 afgewezen.
1.3.
Met het besluit van 17 mei 2024 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering van 1 mei 2024 afgewezen.
1.4.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, die werd vergezeld door mr. W. Breure.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Bij beschikking van 10 februari 2021 van de rechtbank Amsterdam zijn de goederen van eiseres onder bewind gesteld.
2.2.
Uit een rapportage van verweerder van 24 april 2024 volgt dat eiseres van 19 juni 2023 tot 15 november 2023 in detentie heeft verbleven en dat een eerdere bijstandsaanvraag van eiseres van 23 november 2023 in Amsterdam is afgewezen omdat zij in Rotterdam haar
hoofdverblijf zou hebben.
2.3.
Bij besluit van 29 maart 2024 heeft verweerder eiseres een gemeentelijk briefadres toegekend ( [adres] , Rotterdam).
2.4.
Eiseres heeft op 5 april 2024 bij verweerder een bijstandsuitkering voor een alleenstaande aangevraagd. In het kader van deze aanvraag heeft eiseres een formulier opgave verblijf- en slaapadressen ingeleverd. Hieruit volgt dat zij op twee adressen in Rotterdam overnacht, namelijk drie nachten bij mevrouw [persoon A] (hierna: [persoon A] ) in haar woning aan de [straatnaam 1] en vier nachten bij de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) in zijn woning aan de [straatnaam 2] . Vervolgens heeft op 24 april 2024 een gesprek met eiseres plaatsgevonden. Verweerder heeft daaruit geconcludeerd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met [persoon B] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvragen om een bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De te beoordelen periode loopt van 5 april 2024 (de datum van de eerste aanvraag) tot en met 17 mei 2024 (de datum van de afwijzing van de tweede aanvraag).
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met [persoon B] . Eiseres heeft daarom niet zelfstandig recht op bijstand.
7. Eiseres heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding met [persoon B] . Weliswaar heeft eiseres verklaard dat zij vier nachten per week bij hem overnacht, maar op basis daarvan kan nog niet worden aangenomen dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiseres in de woning van [persoon B] ligt en dat eiseres dus in die woning haar hoofdverblijf heeft. Ook is niet voldaan aan het criterium wederzijdse zorg. Eiseres wil heel graag een eigen woning maar dat is tot nu toe niet gelukt. Dat zij geen bijstand kan krijgen, maakt het voor eiseres extra lastig.
8. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Pw is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
9. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Behalve de aanwezigheid van de betrokkene in de betreffende woning, zijn ook feiten en omstandigheden van belang die licht werpen op de leefwijze van de betrokkene, zoals de plaats waar hij zijn post ontvangt en behandelt, waar hij zijn administratie bewaart, waar zijn kleding en verzorgingsproducten en andere persoonlijke spullen zich bevinden en waar hij zijn vrienden en familie ontvangt. [1]
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit niet toereikend heeft gemotiveerd dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had in de woning van [persoon B] . Hierover is in het bestreden slechts vermeld dat dit, op grond van wat eiseres heeft verklaard, vaststaat. Dit is niet een toereikende motivering. Dit betekent dat ook het standpunt van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode met [persoon B] een gezamenlijke huishouding voerde, onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.
11. In het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, overweegt de rechtbank het volgende.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt over het hoofdverblijf nader gemotiveerd, maar de rechtbank acht ook die nadere motivering niet toereikend. Dat eiseres vier nachten bij [persoon B] overnacht is in dit geval niet voldoende. Eiseres heeft [persoon B] blijkbaar bereid gevonden haar (tijdelijk) een slaapplaats te bieden, maar dat het zwaartepunt van haar persoonlijke leven zich in diens woning bevindt, volgt hieruit nog niet. Eiseres verblijft bijna evenveel nachten bij [persoon A] als bij [persoon B] . Eiseres heeft verklaard dat zij bij [persoon A] meestal mee-eet, omdat zij weet dat eiseres weinig geld heeft. Eiseres slaapt op beide adressen op de bank. Op beide adressen heeft zij een deel van haar kleding staan, in een tas. Haar persoonlijke verzorgingsspullen bewaart eiseres weliswaar bij [persoon B] , maar wel – eveneens – in een tas. Eiseres heeft geen sleutel van de woning van [persoon B] . Niet gebleken is dat eiseres haar administratie bewaart in de woning van [persoon B] ; eiseres heeft verklaard dat haar post naar de bewindvoerder gaat. Eiseres heeft geen gezamenlijke bezittingen met [persoon B] . Verder weegt de rechtbank mee dat verweerder eiseres kort voor de afwijzing van de eerste aanvraag heeft ingeschreven in de Basisregistratie personen met een gemeentelijk briefadres (zie hiervoor in 2.3).
13. Verweerder heeft erop gewezen dat eiseres heeft verklaard dat zij sociale activiteiten onderneemt met [persoon B] , namelijk samen boodschappen doen en samen uitgaan met familie en/of vrienden. Dat leidt niet tot een ander oordeel. Over het boodschappen doen heeft eiseres ten eerste verklaard dat zij voor zichzelf boodschappen doet en ten tweede dat zij en [persoon B] in het weekend wel samen naar de winkel gaan, maar niet zo vaak. Verder heeft eiseres verklaard: “Soms trakteert hij en gaan we een glaasje drinken met zijn vrienden en familie. Ook met mijn vrienden trekken we dan op. Hij laat mij Rotterdam zien.” Dit wijst er weliswaar op dat eiseres en [persoon B] af en toe sociale activiteiten met elkaar ondernemen, maar de conclusie dat eiseres in de woning van [persoon B] haar hoofdverblijf heeft, kan hieruit niet worden getrokken. De rechtbank merkt daarbij op dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres vrienden of familie ontvangt in de woning van [persoon B] .
14. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen.

Conclusie en gevolgen

15. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres niet zelfstandig recht heeft op een bijstandsuitkering omdat sprake is van een gezamenlijke huishouding met [persoon B] , niet toereikend gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder moet binnen twee weken opnieuw op het bezwaar van eiseres beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1655.