ECLI:NL:RBROT:2025:1830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
C/10/688241 / FA RK 24-7966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Spanje met minderjarige en vaststelling zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 een beschikking gegeven waarin aan de vrouw vervangende toestemming is verleend om met de minderjarige naar Spanje te verhuizen. De vrouw, die de Spaanse nationaliteit heeft, verzocht om deze toestemming in het kader van haar wens om een betere toekomst voor haar en de minderjarige te creëren. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in Nederland in een onhoudbare situatie verkeerde, met veel onderlinge spanningen tussen haar en de man, de vader van de minderjarige. De rechtbank overwoog dat de vrouw geen reële mogelijkheden had om zelfstandig woonruimte te verkrijgen in Nederland en dat de verhuizing naar Spanje haar en de minderjarige betere perspectieven bood.

De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op contact met de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verhuizing naar Spanje de rol van de man in het leven van de minderjarige zou beperken, de belangen van de vrouw en de minderjarige zwaarder wogen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald en de man verplicht om een kinderbijdrage van € 671,- per maand te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw en de minderjarige onmiddellijk naar Spanje kunnen verhuizen, ook al kan de man in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/688241 / FA RK 24-7966
Beschikking van 7 februari 2025 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW, alsmede de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling), de aanvraag Spaans paspoort en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: de kinderbijdrage)
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
volgens de Basisregistratie Personen wonende te [woonplaats 1] , feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat mr. F.C. Hoogeveen te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S. Kievit te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 25 oktober 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 3 januari 2025;
  • twee berichten met bijlage van de vrouw van 9 januari 2025;
  • het bericht met bijlage van de man van 9 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, tijdens de mondelinge behandeling bijgestaan door mr. O. Huisman, waarnemend voor mr. F.C. Hoogeveen;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 3] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.4.
De vrouw heeft de Spaanse nationaliteit en de man heeft de Litouwse nationaliteit.
2.4.1.
De minderjarige heeft zowel de Spaanse als de Litouwse nationaliteit.
2.5.
De vrouw, de minderjarige en de man wonen tot op heden in de huurwoning van de man in Vlaardingen.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht met betrekking tot de geschillen ten aanzien van het ouderlijk gezag
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken ten aanzien van de gezagsgeschillen (artikel 7 Brussel II-ter en artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV 1996)).
Ambtshalve beoordeling gezamenlijk gezag
3.1.2.
Voor de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken is van belang of de man mede belast is met het gezag over de minderjarige. Om te bepalen welk recht van toepassing is op deze vraag wordt aansluiting gezocht bij artikel 16 van het HKV 1996.
3.1.3.
Op grond van artikel 16 lid 1 HKV 1996 wordt de vraag of de man dan wel de vrouw dan wel partijen gezamenlijk van rechtswege gezag hebben verkregen over de minderjarige beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats ten tijde van de geboorte van de minderjarige. De minderjarige is geboren in Nederland, zodat naar Nederlands recht moet worden beoordeeld of partijen het gezamenlijk gezag hebben verkregen.
3.1.4.
Naar Nederlands recht verkrijgt de man, indien de ouders van een kind ten tijde van zijn geboorte niet gehuwd zijn, (mede) gezag door erkenning van de minderjarige. De man heeft de minderjarige erkend op 10 mei 2023, zodat de man van rechtswege mede is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Zodoende hebben partijen het gezamenlijk gezag over de minderjarige.
3.2.
De verzoeken
3.2.1.
De vrouw verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad –:
  • vervangende toestemming te verlenen met de minderjarige naar Spanje te verhuizen en hem daar in te schrijven in het bevolkingsregister;
  • vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een Spaans paspoort voor de minderjarige;
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen.
Daarbij verzoekt de vrouw:
voor zover de vervangende toestemming voor de verhuizing naar Spanje wordt verleend:
  • een zorgregeling vast te stellen, waarbij de man de minderjarige tijdens de helft van de schoolvakanties tijdens Kerst, tijdens Pasen en in de zomervakantie contact met elkaar hebben, één keer per jaar in Nederland en twee keer per jaar in Spanje, waarbij de vrouw minimaal de eerste vijf jaar met de minderjarige mee naar Nederland zal reizen;
  • een regeling vast te stellen waarbij de man en de minderjarige vier keer per week met elkaar videobellen, waarbij de dag en het tijdstip in onderling overleg wordt bepaald;
  • te bepalen dat de man met ingang van 25 oktober 2024 een kinderbijdrage van
indien de vervangende toestemming voor de verhuizing naar Spanje niet wordt verleend:
- te bepalen dat de man met ingang van 25 oktober 2024 een kinderbijdrage van
€ 718,- per maand aan de vrouw moet betalen, althans een bedrag zoveel meer of minder als uit de te maken alimentatieberekening zal blijken.
3.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek over de aanvraag van een Spaans paspoort aangevuld in die zin dat zij daarbij verzoekt:
- te bepalen dat de man alle medewerking zal verlenen en alles zal doen wat nodig is om te bewerkstelligen dat het Spaanse paspoort van de minderjarige kan worden afgegeven.
3.2.3.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandige verzoeken:
  • te bepalen dat – met ingang van de datum waarop de vrouw eigen woonruimte heeft gevonden – een zorgregeling wordt vastgesteld inhoudende dat de minderjarige iedere week tot donderdag 15.00 uur bij de vrouw verblijft en van donderdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man, waarbij de vrouw de minderjarige op donderdag naar de man brengt en de man de minderjarige op zondag naar de vrouw brengt;
  • te bepalen dat een verdeling van de vakanties wordt vastgesteld, volgens het door de man gedane voorstel;
indien de vervangende toestemming voor de verhuizing naar Spanje wordt verleend:
  • te bepalen dat een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de minderjarige elke (Spaanse) schoolvakantie bij de man in Nederland verblijft, waarbij de man de kosten voor zijn rekening neemt. Daarnaast verzoekt de man minimaal eenmaal per maand een weekend of lang weekend met de minderjarige door te brengen in Spanje, waarbij de man de kosten voor zijn rekening neemt en waarbij het verblijf van de man in overleg met de vrouw nader zal worden bepaald;
  • op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per keer dat de vrouw de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 250.000,-;
indien vervangende toestemming wordt verleend voor de aanvraag van het Spaanse paspoort voor de minderjarige, verzoekt de man:
- de vrouw te veroordelen tot afgifte van het Spaanse paspoort van de minderjarige aan de man, waarna hij het Spaanse paspoort in beheer houdt, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat de vrouw nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 25.000,-, althans een zodanige dwangsom als de rechtbank noodzakelijk acht.
3.3.
Hoofdverblijfplaats minderjarige
3.3.1.
De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen.
3.3.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.3.3.
De rechtbank wijst het verzoek toe, omdat dit verzoek niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
3.4.
Verhuizing naar Spanje
3.4.1.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.4.2.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
Achtergrond
3.4.3.
Vast staat dat de vrouw en de man elkaar in 2022 hebben ontmoet in het uitgaansleven in Spanje, waar de vrouw woonde en de man op vakantie was. Na terugkeer van de man in Nederland zijn partijen in contact gebleven. Kort daarna hebben zij nog één week samen doorgebracht in Spanje en is de vrouw vervolgens medio juli 2022 naar Nederland gekomen om te bezien of de relatie met de man bestendig zou blijken te zijn. Kort na aankomst in Nederland bleek de vrouw zwanger en hebben partijen besloten hun relatie in Nederland een kans te geven.
3.4.4.
De vrouw verblijft sinds haar aankomst in Nederland in de huurwoning van de man. De vrouw heeft zich echter nooit op dat adres kunnen inschrijven, omdat de verhuurder van de woning niet toe staat dat er meer dan twee bewoners staan ingeschreven op dit adres en de betreffende huurwoning ook deels door een andere (ingeschreven) huurder wordt bewoond. De man heeft er wel voor gezorgd dat de vrouw op diverse andere adressen in Nederland ingeschreven heeft gestaan. Dit waren echter adressen waar de vrouw nooit heeft gewoond en ook niet kon wonen, omdat dat adressen van (familieleden van) werknemers van de man zijn. Momenteel staat de vrouw ingeschreven op een adres in Utrecht.
3.4.5.
Sinds de geboorte van de minderjarige draagt de vrouw het grootste gedeelte van de zorg over de minderjarige. Partijen hadden een traditionele rolverdeling, waarbij de man werkte en de vrouw zorgde voor de minderjarige. Beide partijen spreken geen Nederlands. De vrouw spreekt alleen Spaans en de man spreekt Litouws en Spaans. Met elkaar en de minderjarige spreken partijen Spaans.
De noodzaak om te verhuizen, de voorbereiding van de verhuizing en de leeftijd en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving
3.4.6.
Niet in geschil is dat de relatie van partijen in februari 2024 is beëindigd. Noodgedwongen verblijven de vrouw, de man en de minderjarige nog steeds in één huis. Beide partijen bevestigen dat er sprake is van veel onderlinge spanningen in de woning en dat de huidige situatie onhoudbaar is. In ieder geval de vrouw heeft in Nederland geen netwerk waarop zij terug kan vallen.
3.4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen reële mogelijkheden heeft om op duurzame wijze - en met de minderjarige - zelfstandige woonruimte te verkrijgen. De vrouw heeft geen inkomen en ook geen (andere) financiële middelen om een woning te huren. Overname van de huurwoning van de man, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is geen optie omdat de vrouw daar niet met de minderjarige kan worden ingeschreven.
3.4.8.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel, in tegenstelling tot wat de man aanvoert, dat de vrouw heeft gedaan wat in haar macht ligt zelf te proberen haar situatie te veranderen. Zo heeft de vrouw in Nederland geprobeerd werk te vinden, maar het feit dat zij geen Nederlands en geen Engels spreekt heeft dit nagenoeg onmogelijk gemaakt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de vrouw relatief kort in Nederland verblijft, in welke tijd zij ook zwanger is geweest en is bevallen. Het feit dat de vrouw vanuit een voor haar vertrouwde omgeving, Spanje, naar de vertrouwde omgeving van de man is verhuisd, maakt dat zij in enige mate afhankelijk van de man is en het (mede) op zijn weg lag de vrouw op constructieve wijze te ondersteunen, bijvoorbeeld met het vinden van werk, een woning of het leren van de Nederlandse taal. Daarvan is echter niets gebleken. De rechtbank gaat voorbij aan het verwijt van de man dat de vrouw de Nederlandse taal zou moeten leren, aangezien ook hij zelf de Nederlandse taal niet beheerst.
3.4.9.
Hoewel de rechtbank de wens van de man dat de minderjarige in Nederland blijft wonen invoelbaar acht, komt de rechtbank op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat sprake is van een uitzichtloze situatie aan de zijde van de vrouw en daarmee ook van de minderjarige. Het door de man voorgestelde alternatief voor de verhuizing, waarbij de minderjarige de helft van de week bij de man verblijft en de andere helft van de week bij de vrouw, acht de rechtbank onhaalbaar gezien de hiervoor beschreven problematiek waar de vrouw tegenaan loopt. Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak van de verhuizing van de vrouw met de minderjarige dan ook voldoende aangetoond.
3.4.10.
De vrouw heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat zij met ingang van 1 januari 2025 in Spanje een baan in de horeca heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat zij met haar werkgever heeft afgesproken dat zij kan beginnen zodra zij naar Spanje is verhuisd. De vrouw beaamt dat naarmate de verhuizing langer op zich laat wachten, zij in gesprek met haar werkgever zal moeten gaan of zij dan nog steeds op grond van die arbeidsovereenkomst werkzaamheden kan verrichten. De garantie dat de vrouw die baan ook daadwerkelijk kan uitvoeren, is er dus niet, zoals de man aanvoert, maar mede gezien de horeca-ervaring die de vrouw eerder heeft opgedaan in Spanje, is de rechtbank van oordeel dat het in de lijn der verwachting ligt dat de vrouw in Spanje relatief makkelijk aan het werk kan gaan. Daarnaast heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij met de minderjarige kan (in)wonen bij haar ouders in Quéntar, Spanje, zoals ook de situatie was voordat zij naar Nederland kwam. De ouders van de vrouw bezitten twee huizen die beide voldoende ruimte bieden de vrouw en de minderjarige te huisvesten.
3.4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw heeft aangetoond in Spanje per direct geschikte woonruimte te kunnen betrekken en een baan, althans goede perspectieven daarop, wat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarmee heeft de vrouw haar vertrek naar Spanje voldoende doordacht en voorbereid. Dat er op dit moment met betrekking tot het werk geen harde garanties zijn, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk, gelet op de onzekerheid die er is of en wanneer de vrouw naar Spanje zal verhuizen. Door een verhuizing naar Spanje zullen de vrouw en de minderjarige de beschikking hebben over woonruimte en in een betere sociale en financiële positie komen te verkeren, waardoor zij minder afhankelijk zullen zijn.
3.4.12.
Net als de raad ziet de rechtbank het toekomstperspectief van de minderjarige meer in Spanje dan in Nederland. De minderjarige is nog erg jong en gaat in Nederland nog niet naar enige vorm van kinderopvang of school. De minderjarige spreekt geen Nederlands, maar uitsluitend Spaans omdat beide partijen in het Spaans met hem communiceren. De minderjarige is op nog geen enkele manier geworteld in Nederland. Ook voor de vrouw geldt dat zij niet is geworteld in Nederland. Weliswaar is zij uit eigen beweging naar Nederland gekomen om samen te zijn met de man, maar de vrouw heeft onweersproken aangevoerd dat dit was in het kader van een ‘proefperiode’ waarbij partijen elkaar beter konden leren kennen. Partijen zijn tijdens deze proefperiode vervolgens ingehaald door de realiteit dat de vrouw binnen korte tijd onverwacht zwanger raakte.
3.4.13.
Alhoewel partijen twisten over de vraag in hoeverre de man momenteel daadwerkelijke zorgtaken over de minderjarige draagt, staat vast dat de man en minderjarige in dezelfde woning wonen en aldus dagelijks contact hebben. Een verhuizing naar Spanje zal de rol van de man in het leven van de minderjarige beperken, net als het contact tussen de man en de minderjarige. In zoverre staat een verhuizing naar Spanje in de weg aan het recht van de man op onverminderd contact met de minderjarige in een vertrouwde omgeving, maar de rechtbank acht dit belang gelet op wat hiervoor is overwogen niet zodanig zwaar wegen dat de vervangende toestemming voor verhuizing niet kan worden gegeven. Partijen hebben over en weer verzoeken gedaan over een zorgregeling en de daarmee gemoeide kosten voor het geval de vrouw vervangende toestemming krijgt om te verhuizen. Gelet op de uiteindelijk vast te stellen zorgregeling (waarover hierna meer), acht de rechtbank (de frequentie van) het contact tussen de man en de minderjarige in geval van een verhuizing voldoende gewaarborgd.
3.4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het in het belang van de minderjarige is dat hij met de vrouw in een vertrouwde omgeving kan wonen, met een sociaal vangnet, zoals de familie van de vrouw, op een plek waar zij de taal machtig zijn, de vrouw eigen inkomsten kan genereren en waar zij de beschikking over een woning hebben. Gezien het bovenstaande is de kans op dat alles in Nederland voor de vrouw en de minderjarige zeer klein. Hoewel de man logischerwijs in de nabijheid van de minderjarige wenst te zijn en op regelmatige(re) basis omgang wil met de minderjarige, weegt dit naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarder dan het belang van de vrouw en de minderjarige om te verhuizen naar Spanje, waar de toekomst er voor haar en de minderjarige vele malen rooskleuriger uitziet dan in Nederland.
3.4.15.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen met de minderjarige te verhuizen naar Spanje en hem daar in te schrijven in het bevolkingsregister toewijzen.
De zorgregeling na de verhuizing naar Spanje
3.4.16.
Omdat de rechtbank vervangende toestemming verleent voor de verhuizing naar Spanje, worden met betrekking tot de zorgregeling alleen de verzoeken behandeld die uitgaan van die situatie. De verzoeken die uitgaan van de situatie dat de vrouw met de minderjarige in Nederland blijft, wijst de rechtbank af.
3.4.17.
De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat er bestendig contact komt en blijft tussen de man en de minderjarige. De raad adviseert bij een zo’n jong kind fysiek contact van minimaal eenmaal per twee à drie maanden vast te stellen en ook vindt de raad regelmatig videocontact tussen de man en de minderjarige belangrijk. Daarbij vindt de raad een verdeling van de vakanties ook in het belang van de minderjarige, waarbij de leeftijd en draagkracht van de minderjarige leidend moeten zijn.
3.4.18.
Tijdens de mondelinge behandeling is uitvoerig gesproken over de frequentie van het contact en de wijze waarop het contact moet worden vormgegeven in de situatie dat de vrouw vervangende toestemming krijgt en in de situatie dat zij die niet krijgt. Die eerste situatie gaat zich nu voordoen. De vrouw heeft in dat kader aangeboden dat de man in een van de woningen van de ouders van de vrouw kan verblijven – in plaats van in een hotel – als hij in Spanje is voor de omgang met de minderjarige.
3.4.19.
De vrouw heeft het verzoek van de man minimaal één weekend of een lang weekend per maand naar Spanje te komen om daar contact te hebben met de minderjarige niet weersproken. De rechtbank zal dat verzoek dan ook toewijzen met ingang van de datum dat de vrouw naar Spanje is verhuisd.
3.4.20.
Partijen verschillen van mening over de invulling van de vakantieregeling. Rekening houdend met de belangen en wensen van beide partijen en de minderjarige, zal de rechtbank vaststellen dat de schoolvakanties bij helfte worden verdeeld waarbij wordt uitgegaan van de Spaanse schoolvakanties (twee weken kerstvakantie, twee weken paasvakantie en acht weken zomervakantie).
Gelet op de leeftijd van de minderjarige, zijn belang op een rustige manier te wennen aan de nieuwe situatie en ook het vertrouwen tussen de man en de vrouw over de zorg over de minderjarige te laten groeien, bepaalt de rechtbank dat de eerstkomende vier vakanties (in 2025: paasvakantie, zomervakantie en kerstvakantie en in 2026: paasvakantie) het contact tussen de man en de minderjarige zal plaatsvinden in Spanje. Vanaf de zomervakantie 2026 staat het de man vrij met de minderjarige tijdens de helft van de vakanties in Nederland te verblijven. Dat is in ieder geval een week kerstvakantie, een week paasvakantie en vier weken zomervakantie.
Beide partijen hebben aangeboden de reiskosten voor hun rekening te nemen. De rechtbank acht het redelijk om te bepalen dat beide partijen hun eigen reiskosten dragen en dat de vrouw de reiskosten van de minderjarige voor haar rekening neemt tijdens de vakanties naar Nederland.
3.4.21.
Verder zal de rechtbank bepalen, zoals door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling is aangeboden, dat – totdat de minderjarige in Spanje naar school gaat –, de vrouw met de minderjarige in de (Nederlandse) herfstvakantie naar Nederland komt, zodat de man ook tijdens deze periode contact met de minderjarige heeft.
3.4.22.
Ook het verzoek van de vrouw om een regeling vast te stellen waarbij de man en de minderjarige vier keer per week met elkaar videobellen, waarbij de dag en het tijdstip door partijen in onderling overleg wordt bepaald wordt toegewezen. Partijen moeten hun verwachtingen over de lengte en inhoud van deze videobelmomenten uiteraard afstemmen op de wensen en (on)mogelijkheden van de nog zeer jonge minderjarige.
3.4.23.
Het meer of anders door partijen verzochte wijst de rechtbank af.
Dwangsom
3.4.24.
De man verzoekt aan de zorgregeling een dwangsom te verbinden. De rechtbank wijst dat verzoek af. De rechtbank acht de vrees van de man dat hij de minderjarige niet meer zal zien als de vrouw met hem naar Spanje vertrekt niet gegrond, gelet op de toezeggingen die de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaan ten aanzien van het contact tussen hem en de minderjarige, alsmede gelet op de mogelijkheden die de vrouw de man biedt om naar Spanje te reizen.
3.5.
V
ervangende toestemming aanvraag Spaans paspoort
3.5.1.
De vrouw verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een Spaans paspoort voor de minderjarige.
3.5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek aangevuld in die zin dat zij ook verzoekt te bepalen dat de man alle medewerking moet verlenen die nodig is bij de aanvraag van het Spaanse paspoort van de minderjarige.
3.5.3.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt – bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek – als het verzoek van de vrouw wordt toegewezen, de vrouw te veroordelen tot afgifte van het Spaanse paspoort van de minderjarige aan de man, waarna de man het Spaanse paspoort in beheer houdt, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat de vrouw nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 25.000,-, althans een zodanige dwangsom als de rechtbank noodzakelijk acht.
3.5.4.
Op een geschil over vervangende toestemming voor het aanvragen van een buitenlands, in dit geval Spaans paspoort is niet de Paspoortwet van toepassing, maar een dergelijk verzoek valt onder het bereik van artikel 1:253a BW (gezagsgeschil).
3.5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De minderjarige heeft zowel de Spaanse als de Litouwse nationaliteit en is al in het bezit van een Litouws paspoort, dat in beheer bij de man is. De vrouw acht het wenselijk dat beide partijen een legitimatiebewijs van de minderjarige in hun bezit hebben en wil daarom voor de minderjarige een Spaans paspoort aanvragen. In tegenstelling tot wat de man aanvoert, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende belang heeft om een Spaans paspoort aan te vragen voor de minderjarige, mede gezien de vervangende toestemming die de vrouw krijgt voor de verhuizing naar Spanje. Om dezelfde reden gaat het argument van de man dat een Spaans paspoort de vrouw de gelegenheid zou kunnen geven zonder toestemming van de man naar Spanje te vertrekken, niet op. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw vervangende toestemming voor het aanvragen van een Spaans paspoort dan ook toe.
3.5.6.
De rechtbank wijst het aanvullende verzoek van de vrouw af. De vrouw heeft onvoldoende gespecificeerd welke medewerking van de man op dit punt verwacht zou moeten worden.
3.5.7.
Het voorwaardelijke zelfstandig verzoek van de man wijst de rechtbank af. Dat verzoek is immers ingegeven door de angst van de man dat de vrouw zonder zijn toestemming met de minderjarige naar Spanje zal vertrekken. Aangezien de rechtbank de vervangende toestemming verleent, heeft de man geen belang meer bij dit verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring ten aanzien van de vervangende toestemming verhuizing
3.5.8.
De vrouw verzoekt de beschikking op grond van artikel 288 Rv uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De man bepleit afwijzing van dit verzoek voor zover dit ziet op de vervangende toestemming tot de verhuizing naar Spanje. De man heeft aangekondigd dat hij in hoger beroep gaat indien de vrouw vervangende toestemming wordt verleend en hij acht het niet in het belang van de minderjarige dat – indien de beschikking van de rechtbank in hoger beroep zou worden vernietigd – de minderjarige en de vrouw weer terug moeten verhuizen naar Nederland.
3.5.9.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel hoger beroep is beslist niet zwaarder weegt dan het belang van de vrouw en de minderjarige zo snel als mogelijk naar Spanje te kunnen verhuizen. De vrouw verkeert, met de minderjarige, al geruime tijd in een onhoudbare en afhankelijke situatie. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hierin op korte termijn verandering komt. Daarbij komt dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dat zij – mocht het gerechtshof in hoger beroep anders beslissen dan deze rechtbank – de beslissing van het gerechtshof zal respecteren en direct met de minderjarige terug naar Nederland zal komen. De rechtbank zal deze beschikking, waaronder de vervangende toestemming naar Spanje te verhuizen, daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.6.
Onderhoudsbijdrage
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.1.
Omdat partijen en de minderjarige in Nederland wonen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht over het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.
3.6.2.
Op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Juridisch kader
3.6.3.
Op grond van de artikelen 1:404 en 1:406 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Komt een ouder die verplichting niet of niet behoorlijk na, dan kan de andere ouder de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen dat deze ouder ten behoeve van de minderjarige zal moeten voldoen.
3.6.4.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van 25 oktober 2024 een kinderbijdrage van € 640,- per maand aan haar moet betalen, althans een bedrag zoveel meer of minder als uit de te maken alimentatieberekening zal blijken.
3.6.5.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling alleen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door de vrouw gestelde gevolgen van het wegvallen van de kinderbijslag voor de hoogte van de behoefte zodra zij naar Spanje verhuist.
3.6.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Ingangsdatum
3.6.7.
De man verweert zich niet tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de kinderbijdrage met ingang van die datum, te weten 25 oktober 2024, zal worden vastgesteld.
De behoefte
3.6.8.
De vrouw stelt dat het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige (hierna: de behoefte) € 718,- per maand bedraagt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat deze behoefte inclusief het in Nederland te ontvangen bedrag aan kinderbijslag is. Zodra de vrouw verhuist naar Spanje kan zij geen aanspraak meer maken op de kinderbijslag. Dat gedeelte van het eigen aandeel zou dan ten laste van partijen komen en moet daarom in de berekening worden betrokken. De man betwist dat en voert aan dat het verschil in het eigen aandeel wegvalt tegen de in Spanje lagere kosten van levensonderhoud.
3.6.9.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de betwisting daarvan door de man. De enkele verwijzing van de vrouw naar de BigMac-index is hiervoor onvoldoende. Omdat de hoogte van de behoefte tussen partijen verder niet in geschil is, stelt de rechtbank de behoefte van de minderjarige vast op € 718,- per maand.
Draagkrachtberekening
3.6.10.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.6.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man € 4.986,- per maand bedraagt.
3.6.12.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065,- vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)] en bedraagt afgerond € 1.554,- per maand.
3.6.13.
Partijen zijn het eens dat de vrouw in Spanje een inkomen kan genereren van € 16.924,18 netto per jaar (€ 1.410,- netto per maand). Op basis van de draagkrachttabel behorende bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen wordt de draagkracht van de vrouw vastgesteld op het minimumbedrag van € 25,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.6.14.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1554 / € 1579 x € 718 = € 707,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 25 / € 1579 x € 718 = € 11,- +
samen € 718,-
Van de totale behoefte van de minderjarige komt dus een gedeelte van € 707,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 11,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.6.15.
De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 5%. De vrouw voert hiertegen geen verweer.
3.6.16.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag (te weten: € 36,-), zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw moet betalen € 671,- per maand.
Conclusie
3.6.17.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 671,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.6.18.
Op grond van artikel 1:402a lid 2 BW wordt een bij beschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage geïndexeerd per 1 januari volgend op de datum van de beschikking. Hoewel niet expliciet is verzocht om de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht te indexeren, leest de rechtbank dit in het verzoek de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen.
3.7.
Proceskosten
3.7.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
4.2.
verleent de vrouw vervangende toestemming naar Spanje te verhuizen samen met de minderjarige en de minderjarige daar in te schrijven in het bevolkingsregister;
4.3.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;
4.4.
verleent vervangende toestemming voor de aanvraag van een Spaans paspoort voor de minderjarige;
4.5.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;
4.6.
stelt in het kader van de zorgregeling het volgende vast:
  • minimaal eenmaal per maand mag de man de minderjarige een weekend of een lang weekend bij zich hebben in Spanje;
  • totdat de minderjarige in Spanje naar school gaat, komt de vrouw met de minderjarige iedere (Nederlandse) herfstvakantie naar Nederland, zodat de man in die periode contact met de minderjarige heeft;
  • de (Spaanse) schoolvakanties worden tussen partijen bij helfte verdeeld als volgt;
  • de eerstkomende vier vakanties (in 2025: paasvakantie, zomervakantie en kerstvakantie en in 2026: paasvakantie) zal het contact tussen de man en de minderjarige plaatsvinden in Spanje;
  • vanaf de zomervakantie 2026 staat het de man vrij om met de minderjarige tijdens de helft van de vakanties in Nederland te verblijven;
  • beide partijen dragen hun eigen reiskosten en de vrouw neemt de reiskosten van de minderjarige voor haar rekening tijdens de vakanties naar Nederland;
  • de man en de minderjarige mogen vier keer per week met elkaar videobellen, waarbij de dag en het tijdstip door partijen in onderling overleg wordt bepaald;
4.7.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 25 oktober 2024, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 671,- per maand;
4.8.
bepaalt dat deze onderhoudsbijdrage per 1 januari 2025 moet worden verhoogd gelijk aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW;
4.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.11.
wijst af het – over en weer – meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter en (kinder)rechter,
mr. S.A. van Egmond en mr. I.J. Pieters, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 7 februari 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.