3.4.Verhuizing naar Spanje
3.4.1.Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901). 3.4.2.Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
- de noodzaak om te verhuizen;
- een goede voorbereiding van de verhuizing;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.4.3.Vast staat dat de vrouw en de man elkaar in 2022 hebben ontmoet in het uitgaansleven in Spanje, waar de vrouw woonde en de man op vakantie was. Na terugkeer van de man in Nederland zijn partijen in contact gebleven. Kort daarna hebben zij nog één week samen doorgebracht in Spanje en is de vrouw vervolgens medio juli 2022 naar Nederland gekomen om te bezien of de relatie met de man bestendig zou blijken te zijn. Kort na aankomst in Nederland bleek de vrouw zwanger en hebben partijen besloten hun relatie in Nederland een kans te geven.
3.4.4.De vrouw verblijft sinds haar aankomst in Nederland in de huurwoning van de man. De vrouw heeft zich echter nooit op dat adres kunnen inschrijven, omdat de verhuurder van de woning niet toe staat dat er meer dan twee bewoners staan ingeschreven op dit adres en de betreffende huurwoning ook deels door een andere (ingeschreven) huurder wordt bewoond. De man heeft er wel voor gezorgd dat de vrouw op diverse andere adressen in Nederland ingeschreven heeft gestaan. Dit waren echter adressen waar de vrouw nooit heeft gewoond en ook niet kon wonen, omdat dat adressen van (familieleden van) werknemers van de man zijn. Momenteel staat de vrouw ingeschreven op een adres in Utrecht.
3.4.5.Sinds de geboorte van de minderjarige draagt de vrouw het grootste gedeelte van de zorg over de minderjarige. Partijen hadden een traditionele rolverdeling, waarbij de man werkte en de vrouw zorgde voor de minderjarige. Beide partijen spreken geen Nederlands. De vrouw spreekt alleen Spaans en de man spreekt Litouws en Spaans. Met elkaar en de minderjarige spreken partijen Spaans.
De noodzaak om te verhuizen, de voorbereiding van de verhuizing en de leeftijd en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving
3.4.6.Niet in geschil is dat de relatie van partijen in februari 2024 is beëindigd. Noodgedwongen verblijven de vrouw, de man en de minderjarige nog steeds in één huis. Beide partijen bevestigen dat er sprake is van veel onderlinge spanningen in de woning en dat de huidige situatie onhoudbaar is. In ieder geval de vrouw heeft in Nederland geen netwerk waarop zij terug kan vallen.
3.4.7.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen reële mogelijkheden heeft om op duurzame wijze - en met de minderjarige - zelfstandige woonruimte te verkrijgen. De vrouw heeft geen inkomen en ook geen (andere) financiële middelen om een woning te huren. Overname van de huurwoning van de man, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is geen optie omdat de vrouw daar niet met de minderjarige kan worden ingeschreven.
3.4.8.Daarnaast is de rechtbank van oordeel, in tegenstelling tot wat de man aanvoert, dat de vrouw heeft gedaan wat in haar macht ligt zelf te proberen haar situatie te veranderen. Zo heeft de vrouw in Nederland geprobeerd werk te vinden, maar het feit dat zij geen Nederlands en geen Engels spreekt heeft dit nagenoeg onmogelijk gemaakt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de vrouw relatief kort in Nederland verblijft, in welke tijd zij ook zwanger is geweest en is bevallen. Het feit dat de vrouw vanuit een voor haar vertrouwde omgeving, Spanje, naar de vertrouwde omgeving van de man is verhuisd, maakt dat zij in enige mate afhankelijk van de man is en het (mede) op zijn weg lag de vrouw op constructieve wijze te ondersteunen, bijvoorbeeld met het vinden van werk, een woning of het leren van de Nederlandse taal. Daarvan is echter niets gebleken. De rechtbank gaat voorbij aan het verwijt van de man dat de vrouw de Nederlandse taal zou moeten leren, aangezien ook hij zelf de Nederlandse taal niet beheerst.
3.4.9.Hoewel de rechtbank de wens van de man dat de minderjarige in Nederland blijft wonen invoelbaar acht, komt de rechtbank op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat sprake is van een uitzichtloze situatie aan de zijde van de vrouw en daarmee ook van de minderjarige. Het door de man voorgestelde alternatief voor de verhuizing, waarbij de minderjarige de helft van de week bij de man verblijft en de andere helft van de week bij de vrouw, acht de rechtbank onhaalbaar gezien de hiervoor beschreven problematiek waar de vrouw tegenaan loopt. Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak van de verhuizing van de vrouw met de minderjarige dan ook voldoende aangetoond.
3.4.10.De vrouw heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat zij met ingang van 1 januari 2025 in Spanje een baan in de horeca heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat zij met haar werkgever heeft afgesproken dat zij kan beginnen zodra zij naar Spanje is verhuisd. De vrouw beaamt dat naarmate de verhuizing langer op zich laat wachten, zij in gesprek met haar werkgever zal moeten gaan of zij dan nog steeds op grond van die arbeidsovereenkomst werkzaamheden kan verrichten. De garantie dat de vrouw die baan ook daadwerkelijk kan uitvoeren, is er dus niet, zoals de man aanvoert, maar mede gezien de horeca-ervaring die de vrouw eerder heeft opgedaan in Spanje, is de rechtbank van oordeel dat het in de lijn der verwachting ligt dat de vrouw in Spanje relatief makkelijk aan het werk kan gaan. Daarnaast heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij met de minderjarige kan (in)wonen bij haar ouders in Quéntar, Spanje, zoals ook de situatie was voordat zij naar Nederland kwam. De ouders van de vrouw bezitten twee huizen die beide voldoende ruimte bieden de vrouw en de minderjarige te huisvesten.
3.4.11.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw heeft aangetoond in Spanje per direct geschikte woonruimte te kunnen betrekken en een baan, althans goede perspectieven daarop, wat de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarmee heeft de vrouw haar vertrek naar Spanje voldoende doordacht en voorbereid. Dat er op dit moment met betrekking tot het werk geen harde garanties zijn, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk, gelet op de onzekerheid die er is of en wanneer de vrouw naar Spanje zal verhuizen. Door een verhuizing naar Spanje zullen de vrouw en de minderjarige de beschikking hebben over woonruimte en in een betere sociale en financiële positie komen te verkeren, waardoor zij minder afhankelijk zullen zijn.
3.4.12.Net als de raad ziet de rechtbank het toekomstperspectief van de minderjarige meer in Spanje dan in Nederland. De minderjarige is nog erg jong en gaat in Nederland nog niet naar enige vorm van kinderopvang of school. De minderjarige spreekt geen Nederlands, maar uitsluitend Spaans omdat beide partijen in het Spaans met hem communiceren. De minderjarige is op nog geen enkele manier geworteld in Nederland. Ook voor de vrouw geldt dat zij niet is geworteld in Nederland. Weliswaar is zij uit eigen beweging naar Nederland gekomen om samen te zijn met de man, maar de vrouw heeft onweersproken aangevoerd dat dit was in het kader van een ‘proefperiode’ waarbij partijen elkaar beter konden leren kennen. Partijen zijn tijdens deze proefperiode vervolgens ingehaald door de realiteit dat de vrouw binnen korte tijd onverwacht zwanger raakte.
3.4.13.Alhoewel partijen twisten over de vraag in hoeverre de man momenteel daadwerkelijke zorgtaken over de minderjarige draagt, staat vast dat de man en minderjarige in dezelfde woning wonen en aldus dagelijks contact hebben. Een verhuizing naar Spanje zal de rol van de man in het leven van de minderjarige beperken, net als het contact tussen de man en de minderjarige. In zoverre staat een verhuizing naar Spanje in de weg aan het recht van de man op onverminderd contact met de minderjarige in een vertrouwde omgeving, maar de rechtbank acht dit belang gelet op wat hiervoor is overwogen niet zodanig zwaar wegen dat de vervangende toestemming voor verhuizing niet kan worden gegeven. Partijen hebben over en weer verzoeken gedaan over een zorgregeling en de daarmee gemoeide kosten voor het geval de vrouw vervangende toestemming krijgt om te verhuizen. Gelet op de uiteindelijk vast te stellen zorgregeling (waarover hierna meer), acht de rechtbank (de frequentie van) het contact tussen de man en de minderjarige in geval van een verhuizing voldoende gewaarborgd.
3.4.14.Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het in het belang van de minderjarige is dat hij met de vrouw in een vertrouwde omgeving kan wonen, met een sociaal vangnet, zoals de familie van de vrouw, op een plek waar zij de taal machtig zijn, de vrouw eigen inkomsten kan genereren en waar zij de beschikking over een woning hebben. Gezien het bovenstaande is de kans op dat alles in Nederland voor de vrouw en de minderjarige zeer klein. Hoewel de man logischerwijs in de nabijheid van de minderjarige wenst te zijn en op regelmatige(re) basis omgang wil met de minderjarige, weegt dit naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarder dan het belang van de vrouw en de minderjarige om te verhuizen naar Spanje, waar de toekomst er voor haar en de minderjarige vele malen rooskleuriger uitziet dan in Nederland.
3.4.15.Alle belangen tegen elkaar afwegend, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen met de minderjarige te verhuizen naar Spanje en hem daar in te schrijven in het bevolkingsregister toewijzen.
De zorgregeling na de verhuizing naar Spanje
3.4.16.Omdat de rechtbank vervangende toestemming verleent voor de verhuizing naar Spanje, worden met betrekking tot de zorgregeling alleen de verzoeken behandeld die uitgaan van die situatie. De verzoeken die uitgaan van de situatie dat de vrouw met de minderjarige in Nederland blijft, wijst de rechtbank af.
3.4.17.De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat er bestendig contact komt en blijft tussen de man en de minderjarige. De raad adviseert bij een zo’n jong kind fysiek contact van minimaal eenmaal per twee à drie maanden vast te stellen en ook vindt de raad regelmatig videocontact tussen de man en de minderjarige belangrijk. Daarbij vindt de raad een verdeling van de vakanties ook in het belang van de minderjarige, waarbij de leeftijd en draagkracht van de minderjarige leidend moeten zijn.
3.4.18.Tijdens de mondelinge behandeling is uitvoerig gesproken over de frequentie van het contact en de wijze waarop het contact moet worden vormgegeven in de situatie dat de vrouw vervangende toestemming krijgt en in de situatie dat zij die niet krijgt. Die eerste situatie gaat zich nu voordoen. De vrouw heeft in dat kader aangeboden dat de man in een van de woningen van de ouders van de vrouw kan verblijven – in plaats van in een hotel – als hij in Spanje is voor de omgang met de minderjarige.
3.4.19.De vrouw heeft het verzoek van de man minimaal één weekend of een lang weekend per maand naar Spanje te komen om daar contact te hebben met de minderjarige niet weersproken. De rechtbank zal dat verzoek dan ook toewijzen met ingang van de datum dat de vrouw naar Spanje is verhuisd.
3.4.20.Partijen verschillen van mening over de invulling van de vakantieregeling. Rekening houdend met de belangen en wensen van beide partijen en de minderjarige, zal de rechtbank vaststellen dat de schoolvakanties bij helfte worden verdeeld waarbij wordt uitgegaan van de Spaanse schoolvakanties (twee weken kerstvakantie, twee weken paasvakantie en acht weken zomervakantie).
Gelet op de leeftijd van de minderjarige, zijn belang op een rustige manier te wennen aan de nieuwe situatie en ook het vertrouwen tussen de man en de vrouw over de zorg over de minderjarige te laten groeien, bepaalt de rechtbank dat de eerstkomende vier vakanties (in 2025: paasvakantie, zomervakantie en kerstvakantie en in 2026: paasvakantie) het contact tussen de man en de minderjarige zal plaatsvinden in Spanje. Vanaf de zomervakantie 2026 staat het de man vrij met de minderjarige tijdens de helft van de vakanties in Nederland te verblijven. Dat is in ieder geval een week kerstvakantie, een week paasvakantie en vier weken zomervakantie.
Beide partijen hebben aangeboden de reiskosten voor hun rekening te nemen. De rechtbank acht het redelijk om te bepalen dat beide partijen hun eigen reiskosten dragen en dat de vrouw de reiskosten van de minderjarige voor haar rekening neemt tijdens de vakanties naar Nederland.
3.4.21.Verder zal de rechtbank bepalen, zoals door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling is aangeboden, dat – totdat de minderjarige in Spanje naar school gaat –, de vrouw met de minderjarige in de (Nederlandse) herfstvakantie naar Nederland komt, zodat de man ook tijdens deze periode contact met de minderjarige heeft.
3.4.22.Ook het verzoek van de vrouw om een regeling vast te stellen waarbij de man en de minderjarige vier keer per week met elkaar videobellen, waarbij de dag en het tijdstip door partijen in onderling overleg wordt bepaald wordt toegewezen. Partijen moeten hun verwachtingen over de lengte en inhoud van deze videobelmomenten uiteraard afstemmen op de wensen en (on)mogelijkheden van de nog zeer jonge minderjarige.
3.4.23.Het meer of anders door partijen verzochte wijst de rechtbank af.
3.4.24.De man verzoekt aan de zorgregeling een dwangsom te verbinden. De rechtbank wijst dat verzoek af. De rechtbank acht de vrees van de man dat hij de minderjarige niet meer zal zien als de vrouw met hem naar Spanje vertrekt niet gegrond, gelet op de toezeggingen die de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaan ten aanzien van het contact tussen hem en de minderjarige, alsmede gelet op de mogelijkheden die de vrouw de man biedt om naar Spanje te reizen.