In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over een ontslag op staande voet. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M. Eerkes, verzocht om een aantal vergoedingen na te zijn ontslagen door zijn werkgever, T.B. Logistiek V.O.F. De werknemer stelde dat het ontslag onterecht was en dat er geen geldige reden voor het ontslag bestond. De werkgever daarentegen beweerde dat de werknemer zelf ontslag had genomen, maar deze stelling werd niet voldoende onderbouwd.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor een dergelijk ontslag. De rechter concludeerde dat de werknemer recht had op een transitievergoeding van € 450,18, een billijke vergoeding van € 4.000,-, en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.341,79. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, en wettelijke verhoging. De werkgever moest ook een positief getuigschrift verstrekken aan de werknemer en werd in de proceskosten veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van een rechtsgeldige ontslagprocedure en de bescherming van werknemers tegen onterecht ontslag. De kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk moesten worden nageleefd, ongeacht een mogelijke hoger beroep.