ECLI:NL:RBROT:2025:1600

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
ROT 23/2664, ROT 23/2666 en ROT 23/2668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslagaffaire; herbeoordeling en schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2025, wordt het beroep van eiseres, een gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire, gegrond verklaard. Eiseres had compensatie aangevraagd op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor de jaren 2010 tot en met 2013. De Dienst Toeslagen had haar een definitief compensatiebedrag van € 73.001,- toegekend voor de jaren 2012 en 2013, maar geen compensatie voor het jaar 2011. Eiseres betwistte de hoogte van de compensatie en het niet toekennen van aanvullende compensatie voor 2011. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen haar besluit over de definitieve compensatie ten onrechte had gehandhaafd, omdat eiseres recht had op een hogere compensatie. De rechtbank herroept het besluit van 27 september 2021 en stelt de definitieve compensatie vast op € 74.655,-. Daarnaast wordt Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.031,25 voor overschrijding van de redelijke termijn en dient het griffierecht te worden vergoed. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van de aanvragen en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/2664, ROT 23/2666 en ROT 23/2668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. M. Krari en mr. R. Poyraz).
en
de Staat der Nederlanden(namens deze, de Minister van Justitie en Veiligheid),
de Staat).

Samenvatting

1. Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) compensatie gekregen over de toeslagjaren 2012 en 2013. Over het jaar 2010 is de hardheidscompensatie toegepast. Over het jaar 2011 is geen compensatie toegekend. Deze uitspraak gaat over de hoogte en berekening van het toegekende bedrag aan compensatie en het niet toekennen van (aanvullende) compensatie over het jaar 2011.

Procesverloop

2. Met het besluit van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft Dienst Toeslagen voor de toeslagjaren 2012 en 2013 een definitief compensatiebedrag aan eiseres toegekend van € 73.001,-.
Met het besluit van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A heeft Dienst Toeslagen beslist dat eiseres voor het toeslagjaar 2011 geen compensatie krijgt.
Met het besluit van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DHR. heeft Dienst Toeslagen beslist dat eiseres voor het toeslagjaar 2010 hardheidscompensatie krijgt in de vorm van matiging van de terugvordering tot 100%.
Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 op de bezwaren van eiseres is Dienst Toeslagen bij die besluiten gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Dienst Toeslagen heeft op 12 november 2024 aanvullende stukken toegestuurd.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Dienst Toeslagen. Bij brief van 4 december 2024 heeft Dienst Toeslagen, zoals ter zitting afgesproken, de door haar ter zitting toegelichte aanpassing van de renteberekening en vergoeding van immateriële schade toegestuurd.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Eiseres heeft zich op 23 december 2020 gemeld als slachtoffer in de kinderopvangtoeslagaffaire en een verzoek gedaan voor de herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. Aan eiseres is over het jaar 2010 hardheidscompensatie toegepast (vanwege hardheid van het stelsel) en over het jaar 2012 en 2013 compensatie toegekend (vanwege institutionele vooringenomenheid). Over het jaar 2011 is geen compensatie toegekend. In totaal is aan eiseres € 73.001,- aan compensatie toegekend.
3.2.
De Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) heeft geadviseerd om de bezwaren tegen de primaire besluiten van 27 september 2021 ongegrond te verklaren.
Dienst Toeslagen heeft het advies van de BAC gevolgd en heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de grondslag van de compensatieberekening juist is en dat de niet betaalde terugvordering van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010, 2012 en 2013 terecht in mindering is gebracht op het compensatiebedrag. Voor het toeslagjaar 2011 heeft Dienst Toeslagen geen compensatie aan eiseres toegekend, omdat er voor dit toeslagjaar geen sprake is van een neerwaartse bijstelling, stopzetting of terugvordering van de kinderopvangtoeslag over 2011.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of Dienst Toeslagen haar besluit over de definitieve compensatie aan eiseres terecht heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Persoonlijk dossier
5. Eiseres betwist dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen omdat eiseres nog steeds niet beschikt over haar volledige persoonlijke dossier. Dat is volgens eiseres in strijd met het beginsel van equality of arms op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dienst Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat het persoonlijke dossier van eiseres op zich laat wachten wegens drukte bij verschillende afdelingen.
5.1.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijke dossier wil beschikken, moet Dienst Toeslagen op grond van het bepaalde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure ‘alleen’ de op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Het volledige dossier van eiseres is veel omvangrijker en valt niet samen met het begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. Hetzelfde geldt voor mogelijk aanwezige telefoonnotities en zoekmomenten in alle systemen. Voor de beoordeling of eiseres recht heeft op compensatie heeft de rechtbank het persoonlijke dossier niet nodig. Dienst Toeslagen heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding gebracht en het dossier geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Toeslagjaar 2010
6. Eiseres heeft aangevoerd dat bij component E van de compensatie ten onrechte een bedrag van € 42.857,- is opgevoerd. Eiseres heeft dit bedrag nooit uitbetaald gekregen en dit bedrag is daarom ten onrechte in mindering gebracht op haar compensatiebedrag.
6.1.
Vooraf overweegt de rechtbank dat de compensatie is opgebouwd uit de bedragen die worden genoemd in artikel 2.2, onderdelen a tot en met g, van de Wht. Onderdeel a is een compensatie voor het niet toekennen of het verminderen van de aanspraak op kinderopvangtoeslag of voor het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag als direct gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wht wordt dit bedrag verlaagd als het teruggevorderde bedrag van de kinderopvangtoeslag nog niet is betaald. In dat geval is het financiële nadeel als gevolg van het initiële besluit van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de aanspraak op (het voorschot op) kinderopvangtoeslag namelijk kleiner geweest, hetgeen een lagere compensatie rechtvaardigt. [1]
6.2.
Dienst Toeslagen heeft het volgende tegenover de stelling van eiseres geplaatst. Eiseres is ten aanzien van het jaar 2010 slachtoffer geworden van frauduleus handelen van de kinderopvanginstelling waar zij als vrijwilliger werkte. Door de kinderopvanginstelling is op naam van eiseres kinderopvangtoeslag aangevraagd. Bij voorschotbeschikking van 10 maart 2011 is aan eiseres een bedrag van € 42.857,- aan kinderopvangtoeslag toegekend. Met de herziene voorschotbeschikking van 11 maart 2011 is het voorschot op nihil gesteld. Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat eiseres buiten deze fraude stond en er ook geen voordeel van heeft gehad. Omdat eiseres geen recht had op het bedrag, is dit van haar teruggevorderd. Deze terugvordering wordt gematigd tot nihil. De matiging van de terugvordering is verwerkt in de definitieve compensatieberekening. Het bedrag is daarom rekenkundig in mindering gebracht op het totale compensatiebedrag, maar wel meegenomen in berekening voor de vaststelling van de immateriële schadevergoeding en de rente. [2]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 42.857,- terecht in mindering is gebracht bij component E van de compensatieberekening. Dit vloeit voort uit de onder 6.1 genoemde bepalingen. Eiseres heeft niet nader gemotiveerd waarom het bedrag niet in mindering had mogen worden gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Toeslagjaar 2011
7. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er over dit jaar wél sprake is van vooringenomen handelen, dan wel hardheid, nu zij in april 2011 een wijziging heeft aangebracht die buiten behandeling is gesteld wegens een vermoeden van fraude (uitworp). Ruim zeven maanden later is pas door Dienst Toeslagen om informatie verzocht en pas twee maanden daarna is het voorschot toegekend.
7.1.
Aan eiseres is voor het jaar 2011 bij beschikking van 3 januari 2012 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 11.382,- toegekend. Bij beschikking van 4 augustus 2015 is het recht op kinderopvangtoeslag over 2011 definitief vastgesteld op € 11.629,-. Er is geen sprake geweest van neerwaartse bijstelling of stopzetting van de kinderopvangtoeslag. Er is ook niets van eiseres teruggevorderd. Daarom heeft Dienst Toeslagen geconcludeerd dat van institutioneel vooringenomen handelen ten aanzien van het jaar 2011 geen sprake is geweest.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat door eiseres niet is geconcretiseerd wat de schade is van het feit dat de kinderopvangtoeslag later is uitbetaald. Voor het aannemen van institutioneel vooringenomen handelen zijn bijkomende omstandigheden nodig, die niet zijn gesteld of gebleken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat eiseres over 2011 had moeten worden gecompenseerd.
Toeslagjaar 2012
8. Eiseres voert aan dat uit de RKT-gegevens van Dienst Toeslagen is gebleken dat sprake is geweest van een HOT/HOR-melding (= hoge toeslag/hoog risico). Een dergelijke melding zorgt voor een extra controle, waardoor ouders met een laag inkomen extra worden geraakt. Dat moet volgens eiseres tot omkering van de bewijslast leiden.
Verder moet in de visie van eiseres bij de compensatieberekening voor het jaar 2012 bij component A worden uitgegaan van het voorschotbedrag van € 21.005,- dat aan eiseres is toegekend met de voorschotbeschikking van 21 juli 2012 in plaats van het gehanteerde voorschotbedrag van € 14.401,-.
8.1.
Vast staat dat Dienst Toeslagen voor het toeslagjaar 2012 heeft erkend institutioneel vooringenomen te hebben gehandeld ten aanzien van eiseres. Eiseres is hiervoor gecompenseerd. In zoverre is niet duidelijk wat eiseres beoogt met haar stelling dat de bewijslast dient te worden omgekeerd.
Dienst Toeslagen heeft zich bij de berekening gebaseerd op het bij beschikking van 21 september 2012 herziene voorschot van € 14.041. Er was eerder aan eiseres een voorschot toegekend van € 21.005,-. Naar aanleiding van een interne melding en als gevolg daarvan door eiseres gegeven informatie is het voorschot echter herzien en verlaagd naar € 14.041,-.
De rechtbank ziet niet in waarom Dienst Toeslagen zich niet op dit bedrag heeft mogen baseren bij het toekennen van compensatie. Het argument van eiseres dat er sprake is geweest van een HOT/HOR-melding maakt deze situatie niet anders. Bij eiseres is sprake geweest van een HOT/HOR-signalering in het kader van een reguliere toezichtsactie, die los stond van een CAF-onderzoek. Zoals ook door Dienst Toeslagen ter zitting is toegelicht is het verschil tussen vooringenomen handelen en een HOT/HOR-melding dat bij een HOT/HOR-signalering brieven gestuurd worden om de hoogte van de toeslag te controleren en een beoordeling te kunnen maken om zodoende (hoge) terugvorderingen te voorkomen, terwijl er bij vooringenomen handelen niet wordt nagevraagd, er geen tussentijdse beoordeling wordt gemaakt en er alleen wordt teruggevorderd. Eiseres heeft geen nadelige gevolgen ondervonden van de HOT/HOR-melding. De tussentijdse HOT/HOR-controle heeft niet geleid tot een nihilstelling van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2012, maar slechts tot een reguliere verlaging van de aanspraak na ontvangst van nadere informatie lopende het toeslagjaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Toeslagjaar 2013
9. Ten aanzien van de berekening van de compensatie over toeslagjaar 2013 heeft eiseres geen gronden aangevoerd.
Compensatieberekening
10. Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond dat Dienst Toeslagen een verouderde compensatieberekening heeft toegepast, ingetrokken. De gemachtigde van eiseres heeft daarbij aangegeven dat de wijze van berekening duidelijk is. Gelet hierop hoeft de rechtbank hier niet nader op in te gaan.
Renteberekening, immateriële schadevergoeding en aanvullende vergoeding van 1%
11. Eiseres heeft aangevoerd dat er een verkeerde einddatum is gehanteerd, namelijk 21 september 2021 in plaats van 27 september 2021. Hierdoor zijn de rentevergoedingen voor de gemiste kinderopvangtoeslag, de hoogte van de immateriële schadevergoeding en de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal te laag vastgesteld. De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient volgens eiseres te lopen tot tenminste 6 maart 2023, de datum waarop het bestreden besluit is genomen.
11.1.
Ter zitting is door Dienst Toeslagen bevestigd dat bij het berekenen van de rentevergoeding een onjuiste einddatum is aangehouden, 21 september 2021 in plaats van 27 september 2021, de dagtekening van de definitieve compensatieberekening en is toegelicht dat er een herberekening is gemaakt. In de aanvullende reactie van 4 december 2024 heeft Dienst Toeslagen, onder bijvoeging van de nieuwe berekening, toegelicht dat eiseres voor het toeslagjaar 2010 een extra bedrag van € 128,- krijgt toegekend, voor het toeslagjaar 2012 een extra bedrag van € 9,- en voor het toeslagjaar 2013 een extra bedrag van € 17,-. Dit komt in totaal neer op een aanvullend bedrag van € 154,-.
11.2.
Ten aanzien van de toegekende immateriële schadevergoeding heeft Dienst Toeslagen in haar aanvullende reactie van 4 december 2024 toegelicht dat de periode waarover het vaste bedrag van € 500,- per jaar wordt berekend begint op de datum van de beschikking waarin Dienst Toeslagen voor het eerst onterecht de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet of verlaagd en eindigt op het moment van het besluit tot compensatievergoeding. In het geval van een gegronde beslissing op bezwaar wordt de einddatum aangepast naar het moment van de beslissing op bezwaar. In de aanvullende reactie van 7 december 2022 was de rente over de gemiste kinderopvangtoeslag reeds aan eiseres toegezegd. De juiste startdatum voor de berekening is 11 maart 2011, de datum van de eerste neerwaartse bijstelling voor de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010. De juiste einddatum is de dagtekening van de bestreden beslissing op bezwaar, 6 maart 2023. Eiseres heeft recht op een bedrag van € 12.500,- (25 halve jaren vermenigvuldigd met € 500,-). De immateriële schadevergoeding was eerder vastgesteld op € 11.000,-. Eiseres heeft dus nog recht op € 1.500,-.
11.3.
Gelet op het voorgaande heeft Dienst Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat het compensatiebedrag van € 73.001,- naar € 74.655,- wijzigt en dat de aanvullende vergoeding van 1% over het subtotaal wijzigt van € 723,- naar € 747,-. Dat betekent dat eiseres nog recht heeft op een bedrag van (€ 1.654,- + € 747,- =) € 2.401,-. Dienst Toeslagen heeft toegezegd dat de bedragen waarop eiseres nog recht heeft aan haar zullen worden uitgekeerd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit was in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vereist. Het bestreden besluit wordt in zoverre vernietigd.
Overschrijding redelijke termijn
12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Op basis van de richtlijnen van de Hoge Raad [3] , zoals omschreven in zijn arrest van 19 februari 2016, die ook hier van toepassing zijn, oordeelt de rechtbank als volgt.
12.1.
Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
12.2.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door Dienst Toeslagen, te weten 25 oktober 2021. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn (afgerond naar boven) 40 maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met 16 maanden overschreden. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling in bezwaar door Dienst Toeslagen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 25 oktober 2021 tot het bestreden besluit van 6 maart 2023 naar boven afgerond 17 maanden geduurd. De duur van een half jaar die voor de behandeling van het bezwaar redelijk wordt geacht, is daarmee met 11 maanden overschreden. Het restant van de overschrijding wordt aan de rechtbank toegerekend. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eiseres toe te kennen bedrag € 1.500,-. Omdat de overschrijding aan Dienst Toeslagen en aan de rechtbank is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van Dienst Toeslagen en de Staat. De rechtbank zal Dienst Toeslagen veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.031,25 (11/16 deel van
€ 1.500,-). De rechtbank zal de Staat veroordelen tot een schadevergoeding van € 468,75 (5/16 deel van € 1.500,-).

Conclusie en gevolgen

13.1.
Het beroep is gegrond voor zover gericht tegen de berekening en vergoeding van de rente, immateriële schadevergoeding en aanvullende vergoeding van 1%, waardoor de definitieve compensatie wordt verhoogd met € 2.401,-. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank ziet aanleiding, met toepassing van artikel 8:72a van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. Zij doet dit door het besluit van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC I voor zover het de hoogte van de compensatie betreft te herroepen en de hoogte van dit bedrag zelf vast te stellen op € 74.655,- Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde onderdeel van het bestreden besluit.
13.2.
De rechtbank bepaalt dat Dienst Toeslagen het bedrag van € 2.401,- alsnog aan eiseres betaalt. Dienst Toeslagen dient tevens het griffierecht aan eiseres te vergoeden en eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten.
13.3.
De rechtbank veroordeelt Dienst Toeslagen in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1) en op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de hoorzitting met een waarde van € 647,- per punt en wegingsfactor 1).
13.4.
Het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de definitieve compensatie betreft;
- herroept het besluit van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC I voor zover het de hoogte van de compensatie betreft, stelt de definitieve compensatie vast op € 74.655,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot betaling van een bedrag van € 2.401,- aan eiseres;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van
€ 1.031,25;
- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van € 468,75;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot betaling van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 februari 2025.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Artikel 2.1. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a .voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 2.2. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
De compensatie bestaat uit:
a. een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
b. een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
c. een bedrag voor materiële schade;
d. een bedrag voor immateriële schade;
e. een bedrag voor invorderingskosten;
f. een bedrag voor proceskosten;
g. een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3. van de Wht, voor zover hier van belang, luidt:
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
2 Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b, is gelijk aan het bedrag van de bestuurlijke boete dat is betaald.
3 Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel c, is gelijk aan de som van 25% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, en 25% van het bedrag van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b.
4 Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
5 Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel e, is gelijk aan de kosten die door de Dienst Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor invorderingshandelingen in verband met de beschikking, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, met inbegrip van betaalde invorderingsrente.
6 Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel f, is een forfaitair bedrag voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, dat is vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog te toe te kennen proceskostenvergoeding.
7 Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8 De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
9 Het bedrag van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is de aanvullende werkelijke schade, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, vermeerderd met 1%.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 74.
2.Artikel 2.2, onderdelen d en g van de Wht.