ECLI:NL:RBROT:2025:1575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
10-057622-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en doodslag met vuurwapen in Rotterdam

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 februari 2023 in Rotterdam betrokken was bij een schietincident in café [naam café]. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2], evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde bij de poging tot moord op [slachtoffer 1], terwijl er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad bij de poging tot moord op [slachtoffer 2], wat leidde tot een vrijspraak voor dat onderdeel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn gewelddadige acties niet alleen de slachtoffers, maar ook de aanwezigen in het café in gevaar heeft gebracht, wat een ernstige schending van de openbare orde en veiligheid met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met de impact van de daden op de slachtoffers, die blijvend letsel hadden opgelopen, en de gevolgen voor hun families. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook verplichtte tot schadevergoeding aan de slachtoffers en hun naasten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.057622.23
Datum uitspraak: 28 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1988,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord op [slachtoffer 1] );
  • vrijspraak van het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord op [slachtoffer 2] );
  • bewezenverklaring van het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot doodslag op [slachtoffer 2] );
  • bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.2.1.
Vaststaande feiten
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting is het volgende vast komen te staan.
In de avond van 25 februari 2023 komt de verdachte omstreeks 20:00 uur bij café [naam café] aan de [adres delict] te Rotterdam. Hij gaat op dat moment niet naar binnen, maar ziet dat [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in het café zit. [slachtoffer 1] ziet de verdachte op dat moment ook. De verdachte vertrekt en komt na twintig minuten tot een half uur weer terug bij café [naam café]
De verdachte heeft op dat moment een vuurwapen en twee patroonmagazijnen bij zich, die hij een week eerder heeft gekocht. Na binnenkomst loopt de verdachte op [slachtoffer 1] af en schiet hij in de rug van [slachtoffer 1] . Vervolgens verlaat de verdachte het café. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) lopen mee naar buiten. De verdachte heeft het wapen dan nog steeds in zijn handen. De verdachte roept tegen [slachtoffer 2] en [getuige 1] ‘wegwezen’ en wil terug het café in gaan. De verdachte houdt het vuurwapen met gestrekte arm vast en richt afwisselend op [slachtoffer 2] en [getuige 1] . Op enig moment gaat het wapen af en wordt [slachtoffer 2] in zijn gezicht geraakt, waarna de kogel gefragmenteerd in de nek van [slachtoffer 2] eindigt.
Vervolgens gaat de verdachte opnieuw café [naam café] binnen. De verdachte slaat [slachtoffer 1] in zijn gezicht met het vuurwapen.
4.2.2.
Feit 1 (poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 1] )
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 1] . Er is geen sprake van voorbedachten rade. Ook dient de verdachte te worden vrijgesproken van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , nu de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat de verdachte het wapen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gezet, zoals opgenomen onder het tweede gedachtestreepje, dus dient de verdachte daar (ook) van te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Opzet
Voor de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1] is van belang of verdachte met zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever dodelijk zou verwonden met het vuurwapen. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een vuurwapen vanaf korte afstand, gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer 1] - waar zich vitale organen zoals hart, longen, slagaders bevinden - heeft geschoten. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan dat hij vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Met voorbedachten rade
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er sprake is van poging tot moord, dan wel poging tot doodslag. Van poging tot moord is sprake als de verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad heeft neergeschoten. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer een week voor het incident een vuurwapen en twee magazijnen heeft aangeschaft. Hij heeft deze vanaf de aankoop telkens bij zich gedragen. Twintig minuten tot een half uur voor het incident kwam de verdachte bij café [naam café] en zag [slachtoffer 1] daar zitten. Op dat moment besloot de verdachte weg te gaan. De verdachte was er dus van op de hoogte dat [slachtoffer 1] zich in café [naam café] bevond. Vervolgens is hij na terugkomst met een vuurwapen in zijn zak het café binnengegaan. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat de verdachte het café op hoog tempo binnenloopt, waarbij hij struikelt. Beide getuigen verklaren dat de verdachte direct en rechtstreeks op [slachtoffer 1] afloopt. De verdachte pakt [slachtoffer 1] van achteren vast bij zijn nek en schiet [slachtoffer 1] - zonder iets te zeggen en zonder enige waarschuwing - in zijn rug, waarna de verdachte het café verlaat. Binnen dertig seconden komt de verdachte dan het café opnieuw binnen, waar hij [slachtoffer 1] twee keer van dichtbij in het hoofd probeert te schieten. Als dat mislukt slaat hij [slachtoffer 1] meermaals met het pistool in het gezicht. Anders dan de verdediging, stelt de rechtbank op basis van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] vast dat de verdachte vervolgens het hoofd van [slachtoffer 1] vastpakt, het vuurwapen voor het gezicht van [slachtoffer 1] houdt en twee keer de trekker overhaalt zonder dat er een schot afgaat. Daarna slaat de verdachte meermalen met het pistool in het gezicht van [slachtoffer 1] . Het vuurwapen wordt dan van de verdachte afgepakt, waarna hij het café uit vlucht.
De rechtbank concludeert uit dit samenstel van gedragingen, bezien in onderlinge samenhang, dat de verdachte al eerder het besluit had genomen om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte heeft daarbij voldoende tijd gehad om zich te beraden op dat besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben geschoten, zoals aangevoerd door de raadsman, is niet gebleken. Volgens de verdediging had de verdachte het vuurwapen alleen uit zelfbescherming meengenomen en heeft hij uit zelfverdediging op [slachtoffer 1] geschoten omdat hij zich op het moment dat hij het café binnenkwam ernstig bedreigd voelde door [slachtoffer 1] . Hij zag [slachtoffer 1] naar een vuurwapen grijpen, en was al eerder met een vuurwapen bedreigd door [slachtoffer 1] . Uit het dossier is echter niet gebleken dat voorafgaand aan het incident is gedreigd met (vuurwapen)geweld in de richting van verdachte. Dat door [slachtoffer 1] een vuurwapen zou zijn getrokken in het café, zoals de verdachte heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden. Deze stelling vindt geen enkele steun in het dossier: geen van de getuigen heeft die lezing bevestigd en uit het dossier blijkt dat de politie snel na het incident ter plaatse was en daar geen ander vuurwapen heeft aangetroffen dan die van de verdachte.
Ook van andere contra-indicaties die in de weg staan aan het aannemen van voorbedachten rade voor het schieten van de verdachte op [slachtoffer 1] is geen sprake. De rechtbank komt daarom tot bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. De voorbedachten rade wordt dus bewezen geacht ten aanzien van [slachtoffer 1] .
4.2.3.
Feit 2 (poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 2] )
Partiële vrijspraak poging tot moord (feit 2 impliciet primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten in het dossier zijn van voorbedachte raad voor het schieten van de verdachte op [slachtoffer 2] .
Het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 2] is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Standpunt verdediging poging tot doodslag (feit 2 impliciet subsidiair)
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] , nu de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er was sprake van een noodlottig ongeluk, waarbij het vuurwapen is afgegaan.
Beoordeling poging tot doodslag (feit 2 impliciet subsidiair)
Opzet
Voor de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer 2] is van belang of verdachte met zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever dodelijk zou verwonden met het vuurwapen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het vuurwapen met gestrekte arm van één meter afstand op [slachtoffer 2] heeft gericht, waarna [slachtoffer 2] het wapen heeft proberen af te pakken. Het vuurwapen is in deze worsteling afgegaan. De verdachte heeft niet bewust de trekker van het wapen overgehaald. Nadat [slachtoffer 2] op de grond viel, had de verdachte het vuurwapen nog in zijn hand.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de hand van [slachtoffer 2] bij het vuurwapen was of dat het vuurwapen daardoor is afgegaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij niet heeft geprobeerd het wapen af te pakken. Zowel [slachtoffer 2] als de getuige [getuige 1] hebben verklaard dat zij op een afstand van anderhalve meter van de verdachte stonden, en dat de verdachte met het wapen op [slachtoffer 2] en [getuige 1] richtte, waarna de verdachte op [slachtoffer 2] schoot. Vast staat dat [slachtoffer 2] geraakt is in zijn gezicht. Vast staat ook dat de verdachte het vuurwapen nog in zijn hand had, nadat [slachtoffer 2] was neergeschoten.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte door met zijn vuurwapen een schot te lossen in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 2] , terwijl die vlak bij hem stond, bewust willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij vitale organen in het lichaam van [slachtoffer 2] zou raken waardoor hij zou komen te overlijden.
Aldus heeft verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op de onder feit 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde poging tot doodslag.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 1] en onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
4.3.
Bewezenverklaring
Feit 1 en 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 3
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 25 februari 2023 te Rotterdam, in cafe [naam café] gelegen aan de [adres delict] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade,
een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer 1] bij zijn nek heeft vastgepakt en met een vuurwapen één kogel in/door de rug van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en- vervolgens (terwijl die [slachtoffer 1] gewond op de grond lag) een wapen op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geplaatst/gehouden en één of meerdere keren de trekker van het wapen heeft overgehaald waarbij het vuurwapen blokkeerde/weigerde, als gevolg waarvan er geen schot(en) werden gelost en
-(vervolgens) die [slachtoffer 1] meerdere keren met het vuurwapen (met kracht) op/tegen zijn hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 25 februari 2023 te Rotterdam, op straat voor cafe [naam café] gelegen aan de [adres delict] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet ,
- met een vuurwapen één kogel in/door het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2023 tot en met 25 februari 2023 in Nederland,
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Glock, model 26 gen 5 (voorzien van serienummer [nummer 1] ), kaliber 9mm,
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op het art. 2 lid 2 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer kogelpatronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
t.a.v. feit 1: poging tot moord;
t.a.v. feit 2: poging tot doodslag;
t.a.v. feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) en dat hij daarom voor feit 1 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (aanval). Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Volgens de Hoge Raad zal voor een geslaagd beroep op putatief noodweer sprake moeten zijn van verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 overwogen volgt uit het dossier niet dat voorafgaande aan de ontmoeting van de zijde van [slachtoffer 1] is gedreigd met (vuurwapen)geweld in de richting van de verdachte. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte is afgeperst door [slachtoffer 1] . Ook de stelling van de verdachte dat hij bij binnenkomst in café [naam café] dacht dat [slachtoffer 1] iets vast had dat een vuurwapen kon zijn, vindt geen enkele steun in het dossier: er is niets of niemand die die lezing heeft bevestigd. Bovendien is juist het handelen van de verdachte, gelet op dat wat [slachtoffer 1] en de getuigen hierover verklaard hebben, naar de uiterlijke verschijningsvorm als aanvallend aan te merken.
De rechtbank acht aldus niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een aanval op verdachte of een onmiddellijke dreiging van zo’n aanval. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan slagen en wordt verworpen.
Nu de rechtbank het beroep op noodweer niet honoreert, omdat er geen sprake is geweest van een situatie waarbij de verdachte zich tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding heeft hoeven verdedigen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is geweest van noodweerexces.
Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake was van objectieve feiten en omstandigheden waaruit de verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze waarop hij heeft gedaan. De rechtbank merkt hierbij op dat een vergissing die louter het gevolg is van een subjectieve inschatting van de verdachte niet toereikend is.
Het beroep op een (putatieve) noodweer(exces)situatie als rechtvaardigings- of strafuitsluitingsgrond wordt daarom verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een levensdelict, te weten poging tot moord en poging tot doodslag. Gewapend met een vuurwapen is de verdachte café [naam café] binnengegaan. Direct na binnenkomst heeft de verdachte zijn vuurwapen getrokken en daarmee eenmaal van zeer korte afstand geschoten op [slachtoffer 1] . Vervolgens is de verdachte naar buiten gegaan, waarna hij van zeer korte afstand heeft geschoten op [slachtoffer 2] . Dat de slachtoffers de beschieting hebben overleefd, is niet aan verdachte te danken. De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is onnoemelijk veel leed toegebracht, zoals ook blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen die zij ter zitting naar voren hebben gebracht. In die slachtofferverklaringen worden de ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers en hun families beschreven. Beiden hebben ernstig en in ieder geval voor wat betreft [slachtoffer 2] blijvend letsel opgelopen en diverse operaties moeten ondergaan. Uit de stukken volgt dat beide slachtoffers nog dagelijks last hebben van de fysieke en psychische gevolgen van de beschietingen. Door het vuurwapengeweld van de verdachte hebben niet alleen de slachtoffers doodsangsten moeten doorstaan, maar ook anderen die tijdens het schietincident in het café aanwezig waren. Verdachte heeft welbewust het risico genomen dat ook willekeurige aanwezigen door de kogels zouden worden geraakt. Daarnaast brengen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid met zich voor de samenleving in het algemeen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte bijzonder zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Gelet is op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 december 2024.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 juli 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is feitelijk dakloos, heeft een Wajong-uitkering en geen structurele, zinvolle dagbesteding. De verdachte heeft meegewerkt aan de rapportage van de reclassering, maar weigerde zijn mee te werken aan de (dubbel-)rapportage van het NIFP. Omdat er diagnostische gegevens ontbreken en er onvoldoende inzicht is in het psychische functioneren van de verdachte kunnen de risico’s niet worden ingeschat.
De psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2] hebben, na observatie in het Pieter Baan Centrum, een pro Justitia rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 mei 2024. Dit rapport houdt, samengevat, het volgende in.
Er is geen onderbouwing voor een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte. De mentaliserende vermogens en de integratie van empathie en geweten in de persoonlijkheid bleven beperkt, maar zijn niet afwezig. De draagkracht van de persoonlijkheid is beperkt. Bij oplopende spanningen neigt de verdachte sterk tot passieve vermijding en weinig doelmatige coping zoals piekeren en somatisering van psychische spanningen, zich mede uitend in dwangmatige neigingen met betrekking tot hygiëne. Dit laatste bereikt echter niet het niveau van een stoornis. Ofschoon de licht verstandelijke beperking impliceert dat betrokkene structureel minder inzicht en overzicht heeft, kan niet onderbouwd worden dat dit doorwerkte in een beperkte keuze- en/of handelingsvrijheid ten tijde van het ten laste gelegde. Binnen de licht verstandelijke beperking van betrokkene ligt in de volwassenheid geen impulscontroleproblematiek besloten. Geconcludeerd kan worden dat er gedragskundig geen redenen zijn om te adviseren om het ten laste gelegde in een verminderde mate, of in het geheel niet, toe te rekenen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door dat wat ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen vuurwapen (goednummer [nummer 2] ), trommelmagazijn (goednummer [nummer 3] ) en patroonmagazijn (goednummer [nummer 4] ) te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten ten aanzien van het beslag.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen vuurwapen, trommelmagazijn en patroonmagazijn zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. De bewezen feiten zijn met behulp van voornoemde voorwerpen begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Vordering van [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 294.737,88 aan materiële schade en een vergoeding van € 100.000,- aan immateriële schade.
9.1.1.
Standpunt officier van justitie
De schadepost toekomstig verlies van arbeidsvermogen is onvoldoende onderbouwd, nu onvoldoende vaststaat dat de benadeelde partij in de toekomst niet meer aan het werk kan. Wel ligt voor de hand dat het verdienvermogen beperkt blijft in de nabije toekomst. De officier van justitie verzoekt de toekomstige schade te schatten op een bedrag van € 60.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De overige gevorderde materiële en immateriële schadeposten zijn goed onderbouwd en aannemelijk gemaakt, en deze komen in aanmerking voor toewijzing.
De officier van justitie verzoekt gedeeltelijke toewijzing van de vordering, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte leeft van een Wajong uitkering. Als de vordering wordt toegewezen is het duidelijk hoe zijn toekomst eruit gaat zien. De verdediging legt, zonder erkenning van aansprakelijkheid of juistheid van deze vorderingen, het oordeel in de handen van de rechtbank.
Ten aanzien van het toekomstig verdienvermogen van de benadeelde partij, merkt de verdediging op dat uit de punten 20 en 21 van de vordering reeds blijkt dat dit onderdeel van de vordering nader onderzoek vereist en dit onderdeel te complex is om voor toewijzing in aanmerking te komen. Het doen van nader onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Dit onderdeel zou niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
9.1.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank (t.a.v. het eigen risico van de zorgverzekering in 2023, 2024 en 2025 en de ziekenhuisdaggeldvergoeding) ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 1.330,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering op dit moment ontbreken en/of ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder 1 impliciet primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 25.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering op dit moment ontoereikend zijn. De rechtbank heeft in onvoldoende mate een beeld gekregen van de situatie waarin de verdachte is komen te verkeren nadat het incident heeft plaatsgevonden. Ook is onduidelijk hoe de medische situatie van de benadeelde partij zich in de toekomst zal ontwikkelen. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en veroordeling kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 februari 2023. Tevens zal, zoals gevorderd, de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Verzoek contact- en locatieverbod
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht een contact- en locatieverbod aan de verdachte op te leggen. Gelet op de lengte van de gevangenisstraf die de rechtbank aan de verdachte oplegt, is oplegging van deze verboden niet aan de orde.
9.2.
Vordering van [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 58.563,19 aan materiële schade en een vergoeding van € 350.000,- aan immateriële schade.
9.2.1.
Standpunt officier van justitie
De schadepost ten aanzien van de gevorderde ‘overige kosten’ (onder 5.50 in de vordering) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Om de gegrondheid van de vordering vast te stellen ten aanzien van deze post, is meer onderzoek nodig, wat een onevenredige belasting oplevert van het strafproces.
De overige gevorderde materiële schadeposten zijn goed onderbouwd en aannemelijk gemaakt en komen in aanmerking voor toewijzing.
De gevorderde immateriële schade is goed onderbouwd en aannemelijk gemaakt, en komt integraal in aanmerking voor toewijzing.
De officier van justitie verzoekt gedeeltelijke toewijzing van de vordering, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte leeft van een Wajong uitkering. Als de vordering wordt toegewezen is het duidelijk hoe zijn toekomst eruit gaat zien. De verdediging legt, zonder erkenning van aansprakelijkheid of juistheid van deze vorderingen, het oordeel over de vordering in de handen van de rechtbank.
9.2.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank (t.a.v. de ziekenhuis-/revalidatiedaggeldvergoeding, medische kosten, reiskosten, kosten t.g.v. verhuizing, vergoeding zelfwerkzaamheid 2023 en 2024) ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 12.544,30.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering op dit moment ontbreken en/of ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250.000,-. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke gevallen (vgl. Hof Amsterdam 15 april 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:948).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Op dit moment kan de rechtbank onvoldoende vaststellen wat de omvang is van de immateriële schade van de benadeelde partij, te meer nu onduidelijk is wat de benadeelde partij in de toekomst nog moet ondergaan. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en veroordeling kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 februari 2023. Tevens zal, zoals gevorderd, de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.3.
Vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade.
9.3.1.
Standpunt officier van justitie
Vast staat dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] door het onder 2 impliciet subsidiair bewezen geachte feit affectieschade is toegebracht. Zij behoren als respectievelijk partner, dochter, zoon en moeder tot de kring van gerechtigden. De gevorderde bedragen zijn in lijn met de normbedragen zoals genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade.
De officier van justitie verzoekt integrale toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.2.
Standpunt verdediging
De verdachte leeft van een Wajong uitkering. Als de vordering wordt toegewezen is het duidelijk hoe zijn toekomst eruit gaat zien. De verdediging legt, zonder erkenning van aansprakelijkheid of juistheid van deze vorderingen, het oordeel in de handen van de rechtbank.
9.3.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. De rechtbank stelt vast dat respectievelijk de partner, dochter, zoon en moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoren.
De rechtbank zal gelet op voorgaande
  • aan de benadeelde partij [benadeelde 1] een bedrag van € 17.500,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen;
  • aan de benadeelde partij [benadeelde 2] een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen;
  • aan de benadeelde partij [benadeelde 3] een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen;
  • aan de benadeelde partij [benadeelde 4] een bedrag van € 15.000,00 aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en veroordeling kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 februari 2023. Tevens zal, zoals gevorderd, de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partijen zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen zoals hieronder in tabel 1 vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoedingen wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partijen worden in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tabel 1
Benadeelde partij
Feit
Vordering materiële schade
Vordering immateriële schade
Standpunt officier van justitie
Beslissing materiële schade
Beslissing immateriële schade
Aantal dagen gijzeling
[slachtoffer 1]
1
€ 294.737,88
€ 100.000,-
Toewijzen MS [1] tot € 154.737,90, rest NO [2]
Toewijzen IS [3]
Toewijzen MS tot € 1.330,-, rest NO
Toewijzen IS tot € 25.000,-, rest NO
27 dagen
[slachtoffer 2]
2
€ 58.563,19
€ 350.000,-
Toewijzen MS tot € 57.473,95, rest NO
Toewijzen IS
Toewijzen MS tot € 12.544,30, rest NO
Toewijzen IS tot € 250.000,-, rest NO
273 dagen
[benadeelde 1]
2
-
€ 17.500,-
Toewijzen IS
-
Toewijzen IS
17 dagen
[benadeelde 2]
2
-
€ 15.000,-
Toewijzen IS
-
Toewijzen IS
16 dagen
[benadeelde 3]
2
-
€ 15.000,-
Toewijzen IS
-
Toewijzen IS
16 dagen
[benadeelde 4]
2
-
€ 15.000,-
Toewijzen IS
-
Toewijzen IS
16 dagen

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 60a, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 impliciet primair [poging moord] ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair [poging moord], 2 impliciet subsidiair [poging doodslag] en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: vuurwapen (goednummer [nummer 2] ), trommelmagazijn (goednummer [nummer 3] ) en patroonmagazijn (goednummer [nummer 4] );
veroordeelt de verdachte om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de in de onderstaande tabel 2 genoemde benadeelde partijen te betalen de daarin genoemde bedragen aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, een en ander ook zoals weergegeven in onderstaande tabel 2;
Tabel 2
Benadeelde partij
Toegewezen materiële schade
Toegewezen immateriële schade
Totaal toegewezen schade
Aantal dagen gijzeling
Wettelijke rente vanaf
[slachtoffer 1]
€ 1.330,-
€ 25.000,-
€ 26.330,-
27 dagen
25 februari 2023
[slachtoffer 2]
€ 12.544,30.
€ 250.000,-
€ 262.544,30
273 dagen
25 februari 2023
[benadeelde 1]
-
€ 17.500,-
€ 17.500,-
17 dagen
25 februari 2023
[benadeelde 2]
-
€ 15.000,-
€ 15.000,-
16 dagen
25 februari 2023
[benadeelde 3]
-
€ 15.000,-
€ 15.000,-
16 dagen
25 februari 2023
[benadeelde 4]
-
€ 15.000,-
€ 15.000,-
16 dagen
25 februari 2023
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de in de bovenstaande tabel 2 genoemde benadeelde partijen te betalen de daarin genoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de in de bovenstaande tabel 2 genoemde bedragen niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van de in bovenstaande tabel 2 genoemde dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en Z. Benguedda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de 28 januari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 25 februari 2023 te Rotterdam, in cafe [naam café] gelegen aan de [adres delict] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade,
in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer 1] bij zijn nek, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of met een vuurwapen één of meerdere kogels in/door de rug, althans in/door het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of
- vervolgens (terwijl die [slachtoffer 1] gewond op de grond lag) op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of daarbij een wapen op/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geplaatst/gehouden en één of meerdere keren de trekker van het wapen heeft overgehaald waarbij het vuurwapen blokkeerde/weigerde, als gevolg waarvan er geen schot(en) werden gelost en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer 1] één of meerdere keren met het vuurwapen (met kracht) op/tegen zijn hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 25 februari 2023 te Rotterdam, op straat voor cafe [naam café] gelegen aan de [adres delict] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade,
in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- met een vuurwapen één of meer kogels in/door het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2023 tot en met 25 februari 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Glock, model 26 gen 5 (voorzien van serienummer [nummer 1] ), kaliber 9mm,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op het art. 2 lid 2 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer kogelpatronen, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.MS = materiële schade
2.De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
3.IS = immateriële schade