ECLI:NL:RBROT:2025:1558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/10/692249 / KG ZA 25-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een logistieke overeenkomst en de terugbetaling van een borgsom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2025, gaat het om een kort geding tussen CTS International Logistics (Netherlands) B.V. (hierna: CTS) en Global Reach Logistics B.V. (hierna: GRL). CTS vordert dat GRL meewerkt aan het verplaatsen van goederen naar een andere logistieke dienstverlener en de terugbetaling van een borgsom van € 840.708,-. GRL betwist dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd en stelt dat deze doorloopt. De partijen zijn beide logistieke dienstverleners en hebben op 19 juli 2023 een overeenkomst gesloten voor opslag en aanverwante diensten. CTS heeft op 15 mei 2024 aan GRL meegedeeld dat zij de overeenkomst niet kan verlengen, maar GRL heeft deze mededeling niet als een rechtsgeldige opzegging opgevat. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overeenkomst nog steeds van kracht is, omdat CTS niet aan de opzegtermijn heeft voldaan en de mededeling niet als een duidelijke opzegging kan worden beschouwd. De vorderingen van CTS worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van GRL, die in totaal € 8.146,- bedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692249 / KG ZA 25-14
Vonnis in kort geding van 6 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CTS INTERNATIONAL LOGISTICS (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaten mr. J.B. van Velzen en mr. M. Langius te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GLOBAL REACH LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.U. Poerink te 's-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna CTS en GRL genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 januari 2025, met producties 1 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 6;
  • de productie 7 van GRL;
  • de verbeterde producties 1 en 2 van CTS;
  • de mondelinge behandeling op 23 januari 2025;
  • de pleitnota van CTS;
  • de pleitnota van GRL.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn allebei logistieke dienstverleners.
2.2.
Op 19 juli 2023 hebben partijen een overeenkomst (hierna: de Overeenkomst) gesloten, op grond waarvan GRL in opdracht van CTS de opslag en aanverwante logistieke activiteiten met betrekking tot opgeslagen goederen van klanten van CTS verzorgt in haar Warehouse (zoals orderpicking, verpakken, labelen en het gereed maken voor verzending).
2.3.
In de overeenkomst is onder meer vermeld:
“(…)
4. Contract period
4.1
The contract period starts from 19/07/2023.
4.2
The contract end period is set for 18/07/2024, with an automatic extension of 19/07/2028 unless the principle[vzr: CTS]
gives two months written prior notice.
(…)
4.4
The principal needs to inform Logistic Service provider[vzr: GRL]
two Month before end of contract if goods will all be gone by the end of the contract or if he wants to extend the contract for a longer period.
(…)

15.Logistics Services Conditions

15.1 (…)
The Parties further agree that applicability of any set of general terms and conditions is excluded, save the FENEX conditions. A copy of which is attached here to and is deemed integrally integrated and incorporated into the agreement.
(…)

16.Deposit

16.1
The Logistic Service Provider will charge a deposit of 6 months in advance for the warehouse fees (…)”
2.4.
Op 19 september 2023 hebben partijen een “Amendment to the agreement” (hierna: het Amendement) gesloten.
2.5.
CTS heeft op grond van de Overeenkomst en het Amendement een borg gesteld van in totaal € 840.708,- (hierna: de Borg) door middel van overschrijving van dat bedrag naar de bankrekening van GRL.
2.6.
Bij e-mail van 15 mei 2024 heeft CTS aan GRL het volgende bericht:
“as recap of our meeting discussion on May 13th.
1.
base on the current situation we can not extend the contract of "Contract dated 19-07-2023 Waalhaven 72" for another 4 years after July 18th 2024.
2.
GRL accept to offer price decrease to EUR 12.8/sqm at Waalhave W.Z. 72 DC2 base on below condition
- CTS gives another two years' agreement
- GRL reserve 10% of space in Waalhave W.Z. 72 DC2, for own usage. Space for CTS accounts for 11643*90% = 10479sqm
- CTS shall increase deposit to full year base.
3. in case of termination
- GRL wants to remain the termination clause of "Contract dated 19-07-2023 Waalhaven 72", which is 6 month pre-notice, and GRL accept to return the deposit by offset of monthly rental cost till all the amount is deduct.
- CTS wants to shorten the pre-notice period of termination to four month.
we also agree to sign a memo to list above terms as a formal notice before May 18th.
please see the attached memo.”
2.7.
Bij de e-mail van 15 mei 2024 is een bijlage gevoegd met de naam
“Arrangement of GRL contract May 16th”. De bijlage is een pdf-document van een (ongetekende) brief d.d. 13 mei 2024 van CTS aan GRL met de tekst:
“With reference to the contact that was signed on 19-July-2023 by Mr [persoon A] on behalf of CTS International Logistics (Netherlands) B.V. and Mr [persoon B] on behalf of Global Reach Logistics B.V. We would like to inform you that we will use the clause in article 4.2. Meaning that the contract between party A and B mentioned in the contract will not automatically extend to 19-July-2028.
CTS International Logistics (Netherlands) B.V. will fulfill all their obligations.
There we are asking that you accept to offset the amount of the deposited with the monthly warehouse rental cost and operation cost, till there is no CTS customers in the your warehouse. And you will return the balance to CTS bank account in below. In the condition of either party finally terminates the contract.
(…)”
2.8.
Sinds medio november 2024 weigert GRL medewerking te verlenen aan het verplaatsen van de voorraad goederen naar een andere logistieke dienstverlener waarmee CTS zegt te hebben gecontracteerd.
2.9.
CTS heeft bij brieven van 14 en 28 november 2024 aan GRL meegedeeld dat zij de Overeenkomst op 15 mei 2024 heeft opgezegd en zij heeft GRL gesommeerd om (1) de goederen van haar klanten die zijn opgeslagen bij GRL te versturen naar de nieuwe logistiek dienstverlener en (2) de Borg terug te storten. GRL heeft daar geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
CTS vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. GRL te veroordelen tot het volledig, onvoorwaardelijk en voortvarend meewerken aan het verplaatsen door CTS van alle goederen die GRL thans houdt voor CTS, op zodanige wijze dat:
a. de goederen verzendklaar worden aangeboden, inclusief het opbouwen van pallets, indien nodig;
b. de gepalletiseerde goederen wekelijks, verdeeld over gemiddeld 300 m3 per werkdag (met een marge van 10%), in een totale hoeveelheid van ten minste 1.500 m3 beschikbaar stellen op het zogenoemde 'crossdock';
c. de door CTS ingeschakelde vervoerder in de gelegenheid wordt gesteld om deze
goederen zelf te laden in het betreffende voertuig van deze vervoerder;
dit alles op straffe van een aan CTS te verbeuren dwangsom van € 10.000,- per dag of deel daarvan (naar rato van de gemiddelde hoeveelheid m3 van 240) dat GRL na betekening van het te wijzen vonnis niet aan deze veroordeling voldoet;
2. GRL te veroordelen tot (terug)betaling van de Borg, groot € 840.708,-;
3. GRL te veroordelen ten aanzien van de Borg tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, groot € 5.978,54 alsmede de wettelijke (handels)rente vanaf 18 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair
enige andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht en die recht doet aan de belangen van CTS;
zowel primair als subsidiair
GRL te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
GRL concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van CTS in haar vorderingen dan wel afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
GRL betoogt in de eerste plaats dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is. In artikel 15.1 van de Overeenkomst zijn de FENEX-voorwaarden van toepassing verklaard en in die voorwaarden is een arbitragebeding opgenomen. GRL heeft eerst verwezen naar de Nederlandse Opslagvoorwaarden (FENEX) maar later naar de FENEX-voorwaarden voor logistieke activiteiten.
4.2.
CTS doet een beroep op vernietiging van de FENEX-voorwaarden omdat die voorwaarden niet bij de Overeenkomst waren gevoegd en haar dus niet ter hand zijn gesteld. Voor zover wel enige voorwaarden van toepassing zijn, meent CTS dat een arbitragebeding niet belet dat een partij zich wendt tot de voorzieningenrechter.
4.3.
Het beroep van CTS op vernietiging van de FENEX-voorwaarden in de zin van artikel 6:233 aanhef en sub b BW wordt afgewezen. Uit het uittreksel van het handelsregister van CTS (productie 1 van CTS) kan worden afgeleid dat zij een rechtspersoon is die haar jaarrekeningen openbaar maakt. In dat geval komt aan CTS ingevolge artikel 6:235 lid 1 aanhef en sub a BW geen beroep toe op vernietiging van de FENEX-voorwaarden.
4.4.
Verder is tussen partijen in geschil welke versie van de FENEX-voorwaarden is overeengekomen: de Nederlandse Opslagvoorwaarden, de Voorwaarden voor Logistieke activiteiten of de (door CTS geopperde) Logistieke Services Voorwaarden. In de Overeenkomst is dat niet duidelijk benoemd. Voor het oordeel over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter kan het antwoord op die vraag echter in het midden blijven. Alle drie de versies bevatten immers een arbitrageclausule. In artikel 4.1 van de Nederlandse Opslagvoorwaarden en artikel 15.1 van de Voorwaarden voor Logistieke activiteiten is een arbitrageprocedure bij FENEX voorgeschreven; ingevolge artikel 14.1 van de Logistieke Services Voorwaarden vindt arbitrage plaats volgens het TAMARA Arbitragereglement.
4.5.
Zoals CTS terecht stelt, staat een arbitragebeding er niet aan in de weg dat een partij zich wendt tot de voorzieningenrechter (artikel 1022a Rv). Wel heeft te gelden dat de voorzieningenrechter zich uitsluitend bevoegd verklaart, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen (artikel 1022c Rv). Nu gesteld noch gebleken is dat FENEX of TAMARA de mogelijkheid biedt tot het instellen van een spoedprocedure, is voldoende aannemelijk dat de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kon worden verkregen en dat CTS op terechte gronden een kort geding aanhangig heeft gemaakt. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd om op het geschil te beslissen.
Complexiteit van het geschil
4.6.
De stelling van GRL dat het geschil te complex is om in kort geding te beoordelen, wordt niet gevolgd. De voorzieningenrechter moet terughoudend zijn met het oordeel dat een zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist (vgl. HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, r.o. 3.2) en kan zich niet snel onthouden van het geven van een voorlopig oordeel vanwege de complexiteit van een zaak (vgl. HR 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0921, r.o. 3.4). Onvoldoende gebleken is van omstandigheden die het onthouden van een voorlopig oordeel rechtvaardigen.
Spoedeisend belang
4.7.
Het standpunt van CTS komt erop neer dat zij de Overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd maar dat GRL niet wil meewerken aan de afwikkeling van de samenwerking. Als gevolg daarvan stelt CTS doorlopend nadeel te ondervinden, in de vorm van extra kosten voor dubbele logistieke handelingen en doordat het missen van de Borg (van € 840.708,-) behoorlijk drukt op de liquiditeit van CTS. Hoewel GRL dit doorlopend nadeel heeft betwist, ligt het gestelde nadeel naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de hand. Nu de vorderingen ertoe strekken een einde te maken aan dat doorlopend nadeel, is het spoedeisend belang van CTS bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen gegeven. De vraag of het standpunt van CTS op juistheid berust, zal hierna aan de orde komen, maar doet op zichzelf niet af aan het spoedeisende karakter van de vorderingen.
Is de Overeenkomst rechtsgeldig opgezegd?
4.8.
De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of CTS met haar mailbericht met bijlage van 15 mei 2024 aan GRL (zie 2.6. en 2.7.) de Overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. Beoordeeld moet worden of GRL dat bericht kon of had moeten opvatten als een opzegging van de Overeenkomst. Daarvoor is niet alleen de inhoud van het mailbericht van belang maar ook wat GRL daaruit mocht begrijpen op basis van verklaringen en gedragingen van CTS.
4.9.
Het mailbericht van CTS begint onder punt 1 met de mededeling dat zij op basis van de huidige situatie de Overeenkomst niet kan verlengen voor nog eens 4 jaar. De voorzieningenrechter volgt GRL in haar betoog dat die mededeling moet worden bezien in de context dat partijen op dat moment in onderhandeling waren over hun samenwerking na 18 juli 2024. Uit de mail blijkt duidelijk dat CTS andere voorwaarden over tarieven, looptijd en opzeggingstermijn wilde en dat daarover op 13 mei 2024 al tussen partijen was gesproken. CTS heeft onder punten 2 en 3 daartoe een voorstel gedaan. Aldus strekte die mededeling ertoe GRL aan te zetten om in te stemmen met voor CTS gunstigere voorwaarden.
4.10.
Onderaan het mailbericht staat:
“We also agree to sign a memo to list above terms as a formal notice before May 18th.”Ook deze zin is geen duidelijke opzegging. Kennelijk wordt de
“formal notice”in verband gebracht met de voorwaarden die bovenaan staan genoemd, maar daarover waren partijen het nog niet eens. In de zin wordt verwezen naar de bijlage die bij de mail is gevoegd. De bijlage is een brief van CTS aan GRL (zie 2.7.). In de 1e alinea van de brief staat dat CTS gebruik maakt van haar mogelijkheid om de Overeenkomst niet te verlengen. In de 3e alinea, zo begrijpt de voorzieningenrechter, verzoekt CTS GRL om de maandelijkse kosten van GRL te verrekenen met de Borg totdat er geen goederen van klanten van CTS meer in de Warehouse van GRL staan. Deze brief roept vragen op. Onduidelijk is waarom de brief nooit is ondertekend door partijen. CTS heeft ook geen pogingen gedaan om GRL te bewegen tot ondertekening. Bovendien heeft geen van partijen daadwerkelijk uitvoering gegeven aan de inhoud van die brief. Immers, gesteld noch gebleken is dat GRL na 15 mei 2024 haar kosten in mindering heeft gebracht op de Borg of dat CTS haar heeft verzocht om dat te doen.
4.11.
De stelling van CTS dat zij met de (bijlage bij de) e-mail heeft bedoeld de Overeenkomst op te zeggen voor als partijen niet uit de onderhandelingen zouden komen, wordt verworpen. Artikel 4.2 van de Overeenkomst biedt daarvoor geen ruimte.
4.12.
In artikel 4.4 is bepaald dat CTS twee maanden vóór het einde van de Overeenkomst GRL moet informeren of alle goederen bij het einde van de Overeenkomst verdwenen zijn of dat zij de Overeenkomst voor een langere periode wil verlengen. CTS heeft ook aan dat artikel geen uitvoering gegeven.
4.13.
Partijen zijn in plaats daarvan verder gaan onderhandelen over de tarieven, de looptijd en de opzegtermijn van de Overeenkomst. In antwoord op de mail van 15 mei 2024 heeft GRL in haar e-mail van 20 mei 2024 lagere tarieven en een tweejarig contract voorgesteld. Omdat zij niets hoorde van CTS, heeft zij op 24 mei 2024 nog een herinnering gestuurd. Daarop heeft CTS op dezelfde dag geantwoord:
“so far we still haven’t form up our feedback. please hold until further notice, thanks a lot.”Nog steeds op 24 mei 2024 mailt GRL aan CTS:
“My concern is today is 24th May. if we do not received any confirmation, 4 year contract will be automatically renew.”CTS heeft daar niet op gereageerd. Zij had echter uit de reactie van GRL moeten begrijpen dat de Overeenkomst volgens GRL nog niet was geëindigd. Indien CTS de mening was toegedaan dat zij al had opgezegd, had het voor de hand gelegen dat zij op dat mailbericht van GRL wèl had gereageerd.
4.14.
Voorts is van belang dat CTS na 18 juli 2024 gebruik is blijven maken van de dienstverlening van GRL. GRL heeft onweersproken gesteld dat zij onverkort haar diensten bleef verlenen volgens de Overeenkomst, behoudens nieuwe tarieven per 1 juli 2024. CTS heeft GRL op 31 juli 2024 zelfs nog verzocht om op de Warehouse van GRL bij de entree het logo van één van haar belangrijkste klanten (BYD) aan te brengen.
4.15.
Op basis van het voorgaande volgt de voorzieningenrechter GRL in haar standpunt dat zij het mailbericht van 15 mei 2024 heeft opgevat als een aanzet om te onderhandelen over de looptijd, tarieven en opzeggingstermijn van de Overeenkomst. De overige voorwaarden van de Overeenkomst bleven immers in stand. De mail is derhalve niet aan te merken als een onmiskenbare opzegging. Daarmee is voorshands niet aannemelijk dat de Overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd voorafgaand aan de datum (19 juli 2024) waarop de automatische verlenging tot 19 juli 2028 is ingegaan.
4.16.
Aldus wordt aangenomen dat de Overeenkomst nog doorloopt, zodat CTS in beginsel geen grondslag heeft om GRL te verplichten eraan mee te werken dat alle goederen van CTS’ klanten weg worden gehaald bij GRL om te worden verplaatst en ondergebracht bij een andere door CTS gecontracteerde logistiek dienstverlener. Hetzelfde geldt voor het terugstorten van de Borg. Dat neemt echter niet weg dat bepaalde voorwaarden van de Overeenkomst en het Amendement, bijvoorbeeld de tarieven of de looptijd, inmiddels kunnen zijn gewijzigd als gevolg van de onderhandelingen tussen partijen. Dat kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Voor een beslissing op de vorderingen is dat evenwel niet relevant.
4.17.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij speelt een rol dat CTS haar stelling, dat haar grotere klant BYD eist dat al haar producten bij GRL worden weggehaald om onder te worden gebracht bij één en dezelfde (andere) logistiek dienstverlener, niet heeft onderbouwd.
4.18.
Het voorgaande betekent dat de primaire vorderingen van CTS op alle onderdelen worden afgewezen.
4.19.
De voorzieningenrechter ziet in de gegeven situatie ook geen ruimte voor het treffen van een minder vergaande voorziening dan primair gevorderd.
Proceskosten
4.20.
CTS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van GRL veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 6.861,-
- salaris advocaat € 1.107,-
- nakosten
€ 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 8.146,-

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt CTS in de proceskosten van € 8.146,-, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als CTS niet tijdig aan de veroordeling voldoet en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.
2091 / 638