ECLI:NL:RBROT:2025:1531

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
10/325359-23, 10/182962-23 en 10/209601-23 (gev. ttz); TUL VV: 09/043323-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging met doodslag door verdachte tegen zijn verloofde en anderen

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die onder meer zijn toenmalige verloofde zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft op 7 december 2023 in Hendrik-Ido-Ambacht zijn verloofde met een mes in haar linkerarm gestoken, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 30 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. Daarnaast heeft de verdachte ook andere slachtoffers bedreigd en mishandeld, waaronder een politieagent en een arts. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder zware mishandeling en bedreiging met doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoedingen moest betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straffen en maatregelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/325359-23, 10/182962-23 en 10/209601-23 (gev. ttz)
Parketnummer vordering TUL VV: 09/043323-23
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. T.S. van der Horst, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10/325359-23 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 10/182962-23 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De zaak met parketnummer 10/209601-23 wordt hierna aangeduid als zaak C.

3.Eis officier van justitie

  • Bewezenverklaring van het onder A, B en C ten laste gelegde, met dien verstande dat in zaak A onder feit 1 de primair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen kan worden;
  • Veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede de terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • Oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met betrekking tot mevrouw [slachtoffer 1] , met bepaling dat bij iedere overtreding van dit verbod twee weken hechtenis zal worden toegepast met een maximum van zes maanden, met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel;
  • Tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 09/043323-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Zaak A
4.1.1.
Feit 1
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft verklaard dat de wond in de onderarm van de aangeefster is veroorzaakt door een ongelukkige val in een op de grond liggend stuk van een scooterscherm.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De aangeefster, de verloofde van de verdachte, is in de nacht van 7 december 2023 in grote paniek uit haar woning gevlucht met de verdachte achter zich aan. Gealarmeerde buurtbewoners zagen dat de verdachte de aangeefster op straat mishandelde en aan haar haren terug de woning insleurde. De daarop gealarmeerde politie constateerde bij de aangeefster een diepe snee in de linker onderarm. In het ziekenhuis werd een steekverwonding van circa 3 cm breed net onder de linker elleboog geconstateerd. Nader onderzoek wees uit dat de elleboogzenuw was doorgesneden. De aangeefster is hieraan geopereerd en er is door de arts een kans op blijvend letsel vastgesteld. In het ziekenhuis heeft de aangeefster tegenover de politie verklaard dat de verdachte haar in de nacht van
7 december 2023 in haar woning met een mes in haar onderarm heeft gestoken. Op aanwijzing van de aangeefster heeft de politie kort daarop onder de bank in de woning van de aangeefster een mes met bloedsporen aangetroffen. De niet bebloede delen van het heft leverden een DNA-match op met de verdachte en de aangeefster en de bloedsporen op het lemmet leverden een DNA-match op met de aangeefster.
De kans dat de aangetroffen bloedsporen van een andere persoon dan de verdachte en de aangeefster zijn, is kleiner dan één op één miljard. Voor het aantreffen van zijn DNA op
het heft van het mes heeft de verdachte geen enkele verklaring gegeven.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin de wond veroorzaakt zou zijn door een val op een scooterscherm, op grond van het voorgaande ongeloofwaardig en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 7 december 2023 de aangeefster met een mes in haar linker onderarm heeft gestoken. Het verweer wordt daarom verworpen.
Door haar met een mes in de onderarm te steken heeft de verdachte opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. Het letsel is ook te duiden als zwaar lichamelijk letsel. Van belang hierbij is de hiervoor omschreven aard van het letsel (o.a. een doorgesneden elleboogzenuw), het noodzakelijke operatieve ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op volledig herstel. Het herstel van het slachtoffer is immers nog gaande en er kan geen uitspraak gedaan worden over de genezingsduur of de eventuele restverschijnselen.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair aan de verdachte verweten zware mishandeling.
4.1.2.
Feiten 2 en 3
Standpunt verdediging
De verdachte heeft per ongeluk het hoofd van de politie agent geraakt omdat hij in een reflex opsprong toen zijn handboeien werden strakgetrokken.
Bewijsmotivering
Het bewijs voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde mishandelingen blijkt onverkort uit de
in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen. Het door de verdachte gevoerde verweer ten aanzien van feit 3 wordt weerlegd door het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van
[slachtoffer 2] , dat wordt ondersteund door de verklaring van zijn één van zijn collega’s en door de camerabeelden. De rechtbank acht beide feiten zonder verdere motivering wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Zaak B
4.2.1.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering
Standpunt verdediging
De aanhouding van de verdachte op 24 juli 2023 terzake van een bedreiging met een vuurwapen was onrechtmatig. De melding was niet concreet genoeg, zodat de betrouwbaarheid daarvan niet kon worden getoetst. Daarnaast was onmiddellijk duidelijk dat er geen aangifte zou worden gedaan, zodat ook op die grond moest worden getwijfeld aan de juistheid van de melding. Dit brengt met zich mee dat met het tijdens deze aanhouding gericht schieten op de verdachte niet is voldaan aan de eisen die artikel 7,
eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie stelt.
Beoordeling
Van de verdediging die een beroep doet op schending van artikel 359a, eerste lid, Sv wordt verlangd dat dit voldoet aan de opbouw en eisen zoals die door de Hoge Raad zijn gesteld (vgl. Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322). Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden om een met redenen omklede beslissing te geven. Het verweer zoals door de verdediging gevoerd, voldoet niet aan deze eisen en behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.2.2.
Feiten 1 en 2
Bewijsmotivering
Het bewijs voor de onder 1 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en de onder 2 ten laste gelegde belediging blijkt onverkort uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen. Tegen dit verwijt is geen verweer gevoerd. De rechtbank acht beide feiten zonder nadere motivering wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Zaak C
4.3.1.
Vrijspraak feiten 2 en 3
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde bedreigingen niet aan het bewijsminimum is voldaan.
De verklaring van [slachtoffer 3] vindt geen steun in een ander bewijsmiddel (feit 2). De verklaringen van [slachtoffer 4] en [getuige] zijn afkomstig uit dezelfde bron en vinden evenmin steun in een ander bewijsmiddel (feit 3). De rechtbank zal de verdachte daarom,
bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrijspreken.
4.3.2.
Feit 1
Standpunt verdediging
Dat de verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer 5] te bedreigen in de zin van artikel 285 Sr volgt niet uit de inhoud van de (vrijwel) tegelijkertijd door de verdachte aan [slachtoffer 5] verstuurde WhatsApp-berichten, waarin hij aangeeft het op een normale manier te willen oplossen en [slachtoffer 5] een fijne vakantie toewenst. De verdachte moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Uit vaste jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat de bedreiging in een concreet geval bij de bedreigde daadwerkelijk vrees heeft opgewekt en de bedreigde zich in zijn/haar vrijheid belemmerd voelde. Wel moet de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees opwekken.
De woorden "Zeg maar hoe we het gaan regelen anders gaan we met ze alle naar mama en oma" zijn naar het oordeel van de rechtbank voor [slachtoffer 5] naar hun aard bedreigend.
Zij is er immers mee bekend dat de moeder en oma van de verdachte zijn overleden. Dat wordt niet anders doordat de verdachte even later naar haar appt het op een normale manier te willen oplossen en haar een fijne vakantie toewenst.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 aan de verdachte verweten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Zaak A
1. primair
hij op 7 december 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht aan zijn levensgezel,
[slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding net onder de linker elleboog en een doorgesneden elleboogzenuw, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes in de onderarm te steken;
2.
hij op 7 december 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen en aan de haren te trekken en bij de nek te pakken en aldus over straat te sleuren en knietjes te geven;
3.
hij op 7 december 2023 te Dordrecht, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , opsporingsambtenaar van de politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van
de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) een kopstoot tegen diens hoofd te geven.
Zaak B
1.
hij op 24 juli 2023 te Dordrecht [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] dreigend de woorden toe te voegen "ik weet je te vinden, ik maak je kapot" en "ik weet wie je bent. Ik weet je te vinden." en "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 24 juli 2023 te Dordrecht opzettelijk [slachtoffer 6] , in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Je moet oprotten met je kutspleetogen." en "Je bent geen Nederlander" en "Je moet oprotten naar je eigen land." en "Je moet terug naar je coronahol." en "Ga terug naar je coronaland" en "hou je bek spleetoog", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Zaak C
1.
hij op 6 juli 2023 in Nederland, (zijn tante) [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door die [slachtoffer 5] via Whatsapp dreigend de woorden toe te voegen: "Zeg maar hoe we het gaan regelen anders gaan we met ze alle naar mama en oma".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Zaak A
1. primair
zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
2.
mishandeling;
3.
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en/of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Zaak B
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
2.
eenvoudige belediging.
Zaak C
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in de nacht van 7 december 2023 zijn toenmalige verloofde in haar woning met een mes in haar linkerarm gestoken, waardoor zij zwaar gewond is geraakt. Vervolgens is zij in paniek de straat op gerend, schreeuwend om hulp. De verdachte is haar achterna gerend, heeft haar op straat verder mishandeld en heeft haar vervolgens haar woning weer ingesleurd. In eerste instantie durfde het slachtoffer geen aangifte te doen, omdat de verdachte haar zwaar onder druk had gezet en zij doodsbang voor hem was. Tot op de dag van vandaag heeft het slachtoffer nog last van ernstige psychische en lichamelijke klachten. Het is de vraag of zij ooit volledig zal herstellen. De politie heeft de verdachte diezelfde nacht gearresteerd. Bij het overbrengen van de verdachte naar zijn cel heeft de verdachte één van de verbalisanten een pijnlijke kopstoot tegen zijn hoofd gegeven.
Daarnaast heeft de verdachte op 24 juli 2023 een arts en een verpleegkundige, die hem in het ziekenhuis spoedeisende hulp boden, met de dood bedreigd. De arts werd daarbij beledigd. Tot slot heeft de verdachte op 6 juli 2023 zijn tante met de dood bedreigd.
De rechtbank rekent de verdachte al deze feiten zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van het PBC van
4 november 2024, opgemaakt door de GZ-psycholoog [naam psycholoog] en de psychiater
[naam psychiater] . Deze rapportage houdt - verkort en zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende in.
Diagnostiek
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. In zijn gedragsproblemen spelen de stoornissen in zijn agressie-regulatie van jongs af aan een dominante rol. Daarnaast heeft de verdachte een ernstige persoonlijkheidsstoornis met zowel borderline als antisociale kenmerken. Verder is er sprake van een stoornis in het gebruik van middelen (alcohol, cocaïne, xtc, speed, benzodiazepines, opiaten).
Mate van toerekening
De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Zijn beperkte coping (samenhangend met de persoonlijkheids-problematiek) droeg bij aan een afname van zijn impuls- en agressieregulatie, met agressieve acting out tot gevolg.
Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, adviseren de onderzoekers het ten laste gelegde aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Gevaar voor herhaling
Het recidiverisico wordt door de onderzoekers ingeschat als hoog. Er is sprake van een patroon van gedrag, voortkomend uit een ernstige persoonlijkheidsstoornis waarbij zijn impuls- en agressieregulatie onder druk komen te staan wanneer de verdachte in een emotioneel geladen situatie getriggerd wordt. De verdachte blijkt (vooral in relaties) snel in dergelijke triggerende situaties terecht te komen. Het risico op agressieve impulsdoorbraken en daarmee vergelijkbaar delictgedrag is daardoor sterk verhoogd. Bovendien maakt het gebruik van cocaïne en alcohol dat hij sneller is getriggerd en zijn rem op agressief gedrag nog verder wordt verminderd.
Behandeling
Onderzoekers adviseren de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Vanuit zijn pathologie heeft de verdachte een beperkt ziekte-inzicht en een beperkte motivatie om tot behandeling te komen. Eerdere hulpverlening en toezicht vanuit de reclassering is onvoldoende van de grond gekomen. Gelet op de stoornissen van de verdachte en het hoge recidiverisico zien de onderzoekers een noodzaak voor een langdurige klinische behandeling binnen een forensisch kader, gericht op de bij de verdachte spelende persoonlijkheidspathologie en verslavingsproblematiek. Gezien het feit dat de verdachte slechts een beperkt ziekte-inzicht en vooralsnog geen behandelmotivatie heeft en gezien het feit dat hij zich eerder niet aan voorwaarden van de reclassering heeft gehouden, achten de onderzoekers een behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar, ook niet in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de GZ-psycholoog [naam psycholoog] en de psychiater [naam psychiater] gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, zal de rechtbank die conclusies aan haar beslissingen ten grondslag leggen.
Daarom rekent de rechtbank de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe. Op grond van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat hem de feiten in het geheel niet kunnen worden toegerekend.
De stelling van de raadsman, inhoudende dat de PBC-rapportage onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat onvoldoende duidelijk is op grond waarvan de persoonlijkheidsstoornis met zowel borderline als antisociale kenmerken en een stoornis in het gebruik van middelen is gediagnosticeerd, wordt weerlegd door de inhoud van de PBC-rapportage.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan (mede) met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een
gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van
de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oplegging van de hierna genoemde tbs-maatregel en het belang van de verdachte om op niet al te lange termijn met zijn behandeling te starten. Hiermee komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie in de rapportage van het PBC dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en de aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast zal aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr worden opgelegd. Daarbij zal het de verdachte worden verboden gedurende vijf jaren contact te hebben met mevrouw [slachtoffer 1] . Mede gelet op het in de rapportages omschreven recidiverisico moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich wederom belastend zal gedragen ten opzichte van mevrouw [slachtoffer 1] . Daarom zal de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, zoals gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank zal bepalen dat de verdachte voor elke keer dat door hem niet aan deze maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis van twee weken moet ondergaan met een maximum van zes maanden.
De verdediging heeft verzocht geen tbs-maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de zaak aan te houden om een tbs-voorwaarden rapport op te doen stellen. Gezien het hiervoor overwogene wijst de rechtbank deze verzoeken af.
Uit de PBC-rapportage blijkt dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat behandeling noodzakelijk is. Voorts blijkt uit de PBC-rapportage dat behandeling in het kader van tbs met voorwaarden niet haalbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze conclusies af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
In zaak A heeft zich als benadeelde partij gevoegd [slachtoffer 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50.164,- aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente en een vergoeding van € 32.000,- aan immateriële schade (post voorschot smartengeld) vermeerderd met de wettelijke rente.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • verblijf in ziekenhuis € 70,-
  • eigen bijdrage ziektekosten € 1.187,-
  • reiskosten € 207,-
  • verzorging door derden € 616,-
  • huishoudelijke hulp € 2.348,-
  • hulpmiddelen € 76,-
  • verlies aan arbeidsvermogen € 45.660,-
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging de vordering, met uitzondering van een bedrag van € 5.000,- aan voorschot voor immateriële schade, betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat een vordering benadeelde partij weliswaar op zitting nog kan worden ingediend, maar dat hij tot vrijdag 17 januari 2025 te 15.39 uur niet op de hoogte was van de vordering en dat het gevolg van het late indienen is geweest dat hij niet in de gelegenheid is geweest een fatsoenlijke reactie op de vordering te formuleren, ook doordat hij deze niet met de verdachte heeft kunnen bespreken. Dit is in strijd met de beginselen van een goede procesorde, waaronder het beginsel van equality of arms.
Hoogstens kan volgens de verdediging op grond van de Letsellijst van fysiek letsel van het Schadefonds Geweldsmisdrijven van juli 2024 een bedrag van € 5.000,- aan voorschot smartengeld worden toegewezen. Voor het overige wordt verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in haar overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2019:793) heeft gesteld dat met de mogelijkheid tot het instellen van
een vordering door benadeelde partijen de wetgever heeft beoogd binnen het strafproces te voorzien in - kort gezegd - een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van art. 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de post voorschot smartengeld tot een bedrag van € 5.000,- niet betwist. Hiermee ligt dit gedeelte van de vordering voor toewijzing gereed.
Voor het overige gedeelte van de vordering overweegt de rechtbank als volgt.
De vordering door de benadeelde partij is ingediend op 17 januari 2023, de laatste werkdag voorafgaand aan de zitting, om 15:39 uur. De vordering met bijlagen beslaat 275 pagina’s. Nu de raadsman van verdachte geen tijd heeft gehad om de vordering van de benadeelde partij voor te bereiden, deze niet met verdachte heeft kunnen bespreken en als gevolg daarvan geen onderbouwd standpunt heeft kunnen formuleren ten aanzien van de vordering benadeelde partij, terwijl het hier een omvangrijke en complexe vordering betreft, oordeelt de rechtbank dat deze gang van zaken in strijd is met de eisen die door artikel 6, eerste lid EVRM, aan een eerlijk proces worden gesteld, in het bijzonder de ‘equality of arms’.
Het alsnog bieden van de gelegenheid aan de verdediging om zich tegen het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij te verweren, levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van haar vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij in het overgrote deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen voor immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2023 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
In zaak A heeft zich als benadeelde partij gevoegd [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 400,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 200,- toe te wijzen en het overige gedeelte van de vordering af te wijzen.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd en aannemelijk gemaakt, zal deze worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 400,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2023 en kosten als hieronder in
de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
In zaak B heeft zich als benadeelde partij gevoegd [slachtoffer 6] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.885,45 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade. Dit alles vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • behandeling psycholoog/therapeut € 2.194,45
  • craniosacraal therapie € 1.496,-
  • cupping € 1.195,-
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering. Gelet op het late tijdstip van indiening in samenhang bezien met de complexiteit van de vordering, heeft de verdediging de vordering niet kunnen voorbereiden en niet met de verdachte kunnen bespreken.
De verdediging heeft uitsluitend een bedrag van € 200,- aan geleden immateriële schade niet betwist.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks
immateriëleschade is toegebracht. De gevorderde
immateriëleschade is eenvoudig van aard. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van het hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd aan
immateriëleschade.
Voor wat betreft de
materieelgevorderde schade overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de vordering op vrijdag 17 januari 2025 te 16:59 uur, de laatste werkdag voor de zitting, is ingediend en dat er op maandag 30 januari 2025 te 10:21 uur, de dag van de zitting, nog aanvullende bijlagen zijn ingediend. Gelet op die termijn, bezien in het licht van de omvang en complexiteit van de gevorderde
materiëleschade en de omstandigheid dat de verdediging naar voren heeft gebracht dat zij onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad en de gevorderde materiële schade heeft betwist, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde
materiëleschade.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt afgewezen, en de benadeelde partij in een groot deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 300,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2023 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 februari van de politierechter van de rechtbank Den Haag is de verdachte ter zake van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van de duur van 90 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaar.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk
opgelegde strafdeel van 70 dagen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de vordering afwijzen. In het licht van de op te leggen gevangenisstraf en tbs-maatregel acht zij de tenuitvoerlegging niet meer opportuun.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 57, 63, 266, 285, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in zaak C onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in zaak A onder 1 primair, 2 en 3, de in zaak B onder 1 en 2 en de in zaak C onder 1 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct contact met
mevrouw [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1983 te [geboorteplaats 2];
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maandenin totaal;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 5.000,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 400,-(hoofdsom,
zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 400,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
8 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [slachtoffer 6], te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de overigens gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de gevorderde materiële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 6] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 6] te betalen
€ 300,-(hoofdsom,
zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 300,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 februari 2023 van
de politierechter van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mr. P.C. Tuinenburg en mr. S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 7 december 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht aan zijn levensgezel,
[slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding net onder de linker elleboog en een doorgesneden elleboogzenuw, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, in elk geval een scherp/puntig voorwerp, in een/de (onder)arm te steken en/of
te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 december 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] met een mes, in elk geval een scherp/puntig voorwerp, in een/de (onder)arm heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 7 december 2023 te Hendrik-Ido-Ambacht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te slaan en/of te schoppen en/of aan de haren te trekken en/of bij de nek te pakken en/of (aldus) (over straat) te trekken / sleuren en/of een of meer knietjes te geven;
3.
hij op of omstreeks 7 december 2023 te Dordrecht, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , opsporingsambtenaar van de politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van
de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) een kopstoot op/tegen diens hoofd te geven.
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2023 te Dordrecht [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] dreigend de woorden toe te voegen "ik weet je te vinden, ik maak je kapot" en/of "ik weet wie je bent. Ik weet je te vinden." en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2023 te Dordrecht opzettelijk [slachtoffer 6] , in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Je moet oprotten met je kutspleetogen." en/of "Je bent geen Nederlander" en/of "Je moet oprotten naar je eigen land." en/of "Je moet terug naar je coronahol." en/of "Ga terug naar je coronaland" en/of "hou je bek spleetoog", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Zaak C
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te Dordrecht, althans in Nederland, (zijn tante) [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 5] via Whatsapp dreigend de woorden toe te voegen: "Zeg maar hoe we het gaan regelen anders gaan we met ze alle naar mama en oma", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2023 te Papendrecht, althans in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet een kogel door jouw
hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 21 juli 2023 te Dordrecht, althans in Nederland, zijn zus [slachtoffer 4] via [getuige] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan die [getuige] middels videobellen een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp te tonen en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "je moet [slachtoffer 4] (zijn, verdachtes zus) nu bellen en ik moet die ton hebben. Ik moet nu mijn geld hebben en ik heb een wapen" en/of "ik ga er nu heen, ik heb een wapen" en/of "ik ga een kogel door haar kop schieten", althans woorden en/of handelingen van gelijke dreigende aard of strekking.