4.1.1.Inleiding
In de nacht van 9 september 2024 is [medeverdachte 1] voor surveillerende politieagenten gevlucht toen hij hen zag. Na een korte achtervolging is deze [medeverdachte 1] aangehouden. Op de looproute van [medeverdachte 1] werd een plastic tas aangetroffen met hierin vijf flessen benzine. Daarna is zijn telefoon onderzocht. Uit dat onderzoek bleek dat [medeverdachte 1] via Snapchat contact had met [medeverdachte 2] , de persoon achter het account [accountnaam 1] . [medeverdachte 1] was door [medeverdachte 2] gevraagd om een bom te gooien bij een ijssalon en een aanslag met een cobra te plegen bij een adres in Rotterdam Noord.
[medeverdachte 2] is hierop aangehouden. In zijn telefoon is een chatgesprek van 10 september 2024 aangetroffen. Aan het gesprek namen tussen 16:58 en 17:05 uur drie accounts deel: [accountnaam 2] met de schermnaam [naam 1] , [accountnaam 3] met de schermnaam [naam 2] en [accountnaam 1] met de schermnaam [naam 3] .
[naam 1] zegt: “
jo neef alles duidelijk toch. Hij moet slapen slapen anders geen pap”.
[naam 2] reageert daarop door te zeggen:
“helft vooraf g”.
[naam 1] reageert weer en zegt “
je gaat 3,5 k borg”.
[naam 3] mengt zich ook in het gesprek en zegt: “
Broeder ik heb je al gezegt je krijgt 3.5k”.
De politie concludeert op basis van onderzoek dat de verdachte de gebruiker van het account [accountnaam 2] is. De verdachte wordt verweten dat hij samen met een ander heeft geprobeerd iemand te bewegen om een ander te doden door giften, beloften of het verschaffen van inlichtingen.
In twee mobiele telefoons van de verdachte zijn filmpjes aangetroffen waarop de verdachte (vuur)wapens vasthoudt. Op de locatie waar enkele filmpjes zijn opgenomen, zijn tijdens een doorzoeking op 4 oktober 2024 daadwerkelijk wapens aangetroffen. In het onder 2 ten laste gelegde wordt de verdachte verweten dat hij meerdere (vuur)wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.1.2.Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde. Samengevat is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte tijdens de hierboven beschreven chat de gebruiker is geweest van het account [accountnaam 2] .
Voorts is bepleit dat uit de chatconversatie blijkt dat [naam 3] eerder met [naam 2] heeft gesproken over het betalen van een borgbedrag, zodat niet bewezen kan worden dat de persoon achter het account [accountnaam 2] de eerste persoon is die informatie heeft verstrekt aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 2] heeft benaderd. Evenmin kan medeplegen bewezen worden. Verder kan uit het gesprek van 10 september 2024 niet worden afgeleid dat iemand een bedrag van € 60.000,- ter beschikking heeft gesteld en past het borgbedrag van € 3.500,- niet bij een moord. In dat kader is ook bepleit dat het gronddelict niet onomstotelijk vaststaat: met ‘slapen’ kan ook een mishandeling of het knock-out slaan van iemand bedoeld zijn.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde is bepleit dat niet bewezen kan worden dat de wapens in de video’s echte wapens zijn geweest. Daarnaast geldt dat er een periode van bijna twee maanden zat tussen het opnemen van de video’s in augustus 2024 en het aantreffen van de wapens in oktober 2024, zodat niet kan worden vastgesteld dat de tijdens de doorzoeking aangetroffen wapens dezelfde wapens zijn als de wapens die in de video’s (in handen van de verdachte) zichtbaar zijn. De verdachte heeft in dit kader verklaard dat hij in de veronderstelling was dat de wapens op de video’s nep waren.
De verdediging heeft voorts bepleit dat de informatie die uit de iPhone 12 van de verdachte is verkregen, van het bewijs moet worden uitgesloten. Die telefoon is onder de verdachte in beslag genomen in een ander onderzoek naar een aanslag op de woning van de verdachte, waarin de verdachte niet zelf ook als verdachte was aangemerkt. De data uit die telefoon zijn opgeslagen en doorzocht zonder dat de daarvoor benodigde machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven.
4.1.3.Beoordeling
De politie heeft twee mobiele telefoons van de verdachte kunnen onderzoeken. Na de aanhouding van de verdachte op 2 oktober 2024 in Haaksbergen is zijn iPhone X in beslag genomen.
Daarnaast had de politie de beschikking over de opgeslagen data uit de iPhone 12 van de verdachte. Die telefoon is in beslag genomen nadat er op 17 mei 2024 een explosie bij de woning van de verdachte had plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat die telefoon met toestemming van de officier van justitie volledig is uitgelezen.
Vormverzuim
Een expliciete wettelijke regeling voor het onderzoek aan op in beslag genomen digitale gegevensdragers en geautomatiseerde werken aanwezige gegevens ontbreekt. De Hoge Raad heeft die leemte hersteld in de Smartphone-arresten (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584, 588 en 592). Uit die arresten kan worden afgeleid dat voor het kunnen verrichten van onderzoek aan gegevens afkomstig van een in beslag genomen geautomatiseerd werk of digitale gegevensdrager een getrapte bevoegdheidstoedeling bestaat. Als vooraf voorzienbaar is dat de met het onderzoek samenhangende mate van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte beperkt is, dan is geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie vereist. Als het onderzoek een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte meebrengt, dan is in ieder geval tussenkomst van de officier van justitie vereist. In de gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn, moet gedacht worden aan rechterlijke toetsing door de rechter-commissaris. Het uitgangspunt bij de beoordeling is de voorgenomen kennisname van de gegevens. Dat is gewijzigd nadat de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie het arrest CG/Bezirkshauptmannschaft Landeck (C-548/21) (ECLI:EU:C:2024:830) heeft gewezen op 4 oktober 2024. Uit dat arrest volgt dat niet de voorgenomen kennisname, maar de voorgenomen verzameling van op een telefoon aanwezige gegevens als het aangrijpingspunt voor de beoordeling moet worden beschouwd. Hiernaast dient bij dergelijk onderzoek in gegevens in een mobiele telefoon aan het noodzakelijkheidsvereiste (kon het met de betrokken gegevensverwerking nagestreefde doel niet redelijkerwijs even doeltreffend worden bereikt op een andere wijze, die minder inbreuk maakt op de grondrechten van de betrokkene) te worden voldaan en dient het evenredigheidsbeginsel in acht te worden genomen. De ernst van het strafbare feit waarnaar onderzoek wordt gedaan, is een van de belangrijkste parameters bij de toetsing hiervan. Ook de relatie van de gebruiker van de telefoon tot het strafbare feit (verdachte, getuige, slachtoffer) speelt bij de beoordeling een rol. Uit het dossier blijkt dat de mobiele telefoon van de verdachte in mei 2024 in beslag is genomen en dat de officier van justitie toentertijd toestemming heeft gegeven om die telefoon uit te lezen. Op dat moment was de verdachte – in het onderzoek naar de aanslag op zijn woning – geen verdachte, maar slachtoffer. De op die telefoon aanwezige gegevens zijn kennelijk bewaard en opgeslagen door de politie, waardoor het mogelijk was om die gegevens ook ten behoeve van het onderzoek in de onderhavige strafzaak – toen het spoor leidde naar de verdachte – te gebruiken.
De rechtbank stelt vast dat in het onderzoek waarin de telefoon van de verdachte is uitgelezen, sprake is van een ernstig feit. Rotterdam werd (en wordt) geteisterd door aanslagen met vuurwerkbommen, wat een ernstig ontwrichtende werking heeft op het maatschappelijk leven en angstgevoelens in de samenleving teweegbrengt. Het uitlezen van de telefoon van het slachtoffer (in deze zaak: de verdachte) kan gezien worden als een noodzakelijke en proportionele maatregel, mede gelet op de omstandigheid dat dit heeft plaatsgevonden met toestemming van de officier van justitie. De rechtbank stelt voorts vast dat in de onderhavige zaak zelfs sprake is van een onderzoek naar een substantieel ernstiger strafbaar feit, namelijk het voornemen om een moordaanslag te plegen. Ook in deze zaak is het uitlezen en onderzoeken van de inhoud van telefoongegevens dus noodzakelijk en proportioneel.
Echter, voor de vraag of de gegevens uit de telefoon van de verdachte in
ditonderzoek mochten worden gebruikt, kon niet worden volstaan met een verwijzing naar de eerder door de officier van justitie verleende toestemming om de mobiele telefoon volledig uit te lezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Op het moment dat de telefoon werd uitgelezen, diende de verdachte als slachtoffer te worden aangemerkt. De officier van justitie heeft deze hoedanigheid in zijn toestemming meegewogen en kon – mede gelet op de ernst van het feit – tot de conclusie komen dat de inbreuk op de grondrechten van het slachtoffer (in de onderhavige zaak: de verdachte) gerechtvaardigd was. Thans is er echter sprake van een situatie waarin hij als verdachte dient te worden aangemerkt. Verder blijkt niet op basis waarvan de uitgelezen gegevens langere tijd werden bewaard en voor andere onderzoeken toegankelijk waren. Gelet op het voorgaande was een machtiging van de rechter-commissaris vereist om onderzoek te doen in de uit de telefoon verkregen gegevens. Dit geldt temeer nu de gegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte kunnen geven en de inbreuk dus zeer ingrijpend kan zijn.
Dit brengt echter niet met zich dat het verkregen bewijsmateriaal niet bij de bewijsbeslissing kan of zal worden gebruikt. In dit kader is van belang dat sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het ten laste gelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor: er was sprake van een onderzoek naar een zeer ernstig strafbaar feit en de machtiging van de rechter-commissaris, indien op juiste wijze aangevraagd, zou naar alle waarschijnlijkheid zijn verkregen. De ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte tast bovendien de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal niet aan.
Dit alles laat onverlet dat sprake is geweest van een ernstig vormverzuim, dat concreet de belangen (het recht op privéleven) van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Gelet op het belang van de bepaling en de ernst van het verzuim kan niet worden volstaan met de enkele constatering ervan, zodat strafvermindering zal plaatsvinden.
Het onder 1 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de Snapchat- en Instagramaccounts die de naam [accountnaam 2] hadden, eind september 2024 zijn gewijzigd naar [accountnaam 4] (Snapchat) en [accountnaam 5] (Instagram).
Op de telefoons van de verdachte zijn TikTok conversaties van mei en juli 2024 aangetroffen van de gebruiker van die telefoon, die aangeeft dat hij [tweede naam verdachte] en [achternaam verdachte] heet en waarin die gebruiker vervolgens aan de ander vraagt om zijn Snapchataccount [accountnaam 2] toe te voegen.
De door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij zijn telefoon soms uitleent aan vrienden als hun batterij leeg is en zij een bericht moeten versturen, is verder niet met controleerbare of verifieerbare feiten en omstandigheden onderbouwd. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing of een aannemelijke verklaring van de verdachte over wie zijn telefoon dan heeft geleend en – zo begrijpt de rechtbank de verklaring van de verdachte – waarom die persoon dan (dusdanig gevoelige) berichten via het account van de verdachte zou hebben verstuurd, zonder duidelijk te maken dat het bericht afkomstig is van iemand anders dan de gebruiker van dat account, wordt die verklaring ongeloofwaardig geacht.
De rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte, ook tijdens het hierboven beschreven gesprek van 10 september 2024, de gebruiker van het Snapchataccount [accountnaam 2] was.
Uit die beschreven berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat door de verdachte gesproken werd over het doden van een onbekend gebleven persoon. Anders dan is bepleit, ziet de rechtbank niet in hoe met
slapeniets anders bedoeld kan zijn dan het doden van die persoon. Bij dat oordeel worden ook de vlak na het beschreven gesprek door [medeverdachte 2] gevoerde chats betrokken. In die drie chats die starten om 17:09, 17:12 en 17:13 uur benadert [medeverdachte 2] drie personen. In het gesprek dat start om 17:09 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [naam 4] : “
wil je iemand shoetoe” en zegt hij “
veel pap”. De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 2] vraagt aan [naam 4] of hij iemand wil neerschieten voor veel geld. In het gesprek met [accountnaam 6] zegt [medeverdachte 2] dat hij een soldaat nodig heeft om iemand te laten slapen. De klus zou 60k opleveren. Vervolgens zegt [medeverdachte 2] dat ‘ze’ een borg van 3,5 hebben. In het derde gesprek met [accountnaam 7] zegt [medeverdachte 2] ook dat iemand moet slapen en dat dat 60k oplevert.
De rechtbank beoordeelt alle beschreven gesprekken in onderlinge samenhang en maakt daaruit op dat de verdachte als moordmakelaar heeft opgetreden door te proberen een opdracht tot het doden van een onbekend gebleven persoon uit te zetten via Snapchat. Daarvoor is een borg van 3,5k (rechtbank: € 3.500,-) en een uiteindelijk bedrag van 60k (rechtbank: € 60.000,-) in het vooruitzicht gesteld. Uit de chatconversatie van 10 september 2024 kan een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen worden afgeleid.
Het onder 1 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde
In de iPhone X van de verdachte, de telefoon die na zijn aanhouding in Haaksbergen in beslag is genomen, heeft de politie twee video’s aangetroffen. Bij de video’s staan tijdsaanduidingen die erop wijzen dat de video’s zijn gemaakt op 20 en 22 augustus 2024.
In de video met de bestandsnaam [naam bestand 1] van 20 augustus 2024 is de verdachte zichtbaar met twee grote wapens. In de video met de bestandsnaam [naam bestand 2] van 22 augustus 2024 is de verdachte wederom zichtbaar met één van die twee wapens.
Op basis van onderzoek naar de locaties in de veiliggestelde data van de iPhone X heeft de politie op 4 oktober 2024 een doorzoeking verricht in de schuur behorend bij de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. Daar zijn meerdere wapens en munitie aangetroffen.
De aangetroffen wapens zijn vergeleken met de video’s en de wapens die daarin zichtbaar zijn. Door de politie is geconcludeerd dat twee van de aangetroffen wapens, te weten een automatisch geweer dat algemeen bekend staat onder de verzamelnaam AK- 47 en een geweer van het merk Ruger, overeenkomen met de wapens die de verdachte in de video’s vasthoudt. Met betrekking tot de AK- 47 zijn als onderscheidende kenmerken een ingekorte loop en een inklapbare kolf genoemd. Voorts is het patroon van de loop van het Ruger geweer beschreven. Op de foto’s in het dossier zijn schermafbeeldingen uit de video’s te zien, waarop zichtbaar is dat de AK- 47 van een patroonmagazijn was voorzien. De verdachte heeft verklaard dat hij geen munitie heeft gezien, maar hij had door het patroonmagazijn kunnen en moeten vermoeden dat het wapen geladen was met munitie. De verklaring van de verdachte dat de wapens op de video’s andere (namaak) wapens zouden betreffen dan de aangetroffen wapens, acht de rechtbank – gelet op de hiervoor geschetste zeer specifieke overeenkomsten – ongeloofwaardig.
De rechtbank komt ten aanzien van die beschreven wapens tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. De verdachte was zich op de momenten dat hij video’s met die wapens maakte bewust van de aanwezigheid van die wapens en hij kon op die momenten over die wapens beschikken. Gelet op het patroonmagazijn in de AK- 47 had de verdachte op zijn minst moeten vermoeden dat dat wapen geladen was met munitie.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is door de verdachte verklaard dat hij samen met een ander naar de schuur ging om zijn telefoon op te laden en dat hij toen de wapens zag liggen. Omdat zowel de verdachte als die ander over de wapens kon beschikken, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte die wapens en bij de AK- 47 behorende munitie samen met een ander voorhanden heeft gehad.
Pleegperiode
In de data uit de uitgelezen iPhone 12 van de verdachte is een via Snapchat doorgestuurde video aangetroffen. In deze op 6 april 2024 gemaakte video is de verdachte zichtbaar met een automatisch wapen, dat is herkend als een AK- 47 . Ook van deze video zijn schermafbeeldingen opgenomen in het dossier. De rechtbank heeft die afbeeldingen bekeken en heeft daarbij opgemerkt dat de AK- 47 uit de video van 6 april 2024, in tegenstelling tot de AK- 47 uit de video’s van augustus 2024, geen ingekorte loop en geen inklapbare kolf heeft. Daarnaast valt op dat de houten delen op het wapen een andere kleur hebben. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het wapen uit de video van 6 april 2024 is aangetroffen tijdens de doorzoekingen, zodat niet bewezen kan worden dat dit een echt wapen betreft.
De officier van justitie heeft gevorderd om de in de tenlastelegging genoemde pleegperiode te beperken van 6 april 2024 tot en met 22 augustus 2024. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de pleegperiode in de bewezenverklaring te beperken tot de data waarop de video’s in augustus 2024 zijn gemaakt. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte in de periode na het maken van de video’s tot aan de doorzoeking over de wapens kon beschikken.