2.2.Tenuitvoerlegging bij lijfsdwang
2.2.1.De vrouw verzoekt verlof te verlenen om de beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2020 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en de man in gijzeling te nemen tot een bedrag van € 27.908,05 voor de duur van zes maanden.
2.2.2.De man voert gemotiveerd verweer.
2.2.3.Bij voornoemde beschikking van 20 oktober 2020 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 22 juni 2020, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage), voor de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling € 200,- per maand per kind zal voldoen.
2.2.4.Lijfsdwang betekent beneming van iemand persoonlijke vrijheid. De rechter kan op grond van artikel 585 sub b Rv op verlangen van de schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van vonnissen, beschikkingen en akten waarbij een uitkering tot levensonderhoud is vastgesteld.
2.2.5.Artikel 586 Rv bepaalt dat indien de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang nog niet in een vonnis of beschikking is toegestaan, de vordering wordt ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. De vrouw had dus een vordering bij dagvaarding moeten instellen, waarna het behandeld zou worden als kort geding. Achtergrond van deze bepaling is het waarborgen van zowel een snelle procesgang als een spoedige tenuitvoerlegging. Alhoewel de vrouw dus de verkeerde procedure heeft gebruikt, acht de rechtbank haar verzoek in deze verzoekschriftprocedure niet in strijd met de gedachte van artikel 586 Rv. In een dagvaardingsprocedure zou eerder zijn beslist op haar vordering en van die mogelijkheid heeft de vrouw geen gebruik gemaakt. Bovendien heeft de man geen bezwaren aangevoerd ten aanzien van dit procedurele punt. De rechtbank zal de vrouw daarom ontvangen in haar verzoek.
2.2.6.Vaststaat dat de man verplicht is tot betaling van de kinderbijdrage aan de vrouw op grond van de hiervoor onder rechtsoverweging 2.2.3. genoemde onherroepelijke rechtelijke uitspraak. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de man deze alimentatieverplichting tot op heden nooit is nagekomen. Volgens de vrouw is de achterstallige alimentatie ten tijde van de vorige mondelinge behandeling opgelopen tot een bedrag van € 27.908,05 (waarbij de vrouw verwijst naar haar productie 4), wat door de man niet is weersproken. Dit bedrag is inmiddels nog hoger.
2.2.7.Ten aanzien van de vordering die de vrouw heeft op de man is de tenuitvoerlegging door toepassing van lijfsdwang slechts mogelijk als in de eerste plaats aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden (artikel 587 Rv). Het is – gelet op de ingrijpende gevolgen voor de schuldenaar, namelijk vrijheidsbeneming – een ultimum remedium en kan dus slechts worden opgelegd als uiterste middel. Ingevolge artikel 588 Rv legt de rechter namelijk geen lijfsdwang op als de schuldenaar niet in staat is om aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd te voldoen. Ten tweede dient het belang van de schuldeiser bij oplegging van lijfsdwang te worden afgewogen tegen het belang van de schuldenaar bij de niet-toepassing daarvan (artikel 587 Rv). Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval te worden beoordeeld met inachtneming van de betrokken belangen, waaronder het belang van de vrouw bij ontvangst van de kinderbijdrage en het belang van de man op zijn recht op persoonlijke vrijheid.
2.2.8.De vraag die dus eerst voorligt is of aannemelijk is dat alle andere dwangmiddelen niet zullen baten. De vrouw heeft voor het innen van de alimentatie het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO) ingeschakeld. Het is het LBIO niet gelukt om de alimentatie te innen. Zij hebben regelmatig onderzoek gedaan naar het inkomen van de man en onderzocht of er sprake is van eigendom of vermogen. Dit heeft niets opgeleverd. Ook de deurwaarder die in het verleden is ingeschakeld is het niet gelukt om de alimentatie te innen. De verschillende beslagen van de deurwaarder hebben niet tot betaling geleid. De man biedt volgens de deurwaarder geen verhaal. Het LBIO heeft daarom het dossier in juni 2024 gesloten. Er bestaat voor de vrouw geen andere wijze van tenuitvoerlegging meer dan lijfsdwang.
2.2.9.De volgende vraag die voorligt, is of het belang van de vrouw bij gijzeling, namelijk ontvangst van de achterstallige alimentatie, opweegt tegen het belang van de man op zijn persoonlijke vrijheid. De man voldoet sinds de beschikking van 20 oktober 2020 niet aan zijn alimentatieverplichting. Al die jaren onderneemt de vrouw al pogingen om haar alimentatievordering te innen, zonder resultaat. De man heeft bij zijn bericht van 6 augustus 2025 financiële stukken overgelegd, maar geeft daarbij geen volledig inzicht in zijn financiële situatie tot op heden. Uit de stukken volgt dat het verzamelinkomen van de man in 2020, 2021 en 2022 ongeveer € 25.000,- was. De man heeft geen inzicht verstrekt in zijn inkomen over 2023, 2024 en 2025.
2.2.10.De man stelt dat hij niet bij machte is om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen ‘omdat er niks is’. Er is volgens hem dus geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Dit wordt door de vrouw gemotiveerd betwist. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank het volgende. De man heeft in deze procedure, maar ook eerder, nagelaten om volledig openheid van zaken te geven over zijn financiële situatie. Het verzamelinkomen van de man in 2020, 2021 en 2022 zou leiden tot een draagkracht van € 50,- per maand, maar ook die heeft de man niet voldaan. De man is echter geen wijzigingsprocedure gestart voor de kinderbijdrage. Door geen wijziging te vragen van de kinderbijdrage heeft de man de zaak op zijn beloop gelaten. Dat de man zijn alimentatieverplichting vanaf 2023 niet kon nakomen is niet gebleken. De man heeft vanaf 2023 tot heden geen openheid van zaken gegeven en dat dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening te komen. De man had naar het oordeel van de rechtbank wel zijn concept aangifte inkomstenbelasting van 2023 kunnen overleggen en van 2024 en 2025 voorlopige stukken.
2.2.11.De rechtbank overweegt op grond van het bovenstaande dat het belang van de vrouw de toepassing van lijfsdwang slechts deels rechtvaardigt. De man heeft in 2020, 2021 en 2022 niet volledig kunnen voldoen aan zijn alimentatieverplichting omdat zijn draagkracht slechts € 50,- per maand bedroeg, zodat toepassing van lijfsdwang voor de achterstand ontstaan in die periode een te verstrekkend middel is. Voor de achterstand die is ontstaan vanaf 2023 tot heden hoort het niet verstrekken van financiële gegevens én het nalaten van het starten van een wijzigingsprocedure voor rekening van de man te komen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen voor de helft van het bedrag voor de helft van de verzochte duur.
2.2.12.De rechtbank ziet echter aanleiding om de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang pas toe te staan vanaf twee maanden na betekening van deze beschikking aan de man, zodat de man de gelegenheid heeft bij deze rechtbank een wijzigingsprocedure te starten voor de kinderbijdrage. Hij dient in die wijzigingsprocedure een volledig inzicht te verschaffen van zijn financiële situatie vanaf 2020 tot heden.