ECLI:NL:RBROT:2025:13855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/5989
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen watervergunning voor het plaatsen van een beschoeiing en L-wand langs een watergang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een watervergunning die door het dagelijks bestuur van het waterschap Hollandse Delta is verleend aan vergunninghoudster voor het plaatsen van een beschoeiing en een L-wand langs een watergang in de achtertuin van een woning. Eiser, wonende in Klaaswaal, is het niet eens met de verleende vergunning en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat zij geen aanleiding zag om te oordelen dat het dagelijks bestuur de vergunning niet mocht verlenen. Eiser voerde aan dat de vergunning in strijd is met de doelstellingen van de Waterwet en dat er een privaatrechtelijke belemmering is, omdat de watergang mandelig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vergunningaanvraag en de bijbehorende tekeningen aan het beleid zijn getoetst en dat er voldoende waarborgen zijn voor de stabiliteit van de constructies. De rechtbank concludeerde dat het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid niet heeft misbruikt en dat de belangen van eiser voldoende zijn meegewogen. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Waterwet en de relevante beleidsregels van het waterschap.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Klaaswaal (gemeente Hoeksche Waard), eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en
het dagelijks bestuur van de dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta
(gemachtigde: mr. A.S. van der Sluys).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 2] uit Klaaswaal (vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een watervergunning door het dagelijks bestuur aan vergunninghoudster voor het plaatsen van een beschoeiing en een L-wand langs een watergang ter plaatse van [adres] . Eiser is het niet eens met de verlening van de watervergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het in stand laten door het dagelijks bestuur van zijn besluit tot het verlenen van een watervergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 29 november 2023 heeft het dagelijks bestuur een watervergunning aan vergunninghoudster verleend voor het plaatsen van een beschoeiing en een L-wand langs een watergang ter plaatse van [adres] . Met het bestreden besluit van 13 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het dagelijks bestuur bij dat besluit tot het verlenen van de watervergunning gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het dagelijks bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mr. G.J.M. de Jager als plaatsvervanger van de gemachtigde van het dagelijks bestuur, vergezeld door [naam 3] en vergunninghoudster en haar partner.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een watervergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een watervergunning is ingediend op 22 september 2023. Dat betekent dat in dit geval de Keur voor waterschap Hollandse Delta 2014 (de Keur) en de Waterwet, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. De watergang bevindt zich tussen het agrarische perceel van eiser en het woonperceel van vergunninghoudster. De tuin van vergunninghoudster grenst aan de watergang. Vergunninghoudster wil een bestaande beschoeiing vervangen door een nieuwe beschoeiing. Vergunninghoudster wil daarnaast vanwege een effectiever gebruik van de tuin een betonnen L-wand plaatsen om de tuin op te hogen.
4.1.
Eiser is het niet eens met de verleende watervergunning.
Standpunt eiser
5. Eiser betoogt dat het dagelijks bestuur de watervergunning niet had mogen verlenen, omdat een privaatrechtelijke belemmering hieraan in de weg staat. Daartoe voert hij aan dat de watergang mandelig is en dat zonder zijn toestemming als mede-eigenaar wijzigingen worden aangebracht aan de watergang. Het dagelijks bestuur heeft zijn belangen onvoldoende meegewogen (artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Verder betoogt eiser dat het dagelijks bestuur de verleende watervergunning in strijd met de in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet genoemde doelstellingen is verleend. Het heeft daarbij onzorgvuldig gehandeld (artikel 3:2 van de Awb). Volgens eiser wordt met de watervergunning de bestaande natuurvriendelijke oever omgezet in een niet-natuurvriendelijke oever die niet is ingericht om de natuur te bevorderen en biodiversiteit te ondersteunen. Ook wordt met de vergunningverlening het waterbergend vermogen van de watergang verminderd. Door het wegvallen van het talud en de komst van de L-wand is er minder ruimte voor het water. Er zijn geen berekeningen uitgevoerd voor het plaatsen van de L-wand en beschoeiing. Hiermee is niet geborgd dat de L-wand en beschoeiing voldoende stabiel zijn. Eiser stelt dat de beschoeiing is verschoven naar het midden van de watergang op de erfgrens. Dit belemmert ook de watergang, wat in strijd is met de doelstellingen van de Waterwet. Verder voert eiser aan dat het dagelijks bestuur de vergunning niet had mogen verlenen, omdat het plaatsen van de L-wand en beschoeiing in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Volgens eiser is er een omgevingsvergunning nodig. Nu deze er niet is, moet de watervergunning geweigerd worden. Tot slot betoogt eiser dat het dagelijks bestuur haar bevoegdheid tot vergunningverlening misbruikt door een deel van de watergang te verkopen aan vergunninghoudster in plaats van de watergang te schouwen, te onderhouden en te herstellen conform de Keur en Legger. Dit is in strijd met artikel 3:3 van de Awb.
5.1.
Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de Keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen te vervoeren of te laten liggen. Uit artikel 6.13 van de Waterwet, in samenhang bezien met artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet volgt dat de in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur bedoelde vergunning een watervergunning betreft en dat artikel 6.21 van de Waterwet van toepassing is. Artikel 6.21 van de Waterwet bepaalt dat een (water)vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 van de Waterwet of de belangen als bedoeld in artikel 6.11 Waterwet.
5.2.
Artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet luidt:
“De toepassing van deze wet is gericht op:
voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.”
Op grond van artikel 6.20, eerste lid, kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden.
5.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:887, kent artikel 6.21 van de Waterwet een limitatieve opsomming van weigeringsgronden. Een eventuele weigering van de aangevraagde watervergunning is in dit geval alleen mogelijk als de aanvraag niet verenigbaar is met de doelstellingen die worden genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. Het dagelijks bestuur heeft beleidsruimte om met inachtneming van dit kader beleidsregels vast te stellen ter invulling van artikel 3.1, eerste lid, van de Keur.
5.4.
Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5417, onder 70.1 [1] , valt het al dan niet bestaan van een evident privaatrechtelijke belemmering niet te herleiden tot die doelstellingen en kan dan ook geen reden zijn de aangevraagde watervergunning te weigeren. Gelet op voorgaande kan het betoog van eiser dat de watervergunning niet kan worden verleend omdat de watergang volgens hem mandelig is en hij als mede-eigenaar geen toestemming heeft gegeven, niet slagen.
5.5.
Het dagelijks bestuur heeft de vergunningaanvraag en daarbij behorende tekeningen getoetst aan het beleid. De rechtbank stelt aan de hand van de bij de vergunning toegevoegde tekeningen vast dat de watergang in de nieuwe situatie na realisering van de beschoeiing en de L-wand een breedte tussen de 160 en 190 centimeter moet hebben. Vergunninghoudster moet de L-wand en beschoeiing volgens de tekening bij de vergunning realiseren. De oude beschoeiing wordt vervangen door een nieuwe beschoeiing. Hiermee wordt het uitgezakte talud dat is ontstaan door het disfunctioneren van de oude beschoeiing weer in de oude vorm hersteld. Uit de tekeningen blijkt niet dat de beschoeiing in het midden van de watergang wordt geplaatst, zoals eiser stelt. De beschoeiing wordt verankerd door middel van trekankers die om de 1,50 m dienen te worden aangebracht. In voorschrift 21 is vastgelegd dat de beschoeiing zodanig geplaatst moet worden, dat het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wordt verkleind. In voorschrift 18 is vastgelegd dat de beschoeiing zodanig geconstrueerd en onderhouden moet worden dat er geen vervorming plaatsvindt en niet door- en overgroeid raakt. De beschoeiing moet voldoende bestand zijn tegen optredende krachten. Ten aanzien van de L-wand is in voorschrift 22 bepaald dat de segmenten van de L-wand onderling tot één vaste constructie moeten worden verankerd. Volgens voorschrift 25 mag de constructie van de L-wand niet verzakken of (toekomstige) schade of verzakking of vervorming veroorzaken aan de beschoeiing. Gelet op de tekeningen en de voorschriften bij de vergunning is voldoende geborgd dat de constructie van de beschoeiing en L-wand voldoende stabiel zijn, zodat het dagelijks bestuur gelet op dit punt terecht geen strijd met de doelstellingen van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet heeft aangenomen.
5.6.
De stelling van eiser dat met het plaatsen van een beschoeiing en L-wand de natuurlijke oever verdwijnt, wat daar verder ook van zij, brengt niet met zich dat daarmee bij voorbaat niet voldaan is aan de doelstelling om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Het dagelijks bestuur heeft beoordeeld dat er geen gebruik wordt gemaakt van materialen die schadelijk kunnen zijn voor het oppervlaktewater, zodat de effecten op de waterkwaliteit en de ecologie te verwaarlozen zijn. Gelet hierop valt niet in te zien dat het dagelijks bestuur de vergunning op die grond had moeten weigeren.
5.7.
Voor zover eiser vreest dat de beschoeiing en de L-wand het onderhoud aan de watergang belemmeren en de vergunning op deze grond in strijd is de doelstellingen van artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet, overweegt de rechtbank als volgt. De watergang is volgens de vigerende legger in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het onderhoud van het profiel van de watergang vindt gezien de aanwezigheid van lintbebouwing plaats vanaf de overzijde van het perceel van vergunninghoudster. In voorschrift 17 is geborgd dat vergunninghoudster verantwoordelijk blijft voor de ontvangstplicht bij groot onderhoud aan de watergang door het waterschap. Vergunninghoudster moet volgens de tekeningen tussen de beschoeiing en L-wand 65 centimeter ruimte realiseren voor onderhoud aan de watergang. De rechtbank volgt het standpunt van het dagelijks bestuur dat hiermee de ruimte voor doelmatig beheer en onderhoud door het waterschap aan de watergang gewaarborgd blijft. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het dagelijks bestuur de aanvraag op dit punt in strijd met de doelstellingen had moeten weigeren.
5.8.
De stelling van eiser dat het dagelijks bestuur zich niet aan zijn onderhoudsplicht houdt, kan in het kader van de voorliggende procedure over de watervergunning niet aan de orde komen. Zoals het dagelijks bestuur terecht heeft opgemerkt betreft dit een handhavingskwestie. Dit geldt eveneens voor de stelling van eiser dat niet volgens de watervergunning wordt gebouwd. Op zitting heeft vergunninghoudster aangegeven dat er nog geen uitvoering is gegeven aan de vergunning, zodat nog niet kan worden gecontroleerd of volgens de vergunning is gebouwd. Voorgaande punten maken dan ook geen onderdeel uit van het toetsingskader voor de watervergunning en kunnen dus ook geen aanleiding vormen voor een weigering van de vergunningaanvraag.
5.9.
Het betoog van eiser dat het dagelijks bestuur de watervergunning had moeten weigeren, omdat er geen omgevingsvergunning is voor de beschoeiing en L-wand, slaagt evenmin. Daargelaten of voor de bouwwerken een omgevingsvergunning nodig is en het dagelijks bestuur het bevoegd gezag is, behoort dit evenmin tot het toetsingskader van de watervergunning.
5.10.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de vergunning niet mocht verlenen, wegens strijd met de in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet genoemde doelstellingen. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat het dagelijks bestuur onzorgvuldig heeft gehandeld en de belangen van eiser onvoldoende heeft meegewogen (artikel 3:2 en 3:4 van de Awb).
5.11.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid tot het verlenen van een watervergunning heeft misbruikt, om op deze manier (delen van) de watergang te verkopen aan aanvragers van watervergunningen. De vrees van eiser dat het dagelijks bestuur zich hiermee van zijn onderhoudsplicht wil ontdoen is gelet op overweging 5.7 ongegrond. Er is dan ook geen strijd met artikel 3:3 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de watervergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel 3:4

Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Waterwet

Artikel 2.1

1. De toepassing van deze wet is gericht op:
voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
[…].

Artikel 6.13

Deze paragraaf is mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone. Met een vergunning wordt gelijkgesteld een krachtens zodanige verordening vereiste ontheffing.

Artikel 6.21

Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
Keur voor waterschap Hollandse Delta 2014

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

1. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen te vervoeren of te laten liggen.
[…].

Voetnoten

1.zie eveneens de door het dagelijks bestuur aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:850