ECLI:NL:RBROT:2025:13529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/7157
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, die een aanvraag heeft gedaan voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), beroep ingesteld tegen de beslissing van de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor dit bedrag, omdat zij volgens hen niet voldoet aan de voorwaarden. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen de hoorplicht heeft geschonden en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de Dienst Toeslagen al een integrale beoordeling van de aanvraag had uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en dat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag het gevolg zijn van reguliere wijzigingen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Eiseres komt volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en dat eiseres onvoldoende is gehoord. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen de hoorplicht niet heeft geschonden. Verder heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Uit het dossier blijkt dat de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag het gevolg zijn van reguliere wijzigingen. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 17 december 2021 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
2.3.
Met het besluit van 31 oktober 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 december 2021 ongegrond verklaard. Het beroep heeft van rechtswege betrekking op het bestreden besluit 2. [1]
2.4.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiseres heeft één kind, geboren op [geboortedatum] 2009. Zij heeft een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht. Met bestreden besluit 2 heeft Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De Dienst Toeslagen ziet voor de jaren 2011 en 2012 op basis van de beschikbare gegevens geen reden om aan te nemen dat sprake is van opzet/grove schuld, hardheid of vooringenomen handelen. In het toeslagjaar 2011 heeft geen neerwaartse bijstelling van de kinderopvangtoeslag plaatsgevonden. In het toeslagjaar 2012 hebben twee neerwaartse bijstellingen plaatsgevonden, maar die waren het gevolg van het door eiseres stopzetten van de kinderopvangtoeslag en de definitieve vaststelling van het toetsingsinkomen.
Is het beroep tegen het bestreden besluit 1 ontvankelijk?
4. Met het bestreden besluit 2 heeft Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Nu eiseres niet heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en dat ook niet uit het dossier is gebleken, heeft zij geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit 1. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
Heeft de Dienst Toeslagen de hoorplicht geschonden?
5. Eiseres betoogt dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Zij heeft alleen een gesprek gehad met een persoonlijk zaaksbehandelaar, waarbij eiseres heeft aangegeven dat het voor haar moeilijk is om zich gebeurtenissen van meer dan tien jaar geleden te herinneren. Eiseres is ernstig ziek geweest en haar geheugen is daardoor aangetast. Daarom heeft eiseres meermaals gevraagd om haar dossier.
5.1.
De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit het bezwaarschrift blijkt aanstonds dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie.
5.2.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is het volgende van belang. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. [3] Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [4] Dit betekent dat van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [5] De toekenning van het forfaitaire bedrag vindt plaats na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd. [6]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen de hoorplicht niet geschonden. Ten tijde van het bestreden besluit had de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht reeds afgewezen. Dat heeft de Dienst Toeslagen gedaan na een integrale beoordeling van de aanvraag van eiseres. Anders dan bij de eerste zorgvuldige toets (de ‘lichte toets’), worden bij de integrale beoordeling wel alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden getoetst. Omdat de Dienst Toeslagen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit al een besluit had genomen over de aanvraag om compensatie van eiseres, op basis van uitgebreider onderzoek, mocht de Dienst Toeslagen zich op het standpunt stellen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De Dienst Toeslagen mocht dus van het horen van eiseres afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-?
6. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Eiseres heeft in 2012 een onterechte terugvorderingsbeschikking gehad van de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft de originele beschikking niet meer, maar nog wel de beschikking met nummer 2055.71.384.T.2.00131, waarin staat dat een bedrag van € 5.219,- is verrekend en teruggevorderd.
6.1.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond is het volgende van belang. Aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel zoals bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000,-. [7] Voor zover het bezwaar daartoe aanleiding geeft, moet de Dienst Toeslagen ten aanzien van iedere herstelmaatregel motiveren of de aanvrager daarvoor in aanmerking komt. [8]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Uit het dossier blijkt dat voor het toeslagjaar 2011 een voorschot van € 1.062,- aan kinderopvangtoeslag is toegekend. Dat bedrag is bij de definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag hetzelfde gebleven, zodat in dat jaar geen sprake was van een terugvordering. Voor het toeslagjaar 2012 is aanvankelijk een voorschot van € 12.526,- aan kinderopvangtoeslag toegekend. Dit voorschot is naar aanleiding van een met de DigiD-gegevens van eiseres digitaal verstuurde stopzetting verlaagd naar € 7.307,-. Dit bedrag is € 5.219,- lager dan het eerdere voorschot, wat overeenkomt met het bedrag op de door eiseres genoemde beschikking. Vervolgens is het recht op kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2012 definitief vastgesteld op € 7.238,-. Volgens de Dienst Toeslagen is deze tweede verlaging het gevolg van de vaststelling van het toetsingsinkomen van eiseres. Het verwerken van reguliere wijzigingen, zoals een stopzetting en een wijziging van het toetsingsinkomen, duidt niet op vooringenomen handelen of hardheid zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Van een kwalificatie opzet/grove schuld is niet gebleken. De Dienst Toeslagen heeft daarom terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de Dienst Toeslagen het motiveringsbeginsel geschonden?
7. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 2 onvoldoende heeft gemotiveerd. Het besluit bevat slechts summiere overwegingen en gaat onvoldoende in op de specifieke situatie van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen het motiveringsbeginsel niet geschonden. In het bestreden besluit 2 heeft de Dienst Toeslagen toegelicht op welke wijze uitvoering is gegeven aan de kinderopvangtoeslag in de jaren waarin eiseres kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en waarom daaruit volgt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de Dienst Toeslagen het volledige dossier van eiseres overleggen?
8. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de Dienst Toeslagen te bevelen het volledige dossier van eiseres over te leggen. De rechtbank begrijpt het verzoek van eiseres als een verzoek aan de rechtbank om gebruik te maken van haar bevoegdheid een partij te verzoeken bepaalde stukken in te zenden. [9] De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, omdat de Dienst Toeslagen de op de zaak betrekking hebbende stukken al heeft overgelegd. [10] Eiseres heeft niet toegelicht welke stukken zouden ontbreken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, is niet-ontvankelijk. Het beroep is voor het overige ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-.
10. Omdat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen tijdens de beroepsprocedure, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
5.ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:282, r.o. 5.3.
6.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3 (MvT), p. 80.
7.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.
8.Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.
9.Artikel 8:45, eerste lid, van de Awb.
10.Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb.