ECLI:NL:RBROT:2025:12970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/11488
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, die een aanvraag heeft gedaan om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op basis van de lichte toets. De rechtbank heeft op 5 november 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ontvankelijk is, maar ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet als gedupeerde kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de situatie van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat er geen recht op compensatie bestaat. Eiseres heeft aangevoerd dat haar problemen met de Belastingdienst nooit zijn erkend en dat zij ten onrechte van fraude is beschuldigd. De rechtbank erkent de impact van deze problemen, maar stelt vast dat de Dienst Toeslagen in het kader van de lichte toets terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en eiseres krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Eiseres komt volgens de Dienst Toeslagen bij de lichte toets niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het beroep is ontvankelijk. Het besluit is voldoende gemotiveerd en de relevante stukken zijn overgelegd. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 15 januari 2024 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met een besluit van 31 oktober 2024 heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 januari 2024 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op 26 september 2025 nog een brief gestuurd. Deze brief is toegevoegd aan het dossier.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van de Dienst Toeslagen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft op 9 oktober 2023 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. De situatie van eiseres is inmiddels integraal beoordeeld. Deze beoordeling is bij het besluit van 18 oktober 2024 aan eiseres medegedeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat eiseres geen gedupeerde is en daarom ook geen recht heeft op compensatie. Omdat bij de integrale beoordeling ook de onderdelen van de eerste toets opnieuw worden beoordeeld, kan met een beoordeling van het bezwaar tegen de eerste toets volgens de Dienst Toeslagen niet worden bereikt dat eiseres alsnog als gedupeerde wordt aangemerkt. De uitkomst van de eerste toets is vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Dienst Toeslagen tot haar beschikking had (voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de kinderopvangtoeslag). Conform het kader dat geldt bij de lichte toets is daarbij vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,- omdat er ten aanzien van de jaren 2009, 2010 en 2011 geen neerwaartse correcties van haar kinderopvangtoeslag hebben plaatsgevonden en de correcties ten aanzien van de jaren 2008, 2012 en 2017 te maken hebben met door eiseres doorgevoerde wijziging in opvanggegevens, toetsingsinkomen of stopzetting van kinderopvangtoeslag. Het gaat hier om reguliere correcties en niet om wijzigingen als gevolg van vooringenomen handelen van de belastingdienst.
5. De Dienst Toeslagen heeft zich, onder verwijzing naar verschillende uitspraken van andere rechtbanken, primair op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit, nu de Dienst Toeslagen inmiddels met een besluit van 18 oktober 2024 de aanvraag van eiseres om compensatie heeft afgewezen.
5.1.
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat eiseres voldoende procesbelang heeft. Daarvan is sprake als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiseres ook feitelijk betekenis kan hebben. [1]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres ontvankelijk. Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat zij dacht bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2024 (dat ging over de integrale beoordeling). In werkelijkheid heeft zij echter alleen beroep ingesteld tegen het besluit over de lichte toets. Eiseres wordt niet bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Hoewel de bezwaartermijn met betrekking tot het besluit van 18 oktober 2024 inmiddels is verstreken, heeft de Dienst Toeslagen tijdens de zitting aangegeven dat zij de mogelijkheid openhoudt voor eiseres om alsnog bezwaar te maken tegen het besluit van 18 oktober 2024. In die procedure zal moeten worden beoordeeld of de overschrijding van de termijn redelijkerwijs verschoonbaar is. Dat betekent dat de rechtbank er op dit moment niet vanuit kan gaan dat het besluit van 18 oktober 2024 in rechte vaststaat. De rechtbank is daarom niet gebonden aan de conclusie van de Dienst Toeslagen in dat besluit, namelijk dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De rechtbank kan in de onderhavige zaak oordelen dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. In dat geval zou de Dienst Toeslagen aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- moeten betalen. Het resultaat dat eiseres nastreeft, kan dus daadwerkelijk worden bereikt en dat resultaat heeft voor haar feitelijk betekenis. [2]
6. Eiseres stelt dat haar moeilijkheden met de Belastingdienst in het verleden nooit zijn erkend. Zij is ten onrechte van fraude beschuldigd. Door verjaring heeft zij geen bewijzen meer om haar recht te verdedigen. De eigenaar van de crèche heeft de Belastingdienst opgelicht en is gevlucht, waardoor eiseres de gevolgen van de fraude heeft moeten dragen. Dit is in 2007 gebeurd en naar dat jaar heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte niet gekeken in haar beoordeling. Door veel inspanningen is het eiseres gelukt om geen schuld te laten ontstaan of boete te moeten betalen. Dit alles heeft een enorme impact op eiseres gehad. Eiseres verzoekt de rechtbank daar erkenning voor te geven.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de lichte toets wordt aan de hand van een data-analyse in de systemen van Dienst Toeslagen beoordeeld of een ouder ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft moeten terugbetalen. Indien dit het geval is wordt een ouder aangemerkt als gedupeerde en heeft de ouder recht op een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de lichte toets bedoeld is als snelle maar beperkte beoordeling, waarbij wordt vastgesteld of een ouder gedupeerd is. Bij deze toets worden niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden getoetst. Toetsen op alle feiten en omstandigheden zou een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag belemmeren. [3] Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling, waarin het verhaal van de ouder en alle relevante omstandigheden worden onderzocht en er een uitgebreider onderzoek naar de situatie van de ouder plaatsvindt.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen met inachtneming van het geschetste karakter van de lichte toets terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De Dienst Toeslagen heeft gemotiveerd toegelicht waar de wijzigingen en stopzettingen van kinderopvangtoeslag vandaan kwamen en waarom dit in het kader van de beperkte, lichte toets niet leidt tot toekenning van het forfaitaire bedrag. Tevens is ter zitting toegelicht dat er in 2007 geen kinderopvangtoeslag door eiseres is aangevraagd, ontvangen of teruggevorderd; wel in 2008, maar over dat jaar is de terugvordering veroorzaakt door veranderingen in eiseres’ situatie (zie rechtsoverweging 4). De argumenten die eiseres in deze procedure naar voren brengt kunnen aan bod komen in de procedure over de integrale beoordeling. Met dit oordeel ontkent de rechtbank niet de impact die eiseres stelt te hebben ervaren van haar problemen met de Belastingdienst, maar stelt zij vast dat Dienst Toeslagen terecht heeft besloten dat eiseres in het kader van de lichte toets niet als gedupeerde in het kader van de hersteloperatie toeslagen kon worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Dienst Toeslagen eiseres terecht na de eerste toets niet heeft aangemerkt als gedupeerde. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:325, r.o. 3.
2.Zie ook Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.