ECLI:NL:RBROT:2025:12927

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
ROT 25/6717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV inzake herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het UWV behandeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De rechtbank oordeelt dat het UWV de wettelijke beslistermijn heeft overschreden. Eiser heeft het UWV in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen binnen de gestelde termijn. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 53,- vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om tijdig beslissingen te nemen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6717
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Sarier),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing (beroep ntb) op de aanvraag van eiser om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op de aanvraag is overschreden. Eiser heeft het UWV in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door het UWV zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het UWV alsnog heeft beslist op de aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.
4. Het UWV heeft op 19 augustus 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiser een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
5. Vanwege het structurele tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Dit geeft aanleiding een andere beslistermijn te bepalen dan de wettelijke beslistermijn van twee weken. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 30 juli 2025 [2] beslist dat na gegrondverklaring van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een primair besluit of een besluit op bezwaar het UWV alsnog een besluit bekend dient te maken binnen 30 weken bij een werknemersberoep en binnen 40 weken bij een werkgeversberoep, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen.
5.1.
De rechtbank heeft het beroep ntb ontvangen op 2 september 2025. Het UWV dient binnen 30 weken na die datum alsnog een beslissing op de aanvraag van eiser bekend te maken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het UWV een dwangsom verbeurt als het de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het UWV verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen 30 weken na 2 september 2025 alsnog een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken;
  • bepaalt dat het UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. de Bloois, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Zie de uitspraken van de meervoudige kamer van 30 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9224, ECLI:NL:RBROT:2025:9225 en ECLI:NL:RBROT:2025:9226.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.