ECLI:NL:RBROT:2025:12922

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
ROT 25/6512
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV in herbeoordeling uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het UWV behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van de aan een ex-werkneemster verleende uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De rechtbank oordeelt dat het UWV de wettelijke beslistermijn heeft overschreden. Eiseres had het UWV in gebreke gesteld, maar er was geen beslissing genomen binnen de gestelde termijn. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank wijst erop dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een betrokkene een bestuursorgaan in gebreke moet stellen voordat hij beroep kan instellen. In dit geval was de ingebrekestelling gedaan en was de termijn van twee weken verstreken zonder dat het UWV had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op 19 augustus 2025 een dwangsombeslissing had genomen, maar dat dit niet relevant was voor de hoogte van de verbeurde dwangsom in deze zaak.

Vanwege een tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV, heeft de rechtbank besloten dat het UWV binnen 40 weken na de ontvangst van het beroep op 26 augustus 2025 een beslissing moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 385,- vergoeden en de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 453,50, betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6512
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [persoon B] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing (beroep ntb) op de aanvraag van eiseres om een herbeoordeling van de aan (ex-)werkneemster [persoon C] verleende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op de aanvraag is overschreden. Eiseres heeft het UWV in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door het UWV zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het UWV alsnog heeft beslist op de aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.
4. Het UWV heeft op 19 augustus 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
5. Vanwege het structurele tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Dit geeft aanleiding een andere beslistermijn te bepalen dan de wettelijke beslistermijn van twee weken. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 30 juli 2025 [2] beslist dat na gegrondverklaring van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een primair besluit of een besluit op bezwaar het UWV alsnog een besluit bekend dient te maken binnen 30 weken bij een werknemersberoep en binnen 40 weken bij een werkgeversberoep, gerekend vanaf de datum waarop de rechtbank het beroep ntb heeft ontvangen.
5.1.
De rechtbank heeft het beroep ntb ontvangen op 26 augustus 2025. Het UWV dient binnen 40 weken na die datum alsnog een beslissing op de aanvraag van eiseres bekend te maken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het UWV een dwangsom verbeurt als het de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het UWV verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen 40 weken na 26 augustus 2025 alsnog een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. de Bloois, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Zie de uitspraken van de meervoudige kamer van 30 juli 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:9224, ECLI:NL:RBROT:2025:9225 en ECLI:NL:RBROT:2025:9226.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.