ECLI:NL:RBROT:2025:12844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
ROT 25/2999 en ROT 25/3050
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke sluiting van een bedrijfspand op grond van de Opiumwet wegens exploitatie van een growshop

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 25/2999 en ROT 25/3050, waarin de burgemeester van Capelle aan den IJssel betrokken was als verweerder. De zaak betreft de onmiddellijke sluiting van een bedrijfspand voor een periode van zes maanden op basis van de Opiumwet, vanwege de aanwezigheid van een growshop. Eiser 1, eigenaar van het pand, en eiser 2, huurder van het pand, waren het niet eens met de sluiting. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op goede gronden tot de spoedsluiting was gekomen. De rechtbank stelde vast dat er voldoende aanwijzingen waren voor de exploitatie van een growshop, die in verband stond met drugscriminaliteit. De burgemeester had de bevoegdheid om het pand onmiddellijk te sluiten, gezien de ernst van de situatie en de risico's voor de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat de sluiting voor zes maanden een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel was om de openbare orde te waarborgen en de betrokkenen hadden geen rechtens te respecteren belangen die zwaarder wogen dan de belangen van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/2999 en ROT 25/3050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaken tussen

1.
[eiser 1], uit Nieuwerkerk aan den IJssel, eiser in de zaak ROT 25/2999, hierna: [eiser 1],
gemachtigde: mr. E. de Jong,
2.
[eiser 2]h.o.d.n. [naam onderneming], uit Bergen op Zoom, eiser in de zaak ROT 25/3050, hierna: [eiser 2],
gemachtigde: mr. T. Roggenkamp,
en

de burgemeester van Capelle aan den IJssel, verweerder,

gemachtigde: mr. S. van Boxel.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een onmiddellijke sluiting door verweerder van een bedrijfspand aan [adres] voor 6 maanden op grond van de Opiumwet vanwege de aanwezigheid van een growshop. [eiser 1] (die eigenaar is van het pand) en [eiser 2] (die het bedrijfspand toen huurde ten behoeve van zijn onderneming [naam onderneming]) zijn het daarmee niet eens. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder op goede gronden tot de spoedsluiting is gekomen.

Procesverloop

2. Op 16 oktober 2024 is verweerder tot een onmiddellijke sluiting overgegaan van het bedrijfspand aan [adres] (hierna: het bedrijfspand).
Op 31 oktober 2024 heeft verweerder zijn besluit daartoe op schrift gesteld en bekendgemaakt aan [eiser 1] (die eigenaar is van het bedrijfspand) en [eiser 2] (die het bedrijfpand toen huurde ten behoeve van zijn onderneming [naam onderneming], hierna: [naam onderneming]), met de mededeling dat dit is voor 6 maanden. Met besluiten van 28 februari 2025 op de bezwaren van [eiser 2] en [eiser 1] is verweerder bij de onmiddellijke sluiting voor 6 maanden gebleven, dit in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften (de bestreden besluiten).
2.1.
[eiser 1] heeft beroep ingesteld tegen het aan hem gerichte bestreden besluit (zaaknummer ROT 25/2999). Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
[eiser 2] heeft beroep ingesteld tegen het aan hem gerichte bestreden besluit (zaaknummer ROT 25/3050). Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 september 2025 tezamen op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: [eiser 1] met zijn gemachtigde, de gemachtigde van [eiser 2] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of verweerder op goede gronden tot de bestreden besluiten is gekomen. Daarbij gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
3.1.
Het bedrijfspand is gelegen op het bedrijfsterrein Capelle-West dat bekend staat als kwetsbaar gebied vanwege activiteiten gelinkt aan (zware) drugscriminaliteit.
Uit politieregistraties op 19 januari 2020, 13 juni 2022, 29 maart 2023 en 13 februari 2024 zijn aanwijzingen gebleken voor de aanwezigheid van een growshop in het bedrijfspand. Op 14 april 2023 heeft verweerder [naam 1], die toen in het bedrijfspand het bedrijf [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) exploiteerde, gewaarschuwd dat gecontroleerd zal worden op en handhavend opgetreden zal worden tegen het exploiteren van smart- en growshops in de gemeente Capelle aan den IJssel.
3.2.
Op 28 december 2023 en 8 februari 2024 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen verweerder en [eiser 1] over het gebruik door zijn huurders van het bedrijfspand. [eiser 1] heeft verklaard dat het bedrijfspand steeds verhuurd is voor dezelfde bedrijfsactiviteiten, met dezelfde bedrijfsvoorraad; voor zover hij weet betreft het een online tuincentrum. Er is voor die bedrijfsactiviteit met opvolgende huurders gecontracteerd, waarbij de eerdere huurder steeds de latere huurder voordroeg. De huur werd vaak contant of via een particuliere rekening in plaats van de bedrijfsrekening betaald. Onder de derde huurder, [naam bedrijf], ontstond een huurachterstand en werd het een rommel in het pand. Nadat de achterstallige huur alsnog (cash) werd betaald, heeft deze huurder [eiser 2] als nieuwe huurder voorgedragen, met wie [eiser 1] per 1 december 2023 een nieuw huurcontract heeft afgesloten. Vervolgens heeft het energiebedrijf de stroom afgesloten omdat geen energiecontract was afgesloten voor het bedrijfspand. Dit wist [eiser 1] omdat hij stroom vanuit het bedrijfspand betrekt voor het naastgelegen pand dat hij zelf gebruikt. Hierna heeft [eiser 1] aan verweerder teruggekoppeld dat hem bij controle van het bedrijfspand is gebleken dat illegaal stroom wordt afgetapt en dat dat volgens het energiebedrijf ook in de voorgaande periode het geval was, waardoor [eiser 1] nu een rekening heeft gekregen voor afgenomen maar nooit betaalde stroom voor het bedrijfspand. Op 8 februari 2024 heeft [eiser 1] verder verklaard dat ook [eiser 2] de huur betaalt via privérekeningen maar dat hij hiertegen verder niets gaat ondernemen.
3.3.
In de bestuurlijke rapportage van 27 oktober 2024 die de politie aan verweerder heeft uitgebracht, staat dat de politie in het kader van een afspraak tussen politie en verweerder om met prioriteit drugscriminaliteit op en rond het bedrijfsterrein gericht aan te pakken, op 16 oktober 2024 een auto op het bedrijfsterrein heeft gecontroleerd. Vastgesteld is dat bestuurder [naam 2], die een antecent had op grond van de Opiumwet voor het bezit van softdrugs, in zijn auto zaken vervoerde die worden gebruikt bij het kweken en verhandelen van hennep (1 grote assimilatielamp en 2 strijkzaken voor het verpakken van 500 gram hennep met daarin hennepresten), waarover [naam 2] verklaarde dat hij deze had betrokken van tuincentrum [naam onderneming] op het adres van het bedrijfspand. Nadat de politie was gebleken dat ten tijde van de aanhouding volgens de Kamer van Koophandel in het bedrijfspand twee ondernemingen werden geëxploiteerd, namelijk [naam onderneming], een eenmanszaak geëxploiteerd door [eiser 2], en [naam bedrijf], een B.V. met als enig aandeelhouder [naam 1] en zowel [eiser 2] als [naam 1] meerdere antecedenten op grond van de Opiumwet hadden voor het vervaardigen van drugs, is de politie diezelfde dag overgegaan tot observatie van het bedrijfspand. Gezien is dat [naam 2] is teruggekeerd naar het bedrijfspand en daar samen met de bestuurder van een andere auto vanuit het bedrijfspand dozen naar zijn auto heeft gedragen. Na controle is gebleken dat hierin koolstoffilters van 100 cm waren verpakt. Deze worden volgens de politie alleen gebruikt in professionele hennepkwekerijen. [naam 2] heeft bij die controle verklaard werknemer te zijn van [naam bedrijf]. Vervolgens heeft de politie met machtiging van de Officier van Justitie aansluitend op de controle het bedrijfspand doorzocht. Bij de doorzoeking was een in de opsporing van bedrijfsmatige hennepteelt gespecialiseerde politiemedewerker aanwezig.
3.4.
Geconstateerd is dat het bedrijfspand bestaat uit een opslagruimte op de begane grond en uit een ruimte op de eerste verdieping ingericht als winkelruimte met kantoor en een daarboven gelegen zolder. In de opslagruimte op de begane grond zijn aangetroffen: ongeveer 100 nieuwe potten; tientallen vacumeerzakken; honderden nieuwe stekkentrees; diverse groeimiddelen voor hennepteelt, verpakt in onder meer 5 liter jerrycans; diverse grote zwarte sporttassen; drip- en strijkzakken; waterslangen; een dompelbad, dompelpompen en irrigatiesysteem; groeinetten; droogrekken; tientallen zakken potgrond Plagron Lightmix. In de winkelruimte op de eerste verdieping stond een bord met de tekst “gratis bij aankoop van 1 pallet light mix 5 liter terra grow” en waren uitgestald: ventilatoren, een CO2-booster, tientallen flacons met groei- en bestrijdingsmiddelen; een Heather 3000 Watt Henkel Geratë. Op de zolder boven de kantoorruimte stond een slakkenhuis. Deze zaken zijn volgens de politie bestemd voor bedrijfsmatige hennepteelt. In het kantoor is tevens € 3000,- cash geld aangetroffen. De politie heeft de aangetroffen materialen en het cash geld niet in beslag genomen.
3.5.
Verweerder heeft hierna het bedrijfspand met onmiddellijke ingang gesloten.
3.6.
Bij een controle op de verzegeling van het bedrijfspand, een week na de sluiting, heeft de politie [eiser 2] en [naam 2] aangehouden terwijl zij materialen uit het bedrijfspand naar buiten droegen. Geconstateerd is dat zij de roldeur van de opslagruimte hadden geopend via een inkeping in een raam van die roldeur. Gezien is verder dat het cash geld uit het bedrijfspand vrijwel weg was, terwijl in de auto van [eiser 2] € 1870,- en in de auto van [naam 2] € 935,- cash geld lag. Ook werd in de auto van [naam 2] 162,4 gram hennep gevonden.
Standpunt verweerder
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende overwogen.
4.1.
Ten tijde van de sluiting werd volgens verweerder in het bedrijfspand een zogenoemde growshop geëxploiteerd (een groothandel gespecialiseerd in goederen bestemd voor bedrijfsmatig georganiseerde hennepteelt). Alle zaken die op 16 oktober 2024 in het bedrijfspand zijn aangetroffen, waren bestemd voor grootschalige, professionele hennepteelt. Verweerder baseert zich voor dat standpunt op het oordeel van een bij de controle van het pand betrokken gespecialiseerde politiemedewerker. Bovendien waren volgens verweerder de aangetroffen plantenvoedingsstoffen van merken die zich uitsluitend richten op bedrijfsmatige hennepteelt (Canna en Plagron). Het betrof hier dan ook geen regulier tuincentrum, aldus verweerder. De grootschaligheid bleek volgens verweerder uit een aanprijzing die sprak van afname per pallet en per 5 liter plantenvoeding. Daarbij kwam in dit geval nog dat de eigenaren en een medewerker van de bedrijven die volgens de Kamer van Koophandel verbonden waren aan de exploitatie van dit “tuincentrum”, al eerder in contact waren gekomen met de politie voor overtreding van de Opiumwet. Daarmee was de situatie volgens verweerder niet vergelijkbaar met de casus in de door eiser aangehaalde uitspraken (van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2279) en van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2850). Verweerder meent daarom bevoegd te zijn geweest tot sluiting.
4.2.
In dit geval was volgens verweerder een onmiddellijke sluiting een geschikt en noodzakelijk middel om drugscriminaliteit op het toch al daarvoor kwetsbare bedrijfsterrein tegen te gaan. Onmiddellijke sluiting was nodig omdat de exploitatie van de growshop in combinatie met aanwijzingen voor handel in softdrugs vanuit het bedrijfspand een ernstige aantasting vormde voor de openbare orde en in dit geval, gezien de voorgeschiedenis en het feit dat de bedrijfsvoorraad in het bedrijfspand door de politie niet in beslag was genomen, mocht worden aangenomen dat deze illegale activiteiten zouden worden voorgezet. Het professionele karakter daarvan bracht bovendien risico op geweld vanuit het criminele circuit met zich. Gekozen is verder voor een standaardduur van de sluiting volgens de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Capelle aan den IJssel 2019 (de Beleidsregels) voor bedrijfspanden waar een handelshoeveelheid softdrugs wordt aangetroffen, van 6 maanden. Verweerder heeft zijn beleid naar analogie op deze situatie toegepast, omdat een growshop bedrijfsmatige hennepteelt faciliteert waarbij handelshoeveelheden softdrugs worden vervaardigd, zodat de impact volgens verweerder vergelijkbaar is met het aantreffen van een handelshoeveelheid hennep. De maatregel was volgens verweerder na afweging van betrokken belangen evenredig, nu er al langere tijd aanwijzingen voor een growshop in het bedrijfspand zijn en betrokkenen er geen blijk van hebben gegeven daarin verandering te willen brengen.
Verweerder was bevoegd tot sluiting
5. Verweerder kwam naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de bevoegdheid toe om het bedrijfspand te sluiten omdat sprake was van een growshop en niet, zoals eisers betogen, van een regulier tuincentrum.
5.1.
De enkele stelling van eisers dat de aangetroffen goederen op zichzelf niet illegaal waren, is onvoldoende voor de conclusie dat verweerder dus niet bevoegd was om te sluiten.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 11a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een pand voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan gelet op de aard, hoeveelheid en combinatie, al dan niet in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig kan worden vermoed dat deze bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk te handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder bB, van de Opiumwet, zoals door bedrijfsmatige hennepteelt. Voldoende voor deze per 1 januari 2019 ingevoerde bevoegdheid is dat de aangetroffen situatie de conclusie rechtvaardigt dat de goederen voorhanden zijn met dat doel. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling door de burgemeester die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door onder meer de politie vastgesteld. [1]
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van de in het bedrijfspand aangetroffen goederen wegens hun aard, hoeveelheid en combinatie in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig kan worden vermoed dat die bestemd zijn voor bedrijfsmatige (grootschalige) hennepkwekerijen. Verweerder heeft er onweersproken op gewezen dat de aangetroffen groeimiddelen specifiek waren bestemd voor hennepteelt, waarbij deze producten in grootverpakkingen per pallet of hoeveelheden van 5 liter werden verkocht en daarmee dus kennelijk bestemd voor professionele hennepteelt. Verder werden specifiek voor hennepteelt bedoelde groeinetten en droogrekken verkocht en is een grote hoeveelheid verpakkings- en vervoersmaterialen aangetroffen waarvan het volgens de betrokken deskundige politiemedewerker bekend is dat deze worden gebruikt voor verpakking en vervoer van hennep. Ook dat is niet betwist.
Tot slot is niet betwist dat specifiek aan hennepteelt gelieerde apparatuur is aangetroffen, waaronder een irrigatiesysteem, een CO2-booster, een verwarmingsapparaat en een slakkenhuis. Deze goederen, in samenhang met de overige omstandigheden, heeft verweerder terecht gerelateerd aan het faciliteren van bedrijfsmatige hennepteelt.
5.3.
Anders dan [eiser 1], onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2279, meent, behoefde verweerder daarnaast niet aannemelijk te maken dat degenen die door de sluiting worden geraakt, wisten of ernstige redenen hadden moeten hebben om te vermoeden dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor bedrijfsmatige hennepteelt. Dit is namelijk voor verweerders bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met artikel 11a van de Opiumwet niet van belang. Verweerder moet alleen aannemelijk maken dat de intentie waarmee de goederen aanwezig waren, gericht was op (het voorbereiden van) bedrijfsmatige hennepteelt, ongeacht van wie die intentie was. Die intentie mag eveneens worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden. [2]
Verweerder mocht onmiddellijk sluiten
6. Eisers voeren aan dat verweerder niet bevoegd was tot onmiddellijk sluiting van het pand. Zij wijzen op het advies van de bezwaarschriftencommissie en voeren aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom in dit geval onmiddellijke sluiting vereist was. Zij hadden een zienswijzemogelijkheid en een begunstigingstermijn moeten krijgen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen belang hebben bij beoordeling van deze beroepsgrond. Zij wijzen op rechtspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2016:1268 en ECLI:NL:RVS:2017:2804) waaruit volgens verweerder volgt dat het antwoord op de vraag of onmiddellijk mocht worden gesloten alleen van belang is voor het kostenverhaal en verweerder er in dit geval van afziet om de kosten op eisers te verhalen.
7.1.
De rechtbank wijst er allereerst op dat procesbelang niet wordt beoordeeld per beroepsgrond maar betrekking heeft op het rechtsmiddel als geheel. Verder is de door verweerder gestelde algemene regel niet uit de genoemde uitspraken van de Afdeling af te leiden. Een dergelijke algemene regel zou ook tot het onwenselijke gevolg leiden dat een bestuursorgaan steeds tot onmiddellijke bestuursdwang zou kunnen overgaan en de beroepsgronden daartegen niet beoordeeld zouden kunnen worden als het bestuursorgaan afziet van kostenverhaal. Onmiddellijke toepassing van bestuursdwang is een ingrijpende bevoegdheid waarbij geen hoor- en wederhoor wordt toegepast en geen mogelijkheid wordt geboden om de overtreding zelf te beëindigen. Een beroepsgrond over de toepassingsvoorwaarden van die bevoegdheid moet daarom in beginsel wel inhoudelijk beoordeeld kunnen worden, ook als wordt afgezien van kostenverhaal. De rechtbank zal de beroepsgrond in dit geval dan ook beoordelen.
7.2.
Als uitgangspunt moet terughoudend worden omgegaan met de bevoegdheid om onmiddellijk tot sluiting van een pand over te gaan. Dat kan alleen onder bijzondere omstandigheden die maken dat niet met sluiting gewacht kan worden. In dit geval zijn niet alleen de hiervoor beschreven goederen in het bedrijfspand aangetroffen, maar zijn in de strijkzakken die [naam 2] in het bedrijfspand heeft gekocht ook hennepresten aangetroffen. Dat duidt op een nauw verband tussen de activiteiten in het bedrijfspand en de handel in softdrugs. Verder is aan de burgemeester op dat moment gebleken dat de eigenaren van de op het adres van het bedrijfspand ingeschreven bedrijven, [eiser 2] en [naam 1], antecedenten (vervaardigen softdrugs en bezit, vervaardigen en handel harddrugs) hadden op grond van de Opiumwet. Die antecedenten weerhielden hen er niet van opnieuw een rol te spelen in de grootschalige productie van en handel in softdrugs. Tot slot is van belang dat de politie na de inval niet overging tot inbeslagname van de aangetroffen goederen. Gelet op deze combinatie van feiten en omstandigheden heeft de burgemeester mogen aannemen dat de activiteiten in het bedrijfspand niet alleen een schakel vormden in de grootschalige productie van en handel in softdrugs, maar dat er ook een reële kans was dat die activiteiten zouden worden voortgezet als niet tot onmiddellijke sluiting zou worden overgegaan. De burgemeester was daarom bevoegd tot onmiddellijke sluiting van het bedrijfspand over te gaan.
Sluiting voor 6 maanden was geschikt, noodzakelijk en evenwichtig
8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat een sluiting van 6 maanden in dit geval een geschikt en noodzakelijk middel was om voorbereidingshandelingen vanuit Capelle aan den IJssel voor grootschalige softdrugsproductie tegen te gaan.
8.1.
Het beleid voor het gebruik van verweerders bevoegdheid staat in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Capelle aan den IJssel 2019 (de Beleidsregels). Uit artikel 6 van de Beleidsregels volgt dat als in een lokaal een handelshoeveelheid softdrugs wordt aangetroffen, verweerder in beginsel overgaat tot sluiting van het desbetreffende pand voor 6 maanden. Uit de toelichting volgt dat de Beleidsregels ook worden toegepast in geval van handelingen ter voorbereiding van hennepteelt als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
8.2.
Verweerder heeft toegelicht dat hij de Beleidsregels naar analogie toepast bij handhavend optreden tegen een growshop, vanuit de redenering dat een growshop het bedrijfsmatig kweken van hennep en daarmee het produceren van handelshoeveelheden softdrugs faciliteert. De rechtbank acht dit een redelijke toepassing en volgt [eiser 1] niet in zijn betoog dat uit de omstandigheid dat verweerder tot op heden niet expliciet de wijze van handhavend optreden tegen een growshop in de Beleidsregels heeft geregeld, moet worden geconcludeerd dat verweerder tot uitdrukking heeft willen brengen van die bevoegdheid geen gebruik te willen maken. Op basis van deze analoge toepassing van de Beleidsregels was een sluiting van het bedrijfspand voor 6 maanden aangewezen.
8.3.
Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien voor afwijking in de vorm van geen of een kortere sluiting. De growshop viel in dit geval aan te merken als essentiële schakel in de professionele productie van hennep, niet alleen op basis van de omvang van de growshop maar ook op basis van de overige omstandigheden van het geval. Verweerder mocht daarbij de registraties in de politiesystemen over exploitatie van een growshop in het bedrijfspand en antecedenten van betrokkenen voor overtreding van de Opiumwet betrekken, nu dergelijke omstandigheden in het bestuursrecht gelden als aanwijzingen voor aard en omvang van verbondenheid met het criminele circuit. [3] Ook heeft verweerder enige samenwerking tussen [naam 1] en [eiser 2] mogen aannemen, nu volgens [eiser 1] de aard van de onderneming steeds ongewijzigd is gebleven, [naam 1] [eiser 2] voordroeg als opvolgend huurder, [naam 1] bijna een jaar later nog steeds ingeschreven stond in de Kamer van Koophandel op het adres van het bedrijfspand, [naam 2] bij zijn aanhouding heeft verklaard voor de onderneming van [naam 1] te werken en [eiser 2] en [naam 2] samenwerkten toen zij het bedrijfspand na sluiting door verweerder openbraken, waarbij het cash geld uit het bedrijfspand kennelijk tussen beide was verdeeld. Daarbij is bij [naam 2], werknemer van [eiser 2], tweemaal hennep in de auto aangetroffen nadat hij goederen had opgehaald uit het bedrijfspand. Het door [eiser 1] aangevoerde vergelijk met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2850, gaat niet op. De drugs in de auto van [naam 2] vormden voor verweerder in dit geval immers een bijkomende omstandigheid en niet de hoofdreden voor de sluiting.
8.4.
De rechtbank acht de gevolgen van het sluiten van het bedrijfspand voor 6 maanden in dit geval niet onevenwichtig in het licht van het daarmee te dienen doel.
8.5.
Verweerder heeft met de sluiting het bedrijfspand aan de keten van drugsproductie en -handel willen onttrekken en de oprukkende activiteiten in verband met drugshandel op het bedrijfsterrein Capelle-West willen tegengaan, waar volgens verweerder onweersproken veel meldingen zijn van drugsoverlast en diverse bedrijfspanden zijn gesloten wegens overtreding van de Opiumwet. Daarmee diende de sluiting van het bedrijfspand een redelijk doel. Het belang van [eiser 2] om de exploitatie van de growshop te kunnen voortzetten omdat hij hiermee in zijn levensonderhoud voorziet, is niet een rechtens te respecteren belang dat verweerder gehouden was mee te wegen. Door het blijven exploiteren van de growshop houdt [eiser 2] immers de criminele activiteit op het bedrijfsterrein in stand, wat verweerder nu juist met recht probeert tegen te gaan. Verweerder mocht verder in de gegeven omstandigheden het tegengaan van het faciliteren van drugshandel en daarmee het verbeteren van de openbare orde op het onder druk staande bedrijfsterrein zwaarder laten wegen dan het gestelde mislopen van huurpenningen en de vermeende reputatieschade als gevolg van de sluiting van het bedrijfspand door [eiser 1]. Bij dit laatste weegt de rechtbank mee dat [eiser 1] blijkens de gesprekken die hij met de gemeente heeft gevoerd, op de hoogte was van de activiteiten in het pand, ermee bekend was dat er regelmatig contant of via een privérekening werd betaald en dat er enige tijd illegaal stroom werd afgetapt. Niettemin zag [eiser 1] geen aanleiding om de huurrelatie te beëindigen en wilde hij die zelfs na de sluiting nog voortzetten. Onder die omstandigheden heeft verweerder aan de nadelige gevolgen van de sluiting voor [eiser 1] geen groot gewicht hoeven toe te kennen omdat [eiser 1] die gevolgen kennelijk voor lief heeft genomen zolang hij maar huur bleef ontvangen.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de spoedsluiting van het bedrijfspand in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523 en 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, r.o. 15.