ECLI:NL:RBMNE:2022:2279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand door burgemeester wegens hennepgerelateerde goederen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die de sluiting van zijn bedrijfspand door de burgemeester van Almere aanvecht. De burgemeester had op 6 mei 2022 besloten het pand voor drie maanden te sluiten, omdat er tijdens een controle op 11 februari 2022 hennepgerelateerde goederen waren aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing ervan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2022 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat het besluit van de burgemeester onvoldoende gemotiveerd is. De burgemeester baseerde zijn besluit op een Hennepinformatiebericht van de politie en een rapport van de toezichthouder, maar er ontbreekt een gedetailleerde beschrijving van de feitelijke omstandigheden. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester niet voldoende heeft aangetoond dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor een hennepkwekerij. Bovendien heeft verzoeker aangegeven dat hij de unit inmiddels opnieuw heeft verhuurd en dat sluiting zou leiden tot schadeclaims en gemiste huurinkomsten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoeker zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester bij het handhaven van de sluiting. Daarom wordt het besluit van de burgemeester geschorst tot het besluit op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.518,-, en moet hij het griffierecht van € 184,- vergoeden aan verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1905

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en

de burgemeester van de gemeente Almere, de burgemeester

(gemachtigde: mr. J.C. Haan).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker om het besluit van de burgemeester van 6 mei 2022 te schorsen.
Met het bestreden besluit van 6 mei 2022 heeft de burgemeester besloten om het bedrijfspand van verzoeker aan de [adres] ( [unit] ) in [plaats] voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De burgemeester heeft besloten tot sluiting van het pand, omdat daarin tijdens een integrale controle op 11 februari 2022 materialen zijn aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van softdrugs.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van een pand over te gaan als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval heeft betrokkene in strijd met artikel 11a van de Opiumwet gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
De voorzieningenrechter mist in dit dossier een beschrijving van de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. De burgemeester heeft zijn besluit gebaseerd op een Hennepinformatiebericht van de politie eenheid Midden Nederland en een rapport van de toezichthouder van 3 maart 2022. In het rapport van de toezichthouder staat dat de gehele ruimte gevuld was met materialen die hem ambtshalve bekend zijn als materialen die in hennepkwekerijen worden aangetroffen. Hij heeft daarop zijn controle gestaakt en de aanwezige politiemedewerkers verzocht het onderzoek naar deze goederen en de ruimte over te nemen. In het Hennepinformatiebericht van de politie staat een opsomming van een aantal hennepgerelateerde goederen, waarvan de hoeveelheid volgens het bericht een indicatie geeft op de voorbereidingshandelingen op de hennepteelt. Een beschrijving van de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen goederen en eventuele andere relevante feiten ontbreken. Dit maakt een afgewogen bestuurlijke beoordeling van de vraag of verzoeker wist of ernstige redenen had moeten hebben om te vermoeden dat de aangetroffen goederen bestemd zijn om daarmee een hennepkwekerij op te zetten, onmogelijk. Toch is de burgemeester tot deze conclusie gekomen. De enkele mededeling van de politie is hiervoor echter onvoldoende. Dat de politie niet bereid is meer informatie te verstrekken, zoals door de burgemeester op zitting gesteld, is geen reden om er zonder meer vanuit te gaan dat verzoeker bedoelde kennis of vermoedens had of had moeten hebben.
Zoals het er nu voor staat, is het besluit tot sluiting van het pand onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat hij de unit inmiddels opnieuw heeft verhuurd en bij sluiting mogelijk geconfronteerd wordt met een schadeclaim wegens contractuele wanprestatie. Ook loopt hij dan huurinkomsten mis.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, waarbij zij ook van belang acht dat verzoeker de huurovereenkomst per direct heeft beëindigd en de opslagunit inmiddels geheel is ontruimd. Het belang van de burgemeester bij het afgeven van een signaal aan – onder andere – de verhuurder dat dit niet geaccepteerd wordt en dat hij beter toezicht moet houden op zijn verhuurde pand(en) weegt hier nu niet tegenop.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot het besluit op bezwaar. Dat betekent dat de unit open kan blijven tot het besluit op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot het besluit op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.