ECLI:NL:RBROT:2025:12801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/7752 V en ROT 24/7753 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet inzake beroep niet tijdig beslissen in WHT-zaak

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van [opposante] tegen de Dienst Toeslagen. Het verzet was gegrond, omdat de rechtbank eerder had geoordeeld dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op bezwaren van [opposante] met betrekking tot besluiten die op 12 oktober 2022 waren genomen. De rechtbank oordeelde dat het uitblijven van een beslissing op bezwaar de rechtsingang van [opposante] belemmert. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, onder verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000. Tevens is de Dienst Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 51 en een proceskostenvergoeding van € 680,25 aan [opposante]. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat er geen verzoek om een zitting was ingediend. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, waaronder artikel 6:2 en artikel 8:55d, en heeft de samenhang tussen de verschillende besluiten benadrukt. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/7752 V en ROT 24/7753 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025

op het verzet van

[opposante] ( [opposante] ), uit [plaats] ,

(gemachtigde: mr. mr. J. van den Ende),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 oktober 2024 (de uitspraak) in het geding tussen
opposante
en

Dienst Toeslagen

en uitspraak in één van de zaken tussen

[opposante]

(gemachtigde: mr. mr. J. van den Ende),
en

Dienst Toeslagen

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van [opposante] gaat over de uitspraak van de rechtbank waarin de rechtbank het beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de besluiten met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] .
2. Omdat het verzet gegrond is, doet de rechtbank voorts opnieuw uitspraak op de beroepen wegens niet tijdig beslissen van [opposante] . Omdat niet om een zitting is verzocht en een zitting niet nodig is, wordt die einduitspraak vereenvoudigd afgedaan met toepassing van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

3. [opposante] heeft destijds beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het besluit met kenmerk [kenmerk 3] . Bij uitspraak van 9 november 2023 (zaak ROT 23/3276) heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen binnen zes weken alsnog een besluit op bezwaar te nemen onder verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000. Op 21 mei 2024 heeft de Dienst Toeslagen een besluit op dit bezwaar genomen (kenmerk [kenmerk 4] ). Daartegen is vervolgens door [opposante] beroep ingesteld (zaak ROT 24/6371).
4. Op 19 juli 2024 heeft [opposante] de Dienst Toeslagen in gebreke gesteld wegens het uitblijven een beslissing op bezwaar met betrekking tot de besluiten met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] . Omdat een beslissing op bezwaar uitbleef is op 9 augustus 2024 beroep ingesteld. In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de besluiten met kenmerken [kenmerk 3] , [kenmerk 1] en [kenmerk 2] alle drie zien op compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), zodat sprake is van samenhangende zaken. Daarom kan [opposante] met dit beroep niet bereiken dat na de uitspraak van 9 november 2023 opnieuw een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd aan de Dienst Toeslagen. Om die reden is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb volgt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld. Het beroep kan gelet op artikel 6:12, tweede lid, worden ingediend zodra (a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en (b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Uit artikel 8:55d van de Awb volgt kortgezegd dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter een termijn bepaalt waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt en hij aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
7. In zijn algemeenheid neemt de rechtbank – gelet op haar uitspraak van 15 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6560) – tot uitgangspunt dat aanvragen en besluiten met betrekking tot dezelfde regeling (zoals in dit geval artikel 2.1, eerste lid, van de Wht) samenhangend zijn, ook indien die zien op verschillende toeslagjaren. Weliswaar is de uitspraak van 15 juli 2024 deels vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1301), maar niet voor wat betreft de overwegingen van de rechtbank over de samenhangendheid.
8. Voorafgaand aan de uitspraak waartegen het verzet zich richt, was echter door de Dienst Toeslagen beslist op het bezwaar ten aanzien van één van de toeslagjaren (het besluit met kenmerk [kenmerk 3] dat ziet op toeslagjaar 2011), maar niet ten aanzien van de overige toeslagjaren waarop de besluiten met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] zien (de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013). De uitspraak waartegen het verzet is gericht, heeft dus tot gevolg dat [opposante] een rechtsingang wordt onthouden met betrekking tot het uitblijven van een besluit op het bezwaar tegen de besluiten met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] . Naar het oordeel van de verzetrechter heeft de rechtbank daarmee het onder punt 6 beschreven stelsel van rechtsbescherming bij niet tijdig beslissen miskend (vergelijk ECLI:NL:RVS:2021:2346 dat ziet op deelbesluiten), zodat het verzet gegrond is en de uitspraak niet in stand kan blijven.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep

9. Op 15 november 2024 heeft de griffier de Dienst Toeslagen verzocht om de rechtbank te berichten over de stand van zaken met betrekking tot de bezwaren tegen de besluiten met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] . Daarop is geen antwoord gekomen. Bij gebrek aan wetenschap zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat de Dienst tot op heden nog niet heeft beslist op die bezwaren. Daarom zal het beroep gegrond worden verklaard.
10. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 wordt de Dienst Toeslagen, te rekenen vanaf de datum waarop het besluit op bezwaar uiterlijk genomen had moeten worden, een nadere termijn van 60 weken vergund, tenzij die termijn reeds is verstreken op het moment dat de bestuursrechter uitspraak doet. In dat geval geldt een termijn van twee weken te rekenen vanaf de uitspraak. Omdat de besluiten met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] op 12 oktober 2022 zijn genomen en bekendgemaakt, is de termijn van 60 weken inmiddels ruimschoots verstreken. Daarom zal de rechtbank met inachtneming van de genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 aan die termijn een dwangsom verbinden van € 100 per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarbij gaat de rechtbank in overeenstemming met haar genoemde uitspraak van 15 juli 2024 uit van twee samenhangende bezwaren, dit ook temeer nu sprake is van één beroepschrift, zodat niet tweemaal een rechterlijke dwangsom wordt bepaald.

Conclusie en gevolgen

11. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak is komen te vervallen. De rechtbank doet opnieuw uitspraak zonder zitting en geeft de Dienst Toeslagen een termijn om alsnog te beslissen onder verbeurte van een dwangsom.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het door [opposante] betaalde griffierecht vergoeden.
13. In overeenstemming met de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht – met de daarin per 1 januari 2025 vermelde bedragen – stelt de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding vast. Voor het indienen van een beroepschrift wordt 1 procespunt toegekend en voor het indienen van een verzetschrift 0,5 punt. Per procespunt geldt een waarde van € 907. Omdat het gaat om een beroep niet tijdig beslissen geldt een wegingsfactor van 0,5 voor zowel het indienen van het beroepschrift als voor het indienen van een verzetschrift. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen tot een proceskostenvergoeding van € 680,25 wordt veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond,
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit neemt op de bezwaren tegen de besluiten van 12 oktober 2022 met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] , dit onder verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51 aan [opposante] moet vergoeden;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van [opposante] tot een bedrag van € 680,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open. Tegen de einduitspraak staat binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden verzet open. De partij die verzet aantekent kan daarbij verzoeken om te worden gehoord.