ECLI:NL:RBROT:2025:12653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 23/7028
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek tegen agrarisch bedrijf wegens geluidsoverlast

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden behandeld. Eiser had op 26 juni 2023 een handhavend verzoek ingediend tegen een agrarisch bedrijf, [maatschap], dat een veehouderij exploiteert. Het college heeft dit verzoek op 15 augustus 2023 afgewezen, omdat het achteraf niet meer mogelijk was om de genoemde overtredingen te constateren. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiser ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. De rechtbank stelt vast dat het college geen begin van bewijs van de overtredingen had mogen verlangen en dat het college niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsoverlast. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser fysiek moet worden gehoord. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden

(gemachtigde: mr. S. Delen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[maatschap]uit [plaats] , [maatschap]
(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing door het college van het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen [maatschap] . Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 15 augustus 2023 (het primaire besluit) het handhavingsverzoek van eiser van 26 juni 2023 afgewezen, omdat het voor het college achteraf niet meer mogelijk is om de genoemde overtredingen te constateren.
2.1.
Met het besluit van 20 oktober 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het college onder aanvullende motivering bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] en de gemachtigde van [maatschap] .
Feiten
3. [maatschap] exploiteert een veehouderij aan [adres 1] in [plaats] . Dit is een inrichting type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
3.1.
Eiser woont aan [adres 2] in [plaats] . Zijn perceel grenst aan het perceel van [maatschap] en de toegangsweg daarnaartoe. Op 26 juni 2023 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegangsweg met de Fendt-tractor type 306 op 26 juni 2023 om 19.30 uur en 20.30 uur. Volgens eiser is sprake van een overschrijding van het in artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit opgenomen LAmax in de avond- of nachturen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
4.1.
Het verzoek om handhaving van het Activiteitenbesluit is gedaan op 26 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval het Activiteitenbesluit, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.2.
Het relevante wettelijk kader staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Procedurele beroepsgronden
Besluit niet ondertekend
5. Eiser stelt dat in strijd met artikel 59a van de Gemeentewet het primaire en het bestreden besluit niet zijn ondertekend.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit niet zijn ondertekend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2561, betekent de enkele omstandigheid dat een fysieke ondertekening ontbreekt, in het geval waarin sprake is van een digitaal aangemaakte brief, niet dat aan deze brief het besluitkarakter moet worden ontzegd. In de Awb is niet bepaald dat besluiten van een bestuursorgaan moeten zijn ondertekend. Artikel 59a van de Gemeentewet ziet, anders dan eiser stelt, op stukken van het college zelf en niet op een besluit als het onderhavige.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Niet gehoord in bezwaar
6. Eiser voert aan dat het horen schriftelijk heeft plaatsgevonden en dat dit in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 10 van de Verordening commissie bezwaarschriften gemeente Molenlanden 2019. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift nadrukkelijk aangegeven gehoord te willen worden.
6.1.
De beroepsgrond slaagt. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2416, volgt dat de bewoordingen van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet toelaten dat een bestuursorgaan de belanghebbende de gelegenheid onthoudt om in persoon te worden gehoord. De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld om fysiek te worden gehoord, terwijl zich niet een situatie voordeed waarin van het horen kon worden afgezien op grond van artikel 7:3 van de Awb. De toelichting van het college waarom eiser destijds alleen nog schriftelijk werd gehoord, doet aan het vorenstaande niet af. Eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat het categorisch uitsluiten van het fysiek horen van eiser geen recht doet aan het specifieke, op de bestuurlijke heroverweging gerichte belang van de hoorplicht (uitspraak van 28 mei 2025, ROT 24/1832).
Afwijzing van het handhavingsverzoek
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college geen begin van bewijs van de overtreding had mogen verlangen en niet om die reden het handhavingsverzoek had mogen afwijzen. Het college heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de feiten. Het college kan zich ook niet zonder nader onderzoek baseren op de opgelegde maatwerkvoorschriften van 3 oktober 2023 en het daartoe verrichtte geluidonderzoek van Cauberg Huygen, vastgelegd in een rapport van 18 september 2023 (geluidrapport). Het college trekt ten onrechte de conclusie dat uit dat onderzoek blijkt dat het agrarisch gebruik van de uitweg niet zorgt voor overschrijdingen van de maximale geluidswaarden als bedoeld in artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit. De Fendt-tractor is in dat onderzoek op 14 juni 2023 niet meegenomen, terwijl dit de meest luidruchtige tractor van de maatschap is met een bronvermogen van 109 dB(A). De conclusies die aan de meting van 14 juni 2023 zijn verbonden in het geluidrapport gelden dus niet voor het gebruik van deze Fendt-tractor. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat de geluidniveaus afhankelijk zijn van de wijze waarop wordt gereden, zodat het college niet met verwijzing naar dit onderzoek kan stellen dat er geen sprake kan zijn van een overtreding.
7.1.
In de uitspraak van deze rechtbank van 19 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6402, overweging 10.3, heeft de rechtbank geoordeeld dat de toegangsweg van de inrichting van [maatschap] deel uitmaakt van de inrichting.
7.2.
Op grond van artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit is het maximale geluidsniveau veroorzaakt door de in de agrarische inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen 65 dB(A) voor de avond en 60 dB(A) voor de nacht. Op grond van het gestelde onder c zijn de maximale geluidswaarden niet van toepassing in de dagperiode.
Op grond van artikel 2.18, derde lid, onder c, van het Activiteitenbesluit geldt dat bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau het geluid van laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten voor zover dat ten hoogste één keer in de genoemde periode plaatsvindt, buiten beschouwing blijft.
7.3.
Bij besluit van 3 oktober 2023 heeft het college nieuwe maatwerkvoorschriften vastgesteld voor de inrichting. Ten behoeve van dit besluit heeft het college een onderzoek laten uitvoeren door Cauberg Huygen, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het geluidrapport. In de maatwerkvoorschriften zijn geen hogere of lagere waarden opgelegd dan in artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit.
7.4.
Het standpunt van het college dat eiser een begin van bewijs had moeten leveren voor de gestelde overtredingen, volgt de rechtbank niet. Uitgangspunt is dat handhaving een bevoegdheid en daarmee de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan is. Een verzoek daartoe behoeft, anders dat het college heeft betoogd, niet het bewijs te bevatten dat sprake is van een overtreding. Dat eiser veel handhavingsverzoeken indient die zien op het te hard rijden met een tractor over de toegangsweg waarvan achteraf niet meer vastgesteld kan worden of sprake is van een overtreding, is geen bijzondere situatie die rechtvaardigt dat eiser in dit geval een begin van bewijs moet leveren van de overtreding. De rechtbank stelt vast dat het college niet eerder controles heeft uitgevoerd met betrekking tot de gestelde overtredingen, zodat het in de rede had gelegen dat het college periodiek controles had uitgevoerd.
7.5.
Voor zover het college onder verwijzing naar het geluidrapport stelt dat ten tijde van belang geen sprake kan zijn geweest van een overtreding, omdat uit dat rapport blijkt dat geen sprake is van overschrijding van de geluidnormen van artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Uit het geluidrapport volgt niet dat met het rijden met een tractor op de toegangsweg steeds wordt voldaan aan de maximale geluidswaarden op de gevel van de woning van eiser zoals opgenomen in artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit. In paragraaf 7.3 van het geluidrapport staat in tabel 7.6 dat het berekende maximale geluidniveau voor het rijden inclusief laden en lossen op de gevel van de woning van eiser in de avond 64 dB(A) en in de nacht 55 dB(A) is. Hoewel dit nog onder de maximale geluidwaarden van 65 dB(A) en 60 dB(A) valt, blijkt uit het geluidrapport dat beheerst rijden een positieve invloed heeft op de optredende maximale geluidniveaus. De rechtbank leidt reeds daaruit af dat de mogelijkheid bestaat dat het rijden met de tractor over de toegangsweg niet onder alle omstandigheden voldoet aan de geluidsgrenswaarden in de avond. Het college heeft het handhavingsverzoek zonder nadere constatering niet in redelijkheid kunnen afwijzen. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het motivering- en zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2, van de Awb). De beroepsgrond slaagt.
7.6.
Gelet op het voorgaande en wat in rechtsoverweging 7.5. is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het college zal met inachtneming van het voorgaande een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen waarbij nader onderzoek moet worden verricht naar de geluidhinder vanwege de inrichting, en waarbij moet worden afgewogen of het college, indien bevoegd, tot handhavend optreden overgaat. Ook moet eiser fysiek worden gehoord.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor twaalf weken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Op de zitting van 26 juni 2025 is eveneens zaak ROT 23/305 behandeld. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank in die zaak een proceskostenveroordeling, inhoudende een vergoeding van de gemaakte reiskosten, toegewezen. Omdat eiser deze kosten maar één keer heeft gemaakt is er in de onderhavige zaak geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 7:2

Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
[…].

Artikel 7:3

Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
e belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…].
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

[…].
5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat:
a. […].
b. voor het maximaal geluidsniveau (Lamax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17f, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17f
06:00–19:00 uur
19:00–22:00 uur
22:00–06:00 uur
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
[…]
[…]
[…]
[…]
c. de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel 2.17f opgenomen waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines;
[…];
[…].

Artikel 2.18

[…].
3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
[…];
laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt;
[…].
Verordening commissie bezwaarschriften gemeente Molenlanden 2019

Artikel 10. Hoorzitting

De voorzitter van de kamer bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie te laten horen.
De voorzitter van de kamer beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de Awb.
Indien de voorzitter van de kamer op grond van het tweede lid besluit af te zien van het horen, doet hij daarvan mededeling aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan.