ECLI:NL:RBROT:2022:6402

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 20/6871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en gedeeltelijke intrekking van maatwerkvoorschriften in het bestuursrechtelijke kader van geluid- en trillinghinder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, F [naam eiser], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden, met betrekking tot de herziening van maatwerkvoorschriften die eerder waren opgelegd aan maatschap [naam maatschap]. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het bestreden besluit van 17 november 2020, waarin de maatwerkvoorschriften werden herzien. De rechtbank oordeelde dat het geluidonderzoek, dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit, gebreken vertoonde, omdat de toegangsweg ten onrechte niet als onderdeel van de inrichting was aangemerkt. Dit had gevolgen voor de beoordeling van de geluidgrenswaarden, aangezien het geluid van verkeer op de toegangsweg niet was meegenomen in de onderzoeken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij de gebreken in het geluidonderzoek in acht moeten worden genomen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de intrekking van bepaalde maatwerkvoorschriften voorlopig blijft gelden totdat een nieuw besluit is genomen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de omwonenden onvoldoende waren meegewogen in de herziening van de maatwerkvoorschriften, en dat er nader onderzoek naar de geluid- en trillinghinder noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6871
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen
F [naam eiser], uit [plaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden, verweerder
(gemachtigde: mr. P.H.J. van Aardenne).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Maatschap [naam maatschap](maatschap [naam maatschap] ), uit [plaats]
(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink).
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 8.42 van de Wet milieubeheer en artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer de bij besluit van 20 november 2015 aan maatschap [naam maatschap] opgelegde maatwerkvoorschriften herzien.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en maatschap [naam maatschap] hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ing. [persoon A] en [persoon B] . Maatschap [naam maatschap] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [persoon C] en ing. [persoon D] .
Overwegingen
Maatschap [naam maatschap] exploiteert een veehouderij aan de [adres 1] in Schelluinen. Dit is een inrichting type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij besluit van 20 november 2015 heeft verweerder maatwerkvoorschriften gesteld voor de inrichting. Deze maatwerkvoorschriften zijn op verzoek van maatschap [naam maatschap] bij het bestreden besluit herzien. Verweerder heeft de maatwerkvoorschriften 1.1, 1.2, 1.3, 1.5, 1.7 en 1.11 ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder twee nieuwe maatwerkvoorschriften gesteld (voorschriften 1.12 en 1.13).
Eiser woont aan de [adres 2] in Schelluinen. Zijn perceel grenst aan het perceel van maatschap [naam maatschap] en de toegangsweg daarnaartoe.
3. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de maatwerkvoorschriften opgenomen zoals die als gevolg van het bestreden besluit voor de inrichting gelden. Daarnaast zijn in de bijlage de maatwerkvoorschriften opgenomen die met het bestreden besluit zijn ingetrokken. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn eveneens opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De in de bijlage opgenomen regelgeving is de regelgeving geldend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Procedurele beroepsgronden
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet op de juiste manier bekend is gemaakt. Ten onrechte is het besluit alleen toegezonden aan de bewoners van [adres 2] en [adres 3] en niet aan andere belanghebbenden. Eiser stelt bovendien dat het besluit op grond van artikel 3:44, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op naam had moeten worden toegezonden aan de indieners van een zienswijze over het ontwerpbesluit. Daarnaast is de kennisgeving niet in overeenstemming met artikel 1.9 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan en is er volgens eiser op internet een onjuiste kennisgeving geplaatst. Door de onjuiste publicaties is volgens eiser onduidelijk wanneer de beroepstermijn is begonnen.
5.1. Verweerder stelt dat het bestreden besluit op [datum] is gepubliceerd op www.officielebekendmakingen.nl. Het besluit is daar ook eerder gepubliceerd, maar daarbij was ten onrechte vermeld dat het om een reguliere procedure ging. Met de publicatie op 2 december 2020 is volgens verweerder aan de wettelijke eisen uit de Awb voldaan en is de beroepstermijn op 3 december 2020 aangevangen. Daarnaast is het bestreden besluit bij brief van 23 november 2020 toegezonden aan “de bewoners van [adres 2] ”. Verweerder erkent dat van het bestreden besluit niet conform artikel 1.9 van het Activiteitenbesluit milieubeheer – dat een kennisgeving in een of meer dagbladen, nieuwsbladen of huis-aan-huisbladen vereist – is kennisgegeven, maar eiser is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
5.2. Het gaat hier om een mogelijk gebrek van na het nemen van het bestreden besluit, dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantast. De beroepsgrond slaagt reeds daarom niet. Voor zover eiser betoogt dat er onduidelijkheid over de beroepstermijn is ontstaan, stelt de rechtbank vast dat eiser binnen de beroepstermijn beroep heeft ingesteld.
6. Eiser betoogt dat verweerder vooringenomen is geweest en bij de voorbereiding van het bestreden besluit te veel invloed heeft uitgeoefend op het herzieningsverzoek en de concepten daarvan. Zo is maatschap [naam maatschap] meerdere keren in de gelegenheid gesteld om het verzoek aan te vullen, terwijl de overgelegde gegevens volgens eiser toereikend waren om het verzoek te beoordelen. Volgens eiser heeft verweerder het verzoek feitelijk geredigeerd.
6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit overleg is gevoerd op een manier die gebruikelijk is. Het overleg bestond met name uit het nagaan of de aanvraag compleet was en of de daaraan ten grondslag liggende stukken deugdelijk waren. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder maatschap [naam maatschap] enkele keren in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen.
6.2. Uit de stukken komt naar voren dat er meerdere concepten van het verzoek om herziening van de maatwerkvoorschriften zijn geweest voordat maatschap [naam maatschap] op 30 juni 2020 haar definitieve verzoek bij verweerder heeft ingediend. De rechtbank ziet in hetgeen eiser hierover naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder vooringenomen is geweest, dat de procedure onzorgvuldig is verlopen of dat op dit punt anderszins in strijd met de Awb is gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Reikwijdte van de toetsing van het bestreden besluit
7. In deze procedure staat uitsluitend de herziening van de maatwerkvoorschriften ter beoordeling. Of in het verleden ten onrechte geen melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan voor bepaalde veranderingen in de inrichting, kan in deze procedure niet worden beoordeeld. Ook staat in deze procedure niet ter beoordeling of verweerder de naleving van de geldende regels voldoende heeft gecontroleerd en of hij voldoende handhavend heeft opgetreden tegen eventuele overtredingen, waaronder het gestelde in werking zijn van een illegale discotheek.
8. Eiser voert aan dat de herziening van de maatwerkvoorschriften leidt tot een verslechtering van het milieu en dat de belangen van omwonenden niet zijn meegewogen. Daarnaast stelt eiser dat de maatwerkvoorschriften uit 2015 in beroep en hoger beroep in stand zijn gelaten en daarom niet zonder meer kunnen worden ingetrokken of gewijzigd.
8.1. Dat de maatwerkvoorschriften uit 2015 onherroepelijk zijn, betekent niet dat wijziging of intrekking van deze maatwerkvoorschriften niet meer mogelijk is. Aan het verzoek van maatschap [naam maatschap] ligt ten grondslag dat bepaalde omstandigheden sinds 2015 zijn gewijzigd. Uit artikel 8.42, vierde lid, van de Wet milieubeheer volgt dat moet worden beoordeeld of de aanvulling, wijziging en intrekking van de maatwerkvoorschriften nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Deze bepaling moet echter niet zodanig beperkt worden uitgelegd dat een aanvulling, wijziging of intrekking van maatwerkvoorschriften voor een inrichting alleen mogelijk is indien dit leidt tot een verdergaande bescherming van het milieu. Een aanvulling, wijziging of intrekking van maatwerkvoorschriften op verzoek van de exploitant van de inrichting is mogelijk als het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet.
Voor zover eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, overweegt de rechtbank dat de goede ruimtelijke ordening geen onderdeel is van het in artikel 8.42, vierde lid, van de Wet milieubeheer opgenomen toetsingskader voor de vaststelling, intrekking of wijziging van maatwerkvoorschriften. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de behandeling van de beroepsgronden over de specifieke maatwerkvoorschriften.
Gedateerde onderzoeken
9. Eiser betoogt dat aan het bestreden besluit gedateerde onderzoeken ten grondslag zijn gelegd. Volgens hem zijn de onderzoeken te oud en had nieuw onderzoek moeten worden gedaan. Eiser stelt dat de onderzoeken dateren van voor de zittingen bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het besluit van 20 november 2015. Bovendien zijn de wijzigingen in de inrichting volgens hem niet in de onderzoeken betrokken. Eiser stelt daarnaast dat [milieu adviesbedrijf] geen nieuw akoestisch onderzoek heeft opgesteld, maar slechts een notitie.
9.1. Volgens verweerder kon van de geluid- en trillingonderzoeken uit 2016 en 2017 worden uitgegaan. In aanvulling daarop is een nieuwe notitie opgesteld over de akoestische aspecten, waarin de wijzigingen zijn betrokken die na het vorige onderzoek zijn doorgevoerd en die nog zullen worden doorgevoerd. Dit is de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020. Naar aanleiding van de beroepsgronden is nog aanvullend onderzoek gedaan naar de akoestische gevolgen van sneller rijdend verkeer op de toegangsweg. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 7 april 2021.
9.2. Voor zover verweerder zich (mede) op oudere onderzoeken over geluid en trilling heeft gebaseerd, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd in zijn algemeenheid geen aanleiding voor het oordeel dat die onderzoeken niet meer actueel genoeg zijn. In de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020 zijn de wijzigingen in de situatie ten opzichte van het akoestisch onderzoek uit 2015 beschreven. In de notitie is naar aanleiding van de wijzigingen aanvullend onderzoek gedaan naar de geluidsituatie. Dat het onderzoek een “notitie” is genoemd, betekent niet dat geen sprake is van een volwaardig onderzoek. Voor het overige is niet gebleken van relevante wijzigingen in de inrichting ten opzichte van de situatie zoals die in de oudere onderzoeken is onderzocht.
De beroepsgrond slaagt niet.
Uitgangspunten van de geluidonderzoeken
10. Eiser voert beroepsgronden aan over de uitgangspunten van de geluidonderzoeken.
In de eerste plaats betoogt eiser dat de akoestische onderzoeken niet voldoen aan de daarvoor geldende richtlijnen, waaronder de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Hij stelt onder meer dat in de akoestische onderzoeken is uitgegaan van te lage bronvermogens voor optrekkende vrachtwagens en tractoren. Volgens hem zullen de geluidnormen bij nachtelijke melktransporten worden overschreden. Meer in het algemeen is volgens eiser bij de bepaling van het bronvermogen niet van een representatieve tractor uitgegaan en is in de geluidberekeningen een te laag bronvermogen gehanteerd. Hij stelt ook dat de tractoren sinds de bepaling van het bronvermogen in 2017 door veroudering luidruchtiger zijn geworden.
Daarnaast betoogt eiser dat er ten onrechte van is uitgegaan dat de toegangsweg geen onderdeel is van de inrichting. Volgens hem behoort de toegangsweg tot de inrichting. Eiser stelt in dit verband dat het grootste deel van het terrein van de inrichting alleen via de toegangsweg kan worden bereikt, dat vanaf de toegangsweg schapen worden geladen en gelost in het naastgelegen weiland en dat de toegangsweg geen openbare weg is, zoals blijkt uit het bord “verboden toegang”. Als de toegangsweg tot de inrichting behoort, moet het geluid van het verkeer op de toegangsweg worden aangemerkt als directe hinder en niet als indirecte hinder. Volgens eiser is niet onderzocht of dan aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Als de toegangsweg niet tot de inrichting zou behoren, is volgens eiser geen deugdelijk onderzoek verricht naar de indirecte hinder.
10.1. Verweerder stelt dat de akoestische rapporten en notities, waaronder de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020 die bij de aanvraag is gevoegd, voldoen aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Eiser heeft volgens verweerder niet duidelijk gemaakt met welke richtlijnen de onderzoeken in strijd zijn en waarom.
Volgens verweerder is in de notitie van [milieu adviesbedrijf] rekening gehouden met alle relevante omstandigheden ter plaatse en de akoestisch relevante activiteiten. Verweerder stelt verder dat [milieu adviesbedrijf] in de notitie van 25 mei 2020 en het eerdere geluidrapport van 17 april 2015 duidelijk inzichtelijk heeft gemaakt hoe de modellen zijn vormgegeven en hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen. Voor de bronvermogens van vrachtwagens is uitgegaan van een volgens de jurisprudentie gebruikelijke waarde voor het maximale geluidniveau van 108 dB(A) en voor tractoren is uitgegaan van metingen uit de praktijk. De notitie is akkoord bevonden door de geluidspecialisten van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. [milieu adviesbedrijf] heeft in een notitie van 7 april 2021 aanvullende berekeningen gemaakt voor een rijsnelheid van meer dan 20 km/uur op de toegangsweg. Daaruit blijkt dat de geluidemissie vergelijkbaar is met de geluidemissie bij een lagere rijsnelheid.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toegangsweg geen deel uitmaakt van de inrichting, omdat daar geen werkzaamheden ten behoeve van de inrichting plaatsvinden. Behoudens enkele uitzonderingen vinden alle relevante werkzaamheden, waaronder laden en lossen, plaats op het erf. De toegangsweg is bovendien volgens verweerder een openbare weg, die ook door derden kan worden gebruikt. Verweerder stelt dat als de toegangsweg wel tot de inrichting wordt gerekend, het geluid van verkeer op die weg moet worden aangemerkt als directe hinder. Hij wijst er echter op dat op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer het verkeer op de toegangsweg in dat geval niet wordt betrokken in de berekening van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en slechts zeer gedeeltelijk wordt betrokken in de berekening van het maximale geluidniveau.
10.2. Eiser heeft zijn stelling dat de geluidonderzoeken niet voldoen aan de Handleiding meten en rekenen industrielawaai en andere richtlijnen niet met concrete argumenten onderbouwd. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de onderzoeken op dit punt niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Ook wat betreft de gehanteerde bronvermogens ziet de rechtbank daar geen aanleiding voor. Wat betreft de vrachtwagens heeft eiser zijn stelling niet nader geconcretiseerd. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het bronvermogen van een tractor door veroudering toeneemt. Ook in hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de berekening van het bronvermogen van de tractoren te twijfelen.
10.3. De toegangsweg is eigendom van maatschap [naam maatschap] en leidt vanaf de [naam locatie] alleen naar haar perceel. Maatschap [naam maatschap] heeft ter zitting gesteld dat het voorste deel van de toegangsweg voor eiser ook een toegang tot zijn perceel is. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij hiervan geen gebruik maakt. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn perceel ook kan bereiken zonder de toegangsweg te gebruiken. Op ongeveer 17 m van de [naam locatie] staat op de toegangsweg een bord “verboden toegang voor onbevoegden”. Naar het oordeel van de rechtbank kan er daarom van worden uitgegaan dat in ieder geval het grootste deel van de toegangsweg geen openbare weg is. Al het verkeer naar de inrichting maakt gebruik van deze toegangsweg. Daarnaast vinden op de toegangsweg meer incidenteel laad- en losactiviteiten en bewegingen met heftrucks plaats, wanneer vrachtwagens te groot zijn om via de toegangsweg naar het erf te rijden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de toegangsweg deel uitmaakt van de inrichting. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij de toepassing van het Activiteitenbesluit milieubeheer daarom een onjuiste begrenzing van de inrichting gehanteerd. Hij had zich bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet mogen baseren op het geluidonderzoek, waarin uitgangspunt is dat de toegangsweg niet tot de inrichting behoort. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Nu in de geluidonderzoeken op dit punt niet van de juiste uitgangspunten is uitgegaan, kan uit die onderzoeken niet de conclusie worden getrokken dat aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. Verweerder moet daarom een nieuw, volledig geluidonderzoek laten doen, waarbij de toegangsweg als onderdeel van de inrichting wordt betrokken. In het bijzonder zal er een onderzoek moeten worden gedaan naar het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau in de dagperiode gelden op grond van artikel 2.17, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer namelijk enkele uitzonderingen die relevant kunnen zijn voor de activiteiten op de toegangsweg.
Trillingonderzoek
11. Eiser voert aan dat geen toereikend trillingonderzoek is uitgevoerd. Volgens hem voldoet het trillingonderzoek niet aan de daarvoor geldende richtlijnen. Verder is het onderzoek dat in december 2016 is verricht niet in een representatieve periode uitgevoerd en schrijft verweerder ten onrechte een groot deel van de gemeten trillingen niet aan maatschap [naam maatschap] toe. Ook bestrijdt eiser dat hij medewerking aan nader trillingonderzoek geweigerd heeft. Volgens hem had in zijn garage moeten worden gemeten, omdat die dichter bij de oprit staat en vooral daar schade ontstaat.
11.1. Bij de totstandkoming van de maatwerkvoorschriften is geen trillingonderzoek uitgevoerd. In 2016 en 2017 is dat alsnog gedaan. Verweerder erkent dat het onderzoek uit 2017 niet geheel representatief is, omdat alleen in december is gemeten en in die maand minder vervoersbewegingen plaatsvinden en omdat slechts één meetpunt is gebruikt dat waarschijnlijk ook trillingen van andere bronnen heeft geregistreerd. Daarom is een vervolgonderzoek aanbevolen. Dat is niet uitgevoerd, omdat eiser geen medewerking wilde verlenen aan vervolgonderzoek in zijn woning. Verweerder stelt dat het trillingonderzoek is uitgevoerd conform de SRB-B-richtlijn en daarmee voldoet aan de daarvoor geldende eisen
.Dat tijdens het onderzoek een relatief groot aantal trillingen is gemeten dat waarschijnlijk door andere bronnen dan verkeer op de toegangsweg wordt veroorzaakt, maakt dat volgens verweerder niet anders. Verweerder stelt ook dat de SBR-B-richtlijn niet verplicht tot het meten of beperken van de snelheid van voertuigen. Wel moet aan trillingnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden voldaan.
In het trillingonderzoek is geen statistische analyse en correctie uitgevoerd, een straffactor toegepast of een steekproefcalculator gebruikt. Volgens verweerder houdt dat verband met het feit dat aanvullende metingen werden aanbevolen. Als eiser met nader onderzoek in zijn woning had ingestemd, had een onderzoek kunnen plaatsvinden dat wel representatief was, aldus verweerder.
11.2. In zijn brief aan eiser van 4 juli 2017 heeft verweerder meegedeeld voornemens te zijn op een nader te bepalen tijdstip nogmaals door middel van een trillingonderzoek te controleren of de maatschap [naam maatschap] voldoet aan artikel 2.23 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Naar aanleiding daarvan heeft eiser aan de heer [persoon E] , senior geluidadviseur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, meegedeeld geen trillingsmeting in zijn woning te wensen omdat de trillingen in de woning (mede) veroorzaakt worden door verkeer over de [naam locatie] . In de plaats daarvan wenst eiser dat metingen in zijn garage worden uitgevoerd omdat in de garage schade ontstaat. In zijn brief van 18 juli 2017 aan eiser heeft verweerder die mededeling bevestigd. Gelet daarop had het op de weg van eiser gelegen om zijn (kennelijke) standpunt in beroep dat hij wel wilde meewerken aan een nader trillingonderzoek in zijn woning, aannemelijk te maken. Dit heeft eiser niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dus niet gehouden nader onderzoek naar trillinghinder in eisers woning te verrichten.
11.3. In de brief aan eiser van 18 juli 2017 heeft verweerder er verder op gewezen dat eisers garage geen geluidgevoelige ruimte en dat het door hem verlangde onderzoek in zijn garage daarom geen basis heeft in de regelgeving. In zijn beroepschrift erkent eiser dat zijn garage geen woon- of verblijfgebouw is. Anders dan eiser meent, gaat de zorgplicht niet zo ver, dat verweerder op grond daarvan dit onderzoek in zijn garage had moeten uitvoeren. Overigens heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat schade aan zijn garage is ontstaan door trillingen. Hij heeft dit niet met bijvoorbeeld een schaderapport of foto’s onderbouwd.
11.4. De beroepsgrond slaagt niet.
Beste beschikbare technieken
12. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet is nagegaan of er sinds het besluit van 20 november 2015 nieuwe beste beschikbare technieken (bbt) zijn gaan gelden. Hij stelt dat elektrisch verpompen van melk naar de melkauto en een elektrische robot voor het aanschuiven van voer zijn aan te merken als bbt.
12.1. Volgens verweerder is de inrichting een type B-inrichting die moet voldoen aan de rechtstreeks werkende regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent volgens hem dat alle voor de inrichting relevante bbt ook zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij het stellen van maatwerkvoorschriften is geen extra onderzoek naar bbt nodig, maar het college is wel nagegaan of het mogelijk en redelijk is om strengere eisen op te leggen dan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer noodzakelijk is. In het rapport van [milieu adviesbedrijf] uit 2015 is daarom ingegaan op bbt en de mogelijkheden om de geluidbelasting verder te beperken. Deze bbt-toets is nog steeds relevant en er zijn volgens verweerder geen ontwikkelingen in de bbt die een nieuwe beoordeling noodzakelijk maken.
12.2. Het enkele feit dat een technische maatregel bestaat, betekent nog niet dat deze ook is aan te merken als bbt. Daarvoor is namelijk, gelet op de definitie van het begrip bbt in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ook vereist dat een techniek economisch en technisch haalbaar kan worden toegepast in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat voor de door hem genoemde maatregelen het geval is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze maatregelen op het moment dat het bestreden besluit werd genomen (nog) niet als bbt waren aan te merken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek uit 2015 op dit punt niet meer actueel was en dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar nieuwere bbt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Overige milieuaspecten
13. Eiser betoogt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met andere nadelige gevolgen die de inrichting veroorzaakt, namelijk geurhinder, vliegenoverlast en gezondheidseffecten voor omwonenden. Hij wijst bij dat laatste op slaapverstoring. Daarnaast betoogt hij dat verweerder er geen rekening mee heeft gehouden dat de inrichting in de bebouwde kom ligt en dat het bedrijf het enige agrarische bedrijf in de omgeving is.
13.1. Uit de beantwoording van de zienswijzen blijkt dat verweerder de door eiser genoemde aspecten in zijn beoordeling heeft betrokken, maar geen reden heeft gezien om hierover extra maatwerkvoorschriften te stellen. Voor de aspecten geurhinder en vliegenoverlast verwijst de rechtbank naar de behandeling van de beroepsgronden over maatwerkvoorschrift 1.5.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat voor onaanvaardbare gezondheidseffecten moet worden gevreesd. Verweerder heeft er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat de normen voor geluid- en trillinghinder uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoende bescherming bieden. Voor zover eiser in dit verband heeft gewezen op cumulatie van geluidhinder, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in dit geval sprake is.
Voor zover is gesteld dat de inrichting in de bebouwde kom ligt en het bedrijf het enige agrarische bedrijf in de omgeving is, overweegt de rechtbank dat dit niet van invloed is op de toepasselijke normen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Eiser heeft ook verder niet onderbouwd waarom dit voor de beoordeling van het bestreden besluit van belang is.
De beroepsgronden slagen niet.
Beroepsgronden over specifieke maatwerkvoorschriften
– maatwerkvoorschriften 1.1 en 1.2
14. Met het bestreden besluit zijn de maatwerkvoorschriften 1.1 en 1.2 ingetrokken. Maatschap [naam maatschap] heeft aan deze voorschriften voldaan, aangezien het voorgeschreven geluidscherm is gerealiseerd. Er is een nieuw voorschrift 1.12 toegevoegd om te verzekeren dat het met het geluidscherm behaalde beschermingsniveau in stand wordt gehouden.
14.1. Eiser betoogt dat onvoldoende is onderbouwd dat een geluidscherm van 2 m hoog toereikend is om geluid tegen te houden dat hoger wordt geproduceerd, bijvoorbeeld geluid van de uitlaat van tractoren of van de illegale discotheek boven de stal. Daarnaast had verweerder moeten onderzoeken of het scherm voldoet aan de eisen die de maatwerkvoorschriften uit 2015 daaraan stellen. Volgens eiser is dat niet het geval. Daarnaast stelt eiser dat in het akoestisch onderzoek niet van een representatieve tractor is uitgegaan en dat geen rekening is gehouden met geluid van de illegale discotheek.
14.2. Verweerder wijst erop dat maatwerkvoorschrift 1.12 in de plaats komt van de ingetrokken voorschriften, zodat de verplichting blijft bestaan om het geluidscherm in stand te houden. Voor zover eiser betoogt dat het geluidscherm hoger dan 2 m zou moeten zijn, verwijst verweerder naar het akoestisch rapport van [milieu adviesbedrijf] uit 2015. Daarin is onderbouwd dat een scherm van 2 m hoog voldoende is om aan de grenswaarde voor het maximale geluidniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer te voldoen. Volgens verweerder zijn alle relevante geluidbronnen in het rapport betrokken, dus ook de tractoren. Eventuele illegale activiteiten zijn niet in het rapport betrokken. Voor zover eiser betoogt dat vanwege de onderzoeks- en actualisatieplicht nader onderzoek had moeten worden gedaan, stelt verweerder dat in dit geval sprake is van een besluit op het verzoek om maatwerkvoorschriften in te trekken en te wijzigen. Het gaat niet om een besluit waarop artikel 2.30 van de Wabo van overeenkomstige toepassing is.
14.3. Het geluidscherm was eerder al voorgeschreven en gerealiseerd en de instandhouding daarvan is voorgeschreven in het nieuwe maatwerkvoorschrift 1.12. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geluidscherm van 2 m hoog niet of niet meer toereikend is. Er is op dit punt niet gebleken van relevante ontwikkelingen in de inrichting. Het geluid van illegale activiteiten in de inrichting, zoals de illegale discotheek die volgens eiser aanwezig is, moet daarbij buiten beschouwing blijven. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het geluidscherm niet op de voorgeschreven manier is uitgevoerd. Gelet hierop kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank er in redelijkheid toe besluiten om de maatwerkvoorschriften 1.1 en 1.2 in te trekken en te vervangen door het nieuwe maatwerkvoorschrift 1.12.
De beroepsgrond slaagt niet.
– maatwerkvoorschrift 1.3
15. Met het bestreden besluit is maatwerkvoorschrift 1.3 ingetrokken. Het gevolg daarvan is dat het verbod op melktransport in de nachtperiode (22.00 - 6.00 uur) is vervallen.
15.1. Eiser voert aan dat het laden van melk in de nachtperiode volgens de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020 leidt tot een hogere geluidbelasting en daarom zo veel mogelijk voorkomen moet worden. Het belang van de bescherming van het milieu verzet zich daarom volgens hem tegen intrekking van maatwerkvoorschrift 1.3. Bovendien is niet duidelijk hoe maatschap [naam maatschap] melktransport in de nachtperiode zo veel mogelijk gaat beperken. Eiser vreest dat melktransporten structureel in de nachtperiode zullen gaan plaatsvinden, bijvoorbeeld als de afnemer de bloktijden wijzigt. Voor zover verweerder verwijst naar artikel 2.18, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, stelt eiser dat er in de periode van 19.00 tot 6.00 uur ook andere activiteiten plaatsvinden die onder deze bepaling vallen.
15.2. Bij het opleggen van maatwerkvoorschrift 1.3 is verweerder ervan uitgegaan dat het laden van melk in de dag- of avondperiode (tussen 6.00 en 22.00 uur) plaatsvindt. Verweerder heeft tot intrekking van maatwerkvoorschrift 1.3 besloten, omdat maatschap [naam maatschap] heeft onderbouwd dat het onmogelijk is gebleken om de melk alleen in die periode te laten ophalen. De reden hiervoor is dat maatschap [naam maatschap] aan [naam bedrijf] melk levert van het type weidemelk-VLOG, dat gescheiden van andere melkstromen wordt geladen en verwerkt. De afnemer hanteert hiervoor bloktijden. Het is voor maatschap [naam maatschap] niet mogelijk om af te wijken van de leveringsvoorwaarden en als gevolg van die voorwaarden kan het sporadisch voorkomen dat melktransport toch in de nachtperiode moet plaatsvinden. Deze omstandigheid was in 2015 niet bij verweerder bekend. Hij heeft bij de voorbereiding van het bestreden besluit een nieuwe belangenafweging gemaakt en besloten om het belang van maatschap [naam maatschap] om het melktransport sporadisch in de nachtperiode te laten plaatsvinden zwaarder te laten wegen dan het belang van de omwonenden om dit nooit te laten gebeuren. Verweerder heeft daarbij betrokken dat uit de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020 volgt dat het incidenteel in de nachtperiode laden van melk niet leidt tot overschrijding van de geluidnomen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
15.3. Bij de melktransporten gaat het om activiteiten die deels op de toegangsweg plaatsvinden. Zoals onder 10.3 is overwogen, moet de toegangsweg naar het oordeel van de rechtbank als onderdeel van de inrichting worden beschouwd. In de geluidonderzoeken is daar geen rekening mee gehouden. Verweerder kon zich daarom niet baseren op deze geluidonderzoeken. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
– maatwerkvoorschriften 1.4, 1.6, 1.8 en 1.9
16. De maatwerkvoorschriften 1.4, 1.6, 1.8 en 1.9 zijn bij het bestreden besluit niet gewijzigd of ingetrokken. Eiser voert aan dat verweerder in deze maatwerkvoorschriften strengere maatregelen had moeten voorschrijven. Hij heeft daarbij onder meer gewezen op overlast van de illegale discotheek, het voorkomen van geluidhinder met extra deurdrangers en de noodzaak van een geurcontour.
16.1. Het bestreden besluit is genomen naar aanleiding van het verzoek van maatschap [naam maatschap] . Verweerder heeft beoordeeld of, en op welke manier, de door maatschap [naam maatschap] gewenste wijzigingen van de maatwerkvoorschrift konden worden toegestaan. Niet alle gevraagde wijzigingen zijn gehonoreerd. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder bij de beslissing op het verzoek van maatschap [naam maatschap] niet te beoordelen of op de hierboven genoemde punten aanleiding bestond om de bestaande maatwerkvoorschriften verder aan te scherpen. Eiser kan daartoe zelf een verzoek om wijziging van de maatwerkvoorschriften indienen. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij zo’n verzoek heeft gedaan en dat verweerder daar geen reactie op heeft gegeven, overweegt de rechtbank allereerst dat dit niet blijkt uit de stukken. Verder is van belang dat tegen het uitblijven van een besluit op een dergelijk verzoek afzonderlijk rechtsmiddelen openstaan.
Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden over de maatwerkvoorschriften 1.4, 1.6, 1.8 en 1.9 niet slagen.
– maatwerkvoorschrift 1.5
17. Eiser voert aan dat maatwerkvoorschrift 1.5, waarin was bepaald dat bij het aanschuiven van voer via de achterzijde van de stal in- en uitgereden dient te worden en de deuren aan de voorzijde gesloten dienen te zijn, ten onrechte is ingetrokken. Hij voert aan dat maatschap [naam maatschap] haar argumenten niet op de zitting bij de Afdeling in december 2018 naar voren heeft gebracht, zodat de ervaringen kennelijk alleen in de korte periode daarna zijn opgedaan. Volgens eiser is ten onrechte niet vermeld wat de geluidbelasting op de meest kritische woning van derden bij gesloten deuren was, zodat het verschil niet duidelijk is en niet vaststaat dat geen sprake is van een verslechtering. Eiser stelt dat het aanschuiven van voer vaak ook na middernacht plaatsvindt en dat er met een metalen bak over de vloer wordt geschraapt. Hiermee is in het onderzoek geen rekening gehouden. Eiser bestrijdt ook dat de bijdrage aan de totale geluidbelasting verwaarloosbaar is. Volgens hem is het bronvermogen van de voerhekken 102,5 dB(A) en is daarnaast van een te grote afstand tot zijn woning uitgegaan. Verder vreest eiser onder meer grotere stankhinder en vliegenoverlast bij een geopende deur.
Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij alleen bezwaar heeft tegen het aanschuiven van voer met geopende staldeuren aan de voorzijde voor zover dat in periode na 22.00 uur gebeurt.
17.1. Verweerder heeft maatwerkvoorschrift 1.5 bij het bestreden besluit ingetrokken. Maatschap [naam maatschap] heeft in zijn verzoek uitgelegd dat maatwerkvoorschrift 1.5 belemmerend werkt voor zijn bedrijfsvoering en gevaarlijke situaties oplevert en dat de luchtcirculatie in de stal wordt belemmerd. Daarnaast is in de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020 onderbouwd dat de bijdrage van de activiteit ‘aanschuiven van voer’ aan de geluidbelasting ook bij geopende deuren verwaarloosbaar is. Op de meest kritische woning van derden treedt een geringe geluidbelasting op van 32 dB(A) etmaalwaarde. Verweerder heeft daarom besloten maatwerkvoorschrift 1.5 in te trekken. Daarbij heeft hij betrokken dat de inrichting hoe dan ook zal moeten blijven voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor zover eiser geurhinder vreest, stelt verweerder dat de inrichting voldoet aan de afstandscriteria van de Wet geurhinder en veehouderij en het gemeentelijke geurbeleid uit de Geurverordening Gemeente Molenlanden 2020.
Er bestaat volgens verweerder geen beleidskader voor vliegenoverlast. Verweerder heeft hier tijdens in inspecties in 2016 en 2017 wel expliciet op gelet en heeft de afgelopen jaren geen klachten over vliegenoverlast ontvangen. Er is volgens verweerder geen reden om aan te nemen dat door het openzetten van de staldeur tijdens het aanschuiven van voer ernstige vliegenhinder bij eiser zal ontstaan, ook omdat de deur op grond van maatwerkvoorschrift 1.5 alleen tijdens die activiteit gesloten moest zijn.
17.2. Wat betreft geurhinder en vliegenoverlast heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare hinder hoeft te worden gevreesd. Eiser heeft niet bestreden dat wordt voldaan aan de geldende afstandseisen voor geurhinder.
Het aanschuiven van voer is een relatief kortdurende activiteit en de staldeuren aan de voorzijde mochten voor het overige al geopend zijn. Niet is gebleken dat in de bestaande situatie sprake was van ernstige vliegenoverlast. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat onaanvaardbare vliegenoverlast zal ontstaan doordat de staldeuren aan de voorzijde voortaan ook tijdens het aanschuiven van voer geopend mogen zijn.
Volgens de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020 is de bijdrage van het aanschuiven van voer aan de geluidbelasting verwaarloosbaar. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
De beroepsgrond slaagt niet.
– maatwerkvoorschrift 1.7
18. Eiser is het oneens met de intrekking van maatwerkvoorschrift 1.7, waarin een maximumsnelheid van 10 km/uur voor het verharde terrein en de oprit was opgenomen.
Volgens eiser is het vanwege geluid- en trillinghinder nog altijd nodig om de rijsnelheid te beperken en is bij de intrekking van het voorschrift geen rekening gehouden met de belangen van omwonenden.
18.1. Maatwerkvoorschrift 1.7 is destijds door verweerder gesteld om geluid- en trillinghinder zo veel mogelijk te voorkomen. Uit het akoestisch rapport van 17 april 2015 volgde namelijk dat maatschap [naam maatschap] zonder maatregelen niet aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het maximale geluidniveau in de avondperiode zou kunnen voldoen. In 2016 en 2017 hebben naar aanleiding van klachten van eiser geluid- en trillingonderzoeken plaatsgevonden. Uit het trillingonderzoek blijkt dat de grenswaarde uit artikel 2.23, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet werd overschreden. De grenswaarden voor het maximale geluidniveau werden ook niet overschreden. Uit de metingen is gebleken dat een representatieve tractor 2,5 dB(A) stiller is dan waarvan in het akoestisch rapport uit 2015 is uitgegaan en dat bij een snelheid van 28 km/uur op de gevel van eiser werd voldaan aan de grenswaarde voor het maximale geluidniveau. Verweerder acht de beperkingen aan de rijsnelheid in maatwerkvoorschrift 1.7 daarom niet meer noodzakelijk.
18.2. Zoals onder 10.3 is overwogen, moet de toegangsweg als onderdeel van de inrichting worden beschouwd en is daar in de geluidonderzoeken geen rekening mee gehouden. Omdat de intrekking van maatwerkvoorschrift 1.7 is gebaseerd op deze onderzoeken, is het bestreden besluit ook op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
– maatwerkvoorschriften 1.11 en 1.13
19. Bij het bestreden besluit is maatwerkvoorschrift 1.11 vervangen door een nieuw maatwerkvoorschrift 1.13. Als gevolg hiervan zijn de beperkingen voor het afvoeren van drijfmest en het inkuilen van gras via de openbare weg in de avondperiode (19.00 - 22.00 uur) vervallen. De beperkingen voor de nachtperiode (22.00 - 6.00 uur) blijven gelden.
19.1. Eiser is het oneens met deze wijziging. Hij voert aan dat de verkeersveiligheid in gevaar komt doordat in de avondperiode tot 22.00 uur met mest of gras op een smalle weg zonder trottoirs mag worden gereden. Daarnaast had verweerder volgens hem rekening moeten houden met het geluid van de tractoren op de openbare weg. Eiser wijst er ook op dat loonwerkers binnen de inrichting mogelijk gebruik zullen maken van zwaardere tractoren; verweerder heeft daar geen onderzoek naar gedaan. Volgens eiser is alleen rekening gehouden met de bedrijfseconomische belangen van de maatschap [naam maatschap] en niet met de milieubelangen en de belangen van omwonenden.
Verder betoogt eiser dat voorschrift 1.13 ten onrechte beperkt is tot vervoer van drijfmest en gras. Volgens hem hadden alle bewegingen met tractoren in deze periode moeten worden verboden. Daarnaast heeft verweerder zich volgens eiser ten onrechte gebaseerd op nieuwe regels die nog niet in wetgeving zijn omgezet en op zijn vroegst in 2025 ingaan. Eiser stelt bovendien dat niet is onderbouwd waarom deze wijziging het noodzakelijk maakt om in de avonduren te rijden. Dat er meer ritten met gras nodig zijn, betekent niet dat die in de avond moeten plaatsvinden. Wat betreft de vervoersbewegingen met mest betwijfelt eiser eveneens dat deze extra ritten niet tussen 6.00 en 19.00 uur kunnen plaatsvinden.
19.2. Verweerder heeft tot vervanging van maatwerkvoorschrift 1.11 door het nieuwe voorschrift 1.13 besloten, omdat er na het besluit van 20 november 2015 een wijziging heeft plaatsgevonden. Zoals in het verzoek van maatschap [naam maatschap] is vermeld, heeft de Commissie Grondgebondenheid in april 2018 voorgesteld dat in 2025 65% van het eiwit van eigen land moet komen of moet zijn ingekocht binnen een straal van 20 km via buurtcontracten. Voor maatschap [naam maatschap] betekent dit dat 10 hectare mais moet worden omgezet in grasland, met als gevolg dat het werk op een andere manier moet worden ingedeeld. Snijmais wordt namelijk maar één keer per jaar geoogst, terwijl gras zes keer per jaar wordt gemaaid. Maaien en oogsten zijn weergebonden activiteiten, die niet altijd binnen de grenzen van het oude maatwerkvoorschrift 1.11 met een tijdvak van 6.00 tot 19.00 uur kunnen worden uitgevoerd. Bovendien is maatschap [naam maatschap] sinds 2019 verplicht om de mesttank te vullen met twee delen mest en een deel water, waardoor meer transportbewegingen nodig zijn.
19.3. Aan de vervanging van maatwerkvoorschrift 1.11 door maatwerkvoorschrift 1.13 heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat ook met de door maatschap [naam maatschap] gewenste extra bewegingen met tractoren in de avondperiode wordt voldaan aan de grenswaarden voor maximale geluidniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de notitie van [milieu adviesbedrijf] van 25 mei 2020. Zoals onder 10.3 is overwogen, moet de toegangsweg als onderdeel van de inrichting worden beschouwd en is daar in de geluidonderzoeken geen rekening mee gehouden. Verweerder kon zich daarom niet baseren op deze geluidonderzoeken. Daarbij is van belang dat het hierbij mede gaat om activiteiten op de toegangsweg. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Conclusie
20. Het beroep is gegrond. Vanwege de aard van de gebreken vernietigt de rechtbank het bestreden besluit in zijn geheel. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes maanden.
21. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Door de vernietiging van het bestreden besluit gaat het besluit van 20 november 2015 opnieuw gelden. De rechtbank treft de voorlopige voorziening dat de intrekking van de maatwerkvoorschriften 1.3 en 1.5 voorlopig blijft gelden. De voorlopige voorziening geldt totdat een nieuw besluit op het verzoek van maatschap [naam maatschap] is genomen en in werking is getreden of, als hoger beroep wordt ingesteld, daarop is beslist.
21.1. Over maatwerkvoorschrift 1.3 overweegt de rechtbank dat het voor maatschap [naam maatschap] van belang is om incidenteel melktransporten in de nachtperiode te kunnen laten plaatsvinden. Dit is beperkt tot situaties zoals storingen. Maatschap [naam maatschap] is niet van plan om vaker dan incidenteel melk in de nachtperiode te laten ophalen. Verweerder heeft gesteld dat hij handhavend zal optreden wegens schending van de zorgplicht in artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer als de melktransporten in de nachtperiode niet zo veel mogelijk beperkt worden. Ter zitting is door maatschap [naam maatschap] verklaard, en door eiser erkend, dat sinds de inwerkingtreding van het bestreden besluit nog geen enkel melktransport in de nachtperiode heeft plaatsgevonden.
De rechtbank onderkent dat de gebreken in het geluidonderzoek van invloed kunnen zijn op de berekende geluidbelasting als gevolg van de melktransporten. Op grond van artikel 2.17, vijfde lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt echter voor de vaststelling van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geen rekening gehouden met geluid van mobiele installaties zoals voertuigen. Daarnaast wordt op grond van artikel 2.18, derde lid 3, onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bij de berekening van het maximale geluidniveau het laden en lossen voor de aan- en afvoer van producten tussen 19.00 en 6.00 uur buiten beschouwing gelaten, voor zover dat ten hoogste één keer in die periode plaatsvindt. Vanwege deze uitzonderingen zijn melktransporten in de nachtperiode in beginsel mogelijk zonder overschrijding van de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
21.2. Zoals onder 17.2 is overwogen, slagen de beroepsgronden over de intrekking van maatwerkvoorschrift 1.5 niet. Er kan van worden uitgegaan dat de bijdrage van het aanschuiven van voer met geopende staldeuren aan de voorzijde een verwaarloosbare bijdrage levert aan de geluidbelasting. Er zijn geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eiser, terwijl maatschap [naam maatschap] belang heeft bij de intrekking van maatwerkvoorschrift 1.5. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het voorschrift beperkend is voor de bedrijfsvoering en tot gevaarlijke situaties kan leiden.
22. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 november 2020;
- draagt verweerder op binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 november 2020 blijft gelden voor zover het de intrekking van de maatwerkvoorschriften 1.3 en 1.5 betreft, totdat een nieuw besluit is genomen en in werking is getreden of, als hoger beroep wordt ingesteld, daarop is beslist;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. T.I. van Term, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.11. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
beste beschikbare technieken:voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld;
(…)

Wet milieubeheer

Artikel 8.40(…)
2. Bij de beslissing tot het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval betrokken:
a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, daarvoor gevolgen kunnen veroorzaken;
b. de gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, mede in hun onderlinge samenhang bezien;
c. de met betrekking tot inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, en de omgeving waarin zodanige inrichtingen zijn of kunnen zijn gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu;
d. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;
e. de voor onderdelen van het milieu, waarvoor de betrokken categorieën van inrichtingen gevolgen kunnen hebben, geldende milieukwaliteitseisen, vastgesteld krachtens of overeenkomstig artikel 5.1 of bij Bijlage 2;
f. de redelijkerwijs te verwachten financiële en economische gevolgen van de maatregel.
In een toelichting bij de maatregel wordt aangegeven op welke wijze deze aspecten bij de voorbereiding van de maatregel zijn betrokken.
3. Ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften zijn de bij of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, gestelde regels over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede de artikelen 2.23, 2.30, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, en 4.1 van die wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het stellen van financiële zekerheid slechts kan worden voorgeschreven in de vorm van het sluiten van een verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting veroorzaakt.
(…)
Artikel 8.42
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
2. Op het stellen van voorschriften als bedoeld in het eerste lid, is artikel 8.40, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, kan voorschriften stellen die afwijken van de regels, gesteld bij of krachtens de maatregel, bedoeld in dat lid, indien dat bij of krachtens die maatregel is bepaald. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald in welke mate de voorschriften kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
4. Het bestuursorgaan kan de voorschriften aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.
5. Bij of krachtens de maatregel worden categorieën van gevallen aangegeven, waarin van de beschikking waarbij het voorschrift wordt gesteld, mededeling wordt gedaan op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze.
6. Voorschriften als bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op activiteiten die direct verband houden met activiteiten waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning, worden afgestemd op de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de betrokken omgevingsvergunning.
7. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag tot het stellen van voorschriften zijn de artikelen 3.8 en 3.9, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing, tenzij afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht daarop van toepassing is.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 1.9Van de beschikking waarbij bij of krachtens dit besluit een maatwerkvoorschrift wordt gesteld, wordt kennisgegeven in één of meer dagbladen, nieuwsbladen of huis-aan-huisbladen.
Artikel 2.11. Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
(…)
4. Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de verplichting, bedoeld in het eerste en derde lid, maatwerkvoorschriften stellen voor zover het betreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door degene die de inrichting drijft dan wel degene die loost, te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting dan wel het lozen, bedoeld in het derde lid, nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
Artikel 2.171. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a
07:00-19:00 uur
19:00-23:00 uur
23:00-07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
50 dB(A)
45 dB(A)
40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
c. de in tabel 2.17a aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
d. de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein, met dien verstande dat de waarden in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, slechts gelden voor zover deze ligplaatsen als zodanig zijn bestemd op of na 1 juli 2012 en niet daarvoor in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen;
e. de in tabel 2.17a aangegeven waarden op de gevel, vermeerderd met 5 dB(A), ook gelden op de grens van het terrein in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, voor zover deze ligplaatsen:
1°.als zodanig zijn bestemd voor 1 juli 2012, of
2°.voor 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen en voor 1 juli 2022 als zodanig zijn bestemd;
f. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; en
g. de in tabel 2.17a aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
(…)
5. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat:
a. voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17e, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel 2.17e

06:00-19:00 uur
19:00-22:00 uur
22:00-06:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
45 dB(A)
40 dB(A)
35 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
b. voor het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17f, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17f
06:00-19:00 uur
19:00-22:00 uur
22:00-06:00 uur
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
c. de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel 2.17f opgenomen waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines;
d. de in tabel 2.17e en 2.17f aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;
e. de in tabel 2.17e en 2.17f aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein, met dien verstande dat de waarden in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, slechts gelden voor zover deze ligplaatsen als zodanig zijn bestemd op of na 1 juli 2012 en niet daarvoor in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen;
f. de in tabel 2.17e en 2.17f aangegeven waarden op de gevel, vermeerderd met 5 dB(A), ook gelden op de grens van het terrein in geval van ligplaatsen, bestemd om te worden ingenomen door een woonschip als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van het Besluit geluidhinder, voor zover deze ligplaatsen:
1°. als zodanig zijn bestemd voor 1 juli 2012, of
2°. voor 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening waren aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen en voor 1 juli 2022 als zodanig zijn bestemd;
g. de waarden binnen in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, en
h. de in tabel 2.17e en 2.17f aangegeven waarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
(…)
Artikel 2.18(…)
3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
(…)
c. laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt;
(…)
Artikel 2.20
1. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
2. Het bevoegd gezag kan slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
3. De in het tweede lid bedoelde etmaalwaarde is niet van toepassing indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen.
4. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen over de plaats waar de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, voor een inrichting gelden.
5. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
6. In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift voor bepaalde activiteiten in een inrichting, anders dan festiviteiten als bedoeld in artikel 2.21, andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen. Het bevoegd gezag kan daarbij voorschriften vaststellen met betrekking tot de duur van de activiteiten, het treffen van maatregelen, de tijdstippen waarop de activiteiten plaatsvinden of het vooraf melden per keer dat de activiteit plaatsvindt.
7. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen ter beperking van het geluid als gevolg van werkzaamheden en activiteiten bij een inrichting als bedoeld in artikel 2.17, vijfde lid.
(…)
Artikel 2.231. Trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, bedragen in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, met uitzondering van geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten gelegen op een gezoneerd industrieterrein, niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen.
2. De waarden gelden niet indien de gebruiker van de geluidsgevoelige ruimten of verblijfsruimten geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van trillingmetingen.
3. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift het eerste lid niet van toepassing verklaren en een andere trillingsterkte toelaten. Deze trillingsterkte is niet lager dan de streefwaarden die zijn gedefinieerd voor de gebouwfunctie wonen in de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch Rotterdam.
Maatwerkvoorschriften voor de inrichting van maatschap [naam maatschap] zoals deze gelden als gevolg van het besluit van 17 november 20201.4
De deuren van de technische ruimte en het melklokaal dienen gesloten te zijn. De deuren mogen enkel worden geopend voor zover dit voor het direct doorlaten van personen en goederen noodzakelijk is.
1.6
Ter voorkoming van geluidshinder buiten de inrichting ten gevolge van dichtslaande deuren dienen alle deuren van de stal te worden voorzien van een rubberen strip of een deurdranger.
1.8
Ter voorkoming van geurhinder buiten de inrichting is roeren van drijfmest niet toegestaan bij wind uit noordelijke richting, tenzij de wind uit noordelijke richting een periode van drie of meer aaneengesloten dagen aanhoudt en de drijfmest het land op moet. In dit laatste geval is het roeren van drijfmest wel toegestaan. Onder wind uit noordelijke richting wordt verstaan een richting tussen Noordwest (315 graden) en Noordoost (45 graden).
1.9
Indien er wordt gestart met het roeren van drijfmest bij noordelijke wind, als bedoeld in voorschrift 1.8, dient dit te worden gemeld bij de wachtdienst van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Dit kan 24 uur per dag via de milieutelefoon 0888 333 555.
1.1
De op het buitenterrein van de inrichting aanwezige verlichting dient zodanig te zijn afgesteld dat er geen lichthinder buiten de inrichting kan optreden.
1.12
Aan de zuidzijde van de inrichting vanaf de inrit van de inrichting over een lengte zoals aangegeven op de plattegrondtekening (en aangeduid met de nummers 07 en 08, zie bijlage E) behorende bij akoestisch rapport van [milieu adviesbedrijf] , d.d. 25 mei 2020 (kenmerk [kenmerknummer] ) dient een geluidscherm of -wal van 2 meter hoog te worden gehandhaafd en als zodanig te worden onderhouden. Het gewicht van een wal/scherm moet minimaal 10 kg/m2 bedragen. Een wal/scherm moet (blijvend) geheel gesloten worden uitgevoerd.
1.13
De afvoer van drijfmest en het inkuilen van gras is in de nachtperiode enkel toegestaan van en naar het land dat gelijk achter de inrichting is gelegen en mag in die nachtperiode niet via de inrit vanaf en de uitweg naar de [naam locatie] plaatsvinden. Deze periode loopt van 22.00 tot 06.00 uur.
Maatwerkvoorschriften voor de inrichting van maatschap [naam maatschap] die met het besluit van 17 november 2020 zijn ingetrokken
1.1
Er dient een geluidscherm of -wal van 2 meter hoog te worden gerealiseerd, dat wordt geplaatst aan de zuidzijde van de inrichting vanaf de inrit van de inrichting tot aan de reeds aanwezige geluidswal. Het gewicht van een wal/ scherm moet minimaal 10 kg/m2 bedragen en geheel gesloten worden uitgevoerd.
1.2
Binnen 6 maanden nadat dit besluit in werking treedt, dient het scherm of de wal als bedoeld in voorschrift 1.1 te zijn gerealiseerd.
1.3
Melktransport mag enkel plaatsvinden in de dag- en avondperiode. Deze perioden lopen respectievelijk van 06:00 uur tot 19:00 uur en van 19:00 tot 22:00 uur.
1.5
Tijdens het aanschuiven van voer dient de stal via de achterzijde in- en uitgereden te worden. De deuren aan de voorzijde van de stal dienen dan gesloten te zijn. Bij andere activiteiten in de stal, waaronder het voeren, mag de stal via de achter- of voorzijde worden in- en uitgereden. In het geval dat de stal via de achterzijde wordt ingereden dan moeten de deuren aan de voorzijde van de stal gesloten zijn, behoudens voor zover dat voor het direct doorlaten van voertuigen of personen noodzakelijk is.
1.7
De maximum snelheid van voertuigen op het verharde terrein en de oprit van de inrichting mag maximaal 10 km per uur bedragen. Bij de ingang van de inrichting dient deze geldende maximum snelheid te worden aangegeven middels een bord.
1.11
De afvoer van drijfmest en het inkuilen van gras is in de avond- en nachtperiode enkel toegestaan van en naar het land dat gelijk achter de inrichting is gelegen en mag niet via de openbare weg plaatsvinden. Deze perioden lopen respectievelijk van 19:00 tot 22:00 uur en van 22:00 tot 06:00 uur.