In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2025, heeft verzoeker, die in Rotterdam woont, tweemaal een bijstandsaanvraag gestart, maar deze niet daadwerkelijk ingediend. De eerste aanvraag werd op 14 juni 2025 gestart, maar verzoeker heeft deze niet doorgezet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft verzoeker op 24 juni 2025 meegedeeld dat zij geen aanvraag hebben ontvangen en daarom geen besluit konden nemen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De tweede aanvraag werd op 26 juni 2025 gestart, maar ook deze is niet daadwerkelijk ingediend. Op 7 juli 2025 heeft het college opnieuw meegedeeld dat er geen aanvraag is ontvangen en dat de aanvraag is afgesloten.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken behandeld. De gemachtigde van verzoeker, mr. N. Talhaoui, was aanwezig, maar de gemachtigde van het college was niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoeker op de relevante data geen daadwerkelijke aanvragen heeft ingediend, zoals vereist volgens de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht. De brieven van het college zijn geen besluiten in de zin van de Awb, omdat ze niet op rechtsgevolg zijn gericht. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.
De uitspraak houdt in dat de verzoeken niet inhoudelijk worden behandeld en dat er geen uitspraak wordt gedaan over het recht op bijstandsuitkering of proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.