ECLI:NL:RBROT:2025:12616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/699727 / FA RK 25-3797
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. E.M. Moerman
  • mr. I.J. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige in het kader van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met zijn minderjarige dochter naar de provincie Zeeland. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.L.J. de Vos, heeft eerder al twee keer toestemming gevraagd voor een verhuizing, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, zoals de levensfase van de minderjarige en de veranderde zorgregeling. Echter, de rechtbank oordeelt dat de noodzaak voor de verhuizing niet is aangetoond. De man heeft aangegeven dat hij naar Zeeland wil verhuizen vanwege persoonlijke redenen, maar de rechtbank concludeert dat het belang van de minderjarige het meest gediend is bij een verblijf in Rotterdam. De langere reistijd en de impact op de sociale ontwikkeling van de minderjarige zijn doorslaggevend in de belangenafweging. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/699727 / FA RK 25-3797
Beschikking van 21 oktober 2025 over vervangende toestemming voor verhuizing op grond van artikel 1:253a BW
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. J.L.J. de Vos te Goes,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 14 mei 2025;
  • het bericht met bijlage van de man van 16 september 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 17 september 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
23 september 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt. Zij heeft op 5 september 2025 met de voorzitter gesproken.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 oktober 2016 is het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar Middelburg, althans naar de provincie Zeeland, afgewezen. Verder is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn en dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) als volgt zal zijn:
de minderjarige verblijft iedere week van donderdagmiddag na school tot maandagochtend aanvang school, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vrouw.
2.5.
Bij beschikking van 12 juni 2017 is het verzoek van de man tot het verlenen van
vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar de provincie Zeeland afgewezen, omdat hij het verzoek had ingetrokken.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 april 2018 is de beschikking van 18 oktober 2016 gewijzigd in die zin, dat:
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw is bepaald met ingang van de datum dat de man in de provincie Zeeland woont;
  • met ingang van de datum dat de man in de provincie Zeeland woont, de zorgregeling tussen de minderjarige en de man zal zijn dat de minderjarige telkens drie achtereenvolgende weekenden van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 16.00 uur bij de man (en daarna één weekend bij de vrouw) verblijft en 60% van de kinderschoolvakanties en de helft van de algemeen erkende inclusief christelijke feestdagen bij de man. De man en de vrouw nemen het halen en het brengen van de minderjarige ieder bij helfte voor hun rekening.
2.7.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2022 is de beschikking van 18 oktober 2016 gewijzigd in die zin, dat de daarin vastgestelde zorgregeling is gewijzigd naar van zondag 19.00 uur tot vrijdag 16.00 uur bij de man en van vrijdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vrouw. De man en de vrouw zullen het halen en brengen van de minderjarige bij helfte verdelen.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing
3.1.1.
De man verzoekt vervangende toestemming te verlenen:
  • met de minderjarige naar de provincie Zeeland, regio Goes/Middelburg te verhuizen, waarbij de in genoemde beschikking van 14 december 2022 bepaalde zorgregeling met de vrouw van (wekelijks) vrijdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur gehandhaafd blijft,
  • voor de inschrijving van de minderjarige in de BRP van de gemeente waarnaar de minderjarige verhuist en
  • de minderjarige in de regio Goes/Middelburg in te schrijven op een basisschool (de rechtbank leest: de middelbare school).
Verder verzoekt de man, voor zover nodig, de beschikking van deze rechtbank van 3 april 2018 te wijzigen in die zin dat de verblijfplaats van de minderjarige bij hem gehandhaafd blijft met ingang van de datum dat hij in de provincie Zeeland woont.
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van de verzoeken van de man. De verzoeken van de man zien op een voorgenomen verhuizing met de minderjarige naar Zeeland. De vrouw was en is niet bereid om die toestemming te verlenen. De wens van de man is niet nieuw; hij heeft eerder procedures gevoerd om hiervoor toestemming te krijgen. Die toestemming is niet verleend.
3.1.3.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Immers, het verzoek van de man is tweemaal eerder afgewezen en dan zijn, voor zover nu van belang, gewijzigde omstandigheid vereist (artikel 1:253a lid 4 in verbinding met artikel 1:377e BW). Het moet gaan om gewijzigde omstandigheden sinds de eerste afwijzing, omdat bij de tweede afwijzing geen inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden vanwege de intrekking van het verzoek. De rechtbank is van oordeel dat door tijdsverloop, de levensfase waarin de minderjarige zich nu bevindt en door het feit dat de zorgregeling tussen de minderjarige en de vrouw in de loop der tijd is veranderd, sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank verwerpt dus het verweer van de vrouw dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Daarbij geldt het volgende juridische kader.
3.1.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.5.
De man heeft het recht om zijn persoonlijke omstandigheden te wijzigen en te wonen waar hij wil. De vrijheid van de man vindt zijn beperking in het feit dat hij samen met de vrouw het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent. Dat betekent dat de man vooraf toestemming nodig heeft van de vrouw om met de minderjarige te verhuizen.
3.1.6.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de noodzaak om te verhuizen betrokken worden.
3.1.7.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een noodzaak voor de man om naar de provincie Zeeland, omgeving Goes/Middelburg te verhuizen. De wens voor de verhuizing is erin gelegen dat de man is opgegroeid in Zeeland, zijn familie daar woont en hij een vriendin uit Zeeland heeft. De man moet tijdelijk zijn huurwoning uit vanwege funderingsherstel, maar kan daarna weer terug in de woning. Het is gelet hierop voorstelbaar dat de man het fijn vindt in Zeeland te gaan wonen, maar daarmee is de noodzaak voor de verhuizing niet gegeven. De man erkent dit ook. Er is vooral sprake van een grote wens van de man én, zo blijkt uit het kindgesprek, van de minderjarige om naar Zeeland te verhuizen. Voor de belangenafweging die aan de beslissing ten grondslag ligt, is een noodzaak echter niet doorslaggevend. De afwezigheid van een noodzaak om te verhuizen, brengt niet per definitie mee dat het verzoek om vervangende toestemming wordt afgewezen. Alle belangen worden tegen elkaar afgewogen en het belang van de minderjarige moet een overweging van eerste orde zijn bij die belangenafweging, maar andere belangen kunnen in een voorkomend geval zwaarder wegen. De vraag die hier centraal staat, is welke woonplaats in het belang van de minderjarige is.
3.1.8.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de minderjarige het meest gediend is indien zij in Rotterdam blijft wonen. Momenteel loopt er een stabiele zorgregeling, waarin zij elk weekend bij de vrouw is. Volgens de man is de reistijd Rotterdam-Goes/Middelburg slechts ‘iets langer’ en kan de zorgregeling doorlopen, waarbij ruimte is voor extra contactmomenten tijdens vakanties of vrije dagen. De rechtbank acht dit niet realistisch. De reistijd Rotterdam-Goes/Middelburg is substantieel langer dan de huidige reistijd tussen partijen binnen Rotterdam, waar partijen op fietsafstand van elkaar wonen. Door de langere reistijd zal de minderjarige vrijdag na schooltijd later bij de vrouw aankomen en op de zondagavond eerder naar Zeeland moeten vertrekken. Dit levert minder kwalitatieve tijd tussen de minderjarige en de vrouw op, zoals de vrouw ook heeft aangegeven. Van belang is verder dat de rechtbank de kans zeer reëel acht dat het voor de minderjarige steeds lastiger zal worden om ieder weekend vanuit Zeeland naar Rotterdam te reizen, omdat zij in Zeeland in de weekenden een eigen sociaal leven met eigen activiteiten zal gaan ontwikkelen. Het wekelijks reizen naar Rotterdam zal fysiek contact met leeftijdsgenoten beperken en haar belemmeren in haar ontwikkeling. Dit geeft de doorslag in de belangenafweging.
3.1.9.
Dit maakt dat het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing, wordt afgewezen. Daarmee worden de overige verzoeken van de man ook afgewezen, omdat die met het verzoek tot verhuizing samenhangen.
3.2.
Brief aan de minderjarige
3.2.1.
De rechtbank zal de minderjarige op de hoogte stellen van haar beslissing. Dat zal zij doen via de volgende brief:
Beste [minderjarige] ,
Een paar weken geleden spraken we elkaar op de rechtbank. We hadden het toen over het plan van jouw vader met jou naar Zeeland te verhuizen. Jij vertelde toen dat je dat een goed plan vindt en dat graag zou doen.
Na ons gesprek is de zitting geweest, waar jouw ouders, hun advocaten en een adviseur van de Raad voor de Kinderbescherming ieder hebben verteld wat zij ervan vinden. Wij, mijn twee collega-rechters en ik, hebben op onze beurt vragen gesteld. Daarna hebben we erover nagedacht en we hebben een beslissing genomen.
We hebben besloten jouw vader geen toestemming te geven met jou naar Zeeland te verhuizen. Dat zal een teleurstelling voor je zijn, want jij zag het plan wel zitten. Het grote probleem zit hem in de reistijd. Die wordt véél langer dan nu en de afstand is niet meer, zoals nu wel, te fietsen. Dat betekent niet alleen dat je netto minder tijd overhoudt bij je moeder. Het betekent ook dat je niet met je vrienden en kennissen van door de week kan afspreken in het weekend. Dat is op de lange duur niet goed voor jouw ontwikkeling en dat heeft de doorslag gegeven. Als je in Rotterdam blijft wonen, kan je ook in het weekend, vanaf het adres van je moeder, fysiek contact houden met vrienden en kennissen. Dat fysieke contact is belangrijker dan je zou denken; een telefoon is daarvoor geen volwaardige vervanging.
We hopen dat je je draai inmiddels goed hebt gevonden op je nieuwe school en wensen je het beste.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af de verzoeken van de man;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter en (kinder)rechter, mr. E.M. Moerman en mr. I.J. Pieters, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.M. Brito, griffier, op 21 oktober 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.