ECLI:NL:RBROT:2025:12611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/9461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie op nihil en terugvordering op grond van de Subsidieregeling coronabanen in de zorg 2021

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2025, in de zaak tussen [naam eiser], h.o.d.n. [handelsnaam], en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, werd het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om de subsidie op nihil vast te stellen en het als voorschot uitbetaalde bedrag van € 73.462,27 terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat uit de door eiser overgelegde stukken onvoldoende bleek dat de subsidiabele activiteiten hadden plaatsgevonden. De steekproef die door de minister was uitgevoerd, vond plaats na de beslistermijn van 22 weken, maar de rechtbank oordeelde dat deze termijn geen fatale termijn was en de steekproef derhalve niet onrechtmatig was. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij een zorgaanbieder was en dat de activiteiten die in het kader van de subsidie waren aangevraagd, daadwerkelijk waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van het subsidiebedrag niet onevenredig was en dat de registratie in het interne register van misbruik en oneigenlijk gebruik geen publiekrechtelijke handeling was. Eiser kreeg geen gelijk en de rechtbank veroordeelde de minister tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 500,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9461

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigden: mr. J.L. Baar en mr. C. Karlas),
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister
(gemachtigden: mr. I.M. van der Heijden en mr. A.G. Seegers).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over het besluit van de minister tot het vaststellen van de subsidie op nihil en de terugvordering van het als voorschot uitbetaalde subsidiebedrag. Eiser is het hier niet mee eens.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is
.De minister heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht en dat de terugvordering van het gehele subsidiebedrag niet onevenredig is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2.1.
De minister heeft met het primaire besluit van 13 juli 2023 de subsidie vastgesteld op € 0,- en het verstrekte voorschot van € 73.462,27 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 19 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister hierbij, met verbeterde motivering, gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld gelijktijdig met de zaken 24/4625, 24/4750 en 24/9187. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Eiser heeft verzocht om een subsidie op grond van de Subsidieregeling Coronabanen in de zorg (hierna: de Subsidieregeling 2021). Deze regeling voorziet in de financiering voor het uitvoeren van extra taken als gevolg van de coronabeperkingen en regels. Coronabanen zijn banen waar geen of beperkte scholing voor nodig is, maar die als voornaamste doel hebben om op korte termijn verlichting te bieden aan de cruciale sectoren die overbelast zijn. Er moet worden voorkomen dat deze sectoren stilvallen: dit zou namelijk een grote impact op de maatschappij hebben. Als gevolg van deze aanpak kunnen mensen die momenteel geen werk hebben of niet naar hun werk kunnen gaan als gevolg van de coronacrisis toch tijdelijk aan de slag. Met deze regeling is ook invulling gegeven aan een motie die oproept tot het creëren van tijdelijke crisisbanen. [1]
3.2.
Bij het herzieningsbesluit van 13 januari 2022 heeft de minister eiser een subsidie verleend van € 73.462,27 voor 3 coronabanen in de zorg binnen de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021. Dit bedrag is als voorschot verstrekt, in afwachting van de definitieve vaststelling van de subsidie.
3.3.
Eiser heeft de minister op 11 juli 2022 verzocht de subsidie definitief vast te stellen.
3.4.
De minister heeft een steekproef uitgevoerd waarbinnen ook eiser is verzocht tot het aanleveren van nadere stukken.
3.5.
Bij het primaire besluit heeft de minister de subsidie vastgesteld op nihil omdat uit de in de steekproef aangeleverde stukken niet kon worden vastgesteld of de detacheringsovereenkomsten voldoen aan de vereisten uit de Subsidieregeling 2021 en of eiser een zorgaanbieder is die binnen de doelgroep van de Subsidieregeling 2021 valt. Het al betaalde voorschot heeft de minister teruggevorderd. Eiser is daarnaast ter signalering opgenomen in de interne departementale registratie van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3.6.
De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft aangetoond dat de aangevoerde activiteiten voor de Subsidieregeling 2021 daadwerkelijk zijn verricht. Uit de detacheringsovereenkomst met [naam bureau 1] en [naam bureau 2] blijkt niet dat die zien op specifieke, natuurlijke personen die de coronabaan zouden uitvoeren. Het betreffen mantelovereenkomsten waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere de aard van de werkzaamheden en de omvang van de arbeidsduur. Er is niet per gedetacheerde (of zzp'er) een afzonderlijke detacheringsovereenkomst of contract opgesteld. De mantelovereenkomsten zijn onvoldoende onderscheidend en op basis daarvan kan onvoldoende worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is geweest van detachering van werknemers in het kader van coronabanen.
Daarnaast heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een zorgaanbieder is in de zin van artikel 1 van de Subsidieregeling 2021.
Het beroep van eiser.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Allereerst stelt eiser dat de minister in het bestreden besluit de grondslag van het primaire besluit heeft verlaten, wat tot een gegrond bezwaar had moeten leiden.
Eiser richt zich ook tegen de gang van zaken omtrent de steekproef. Eiser betwist dat deze op juiste wijze is uitgevoerd en stelt dat sprake is van strijd met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel omdat pas op een laat moment in de procedure om bepaalde stukken is verzocht.
Meer inhoudelijk stelt eiser dat de minister de subsidie ten onrechte op nihil heeft gesteld en het gehele voorschot heeft teruggevorderd. Samenvattend voert eiser aan dat dat de minister hem ten onrechte niet heeft aangemerkt als zorgaanbieder als bedoeld in de Subsidieregeling 2021 en dat uit de door hem overgelegde stukken voldoende blijkt dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Van hem kan niet gevraagd worden dat hij ook de overeenkomsten tussen de detacheringsbureaus en zijn werknemers verstrekt.
Ten aanzien van de terugvordering voert eiser aan dat de minister ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. De terugvordering van het volledige subsidiebedrag zal het einde van eisers eenmanszaak tot gevolg hebben en ook eiser persoonlijk met schulden achterlaten. Dit is onevenredig. Bovendien wordt eiser door de registratie in het M&O ten onrechte als fraudeur bestempeld.
Beoordeling van de gronden van beroep.
5.1.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de hierboven weergegeven beroepsgronden van eiser of het bestreden besluit in stand kan blijven. Allereerst zal worden ingegaan op de gronden van eiser gericht ten aanzien van de grondslag van het besluit en de steekproef. Vervolgens vindt een inhoudelijke beoordeling van de subsidievoorwaarden plaats en tot slot beoordeelt de rechtbank de terugvordering.
5.2.
Voor een weergave van de toepasselijke (wettelijke) bepalingen verwijst de rechtbank naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Heroverweging in bezwaar.
6. In bezwaar dient een volledige heroverweging plaats te vinden op grond van artikel 7:11 van de Awb. Dit heeft de minister ook gedaan. De minister werpt eiser niet langer tegen dat de detacheerders waarvan hij gebruik heeft gemaakt, zelf geen personeel in dienst hebben. De minister heeft de motivering van het op nihil stellen van de subsidie gewijzigd door er in het bestreden besluit op te wijzen dat uit de overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat door natuurlijke personen ondersteunende werkzaamheden zijn gedaan. Anders dan eiser stelt, is hiermee geen sprake van het wijzigen van de grondslag. Immers, net als in het primaire besluit ligt aan het bestreden besluit ten grondslag dat niet is gebleken dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Eiser heeft in de bezwaarfase voldoende gelegenheid gehad om hier op te reageren, zowel op de hoorzitting als na de hoorzitting. Van een schending van het beginsel van hoor- en wederhoor is dan ook geen sprake.
Is de steekproef rechtmatig?
7.1.
Uit artikel 12, vierde en vijfde lid van de Subsidieregeling 2021 volgt dat de minister binnen 22 weken op de aanvraag tot vaststelling dient te beslissen en dat de minister in dat verband een steekproef kan uitvoeren. Vast staat dat in deze zaak de steekproef (ruim) na de beslistermijn van 22 weken heeft plaatsgevonden. Naar oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat de steekproef onrechtmatig is en de minister de bevindingen naar aanleiding van deze steekproef niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De genoemde termijn van 22 weken is geen fatale termijn, maar moet aangemerkt worden als een termijn van orde. De termijnoverschrijding doet daarom niet af aan de bevoegdheid van de minister om de steekproef uit te voeren.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het kader van de steekproef eiser onder meer verzocht heeft om een onderbouwing van de loonkosten en de detacheringskosten. Eiser heeft onder meer overeenkomsten tussen hem en de detacheringsbureaus [naam bureau 2] en [naam bureau 1] verstrekt. Ook heeft hij facturen verstrekt. Omdat de minister dit onvoldoende vond is in de bezwaarfase verzocht om de contracten tussen de werknemers en de detacheringsbureaus. Naar oordeel van de rechtbank is dit niet onzorgvuldig of in strijd met het rechtszekerheids- en/of vertrouwensbeginsel. Eiser stelt terecht dat de Subsidieregeling 2021 dan wel andere regelingeving niet verplicht tot het overleggen van deze stukken, de bewijslast of de subsidiabele activiteiten zijn verricht ligt echter wel bij eiser. [2] Met zijn vraag om nadere stukken heeft de minister eiser nogmaals gelegenheid geboden om in zijn bewijslast te voorzien. De rechtbank wijst er daarbij op dat aan het bestreden besluit niet ten grondslag is gelegd dat eiser de overeenkomsten tussen de werknemers en detacheerders niet heeft overgelegd, maar dat niet is gebleken dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Eiser kan dit ook met andere stukken onderbouwen.
Zijn de subsidiabele activiteiten aangetoond?
8. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht. Hieronder legt de rechtbank haar oordeel uit.
8.1.
De door eiser overgelegde overeenkomsten met de detacheringsbureaus zijn zogenaamde mantelovereenkomsten. Dat wil zeggen dat deze overeenkomsten algemeen van aard zijn en niet specifiek zien op de gedetacheerde werknemer. De mantelovereenkomsten zijn onvoldoende onderscheidend. Ook de overgelegde facturen bevatten geen informatie, zoals een naam of personeelsnummer, die verwijzen naar de persoon die de functie heeft vervuld. Uit de factuur van [naam bureau 2] blijkt bovendien niet om hoeveel gedetacheerde personen het gaat. De minister stelt terecht dat niet te controleren is dat de werkzaamheden daadwerkelijk door natuurlijke personen zijn uitgevoerd. Daarmee blijft onduidelijk wie, wanneer, welke (ondersteunende) werkzaamheden heeft verricht.
8.2.
Omdat, zoals hierboven is overwogen, niet is gebleken dat de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden heeft de minister de subsidie op nihil kunnen vaststellen. [3]
9. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de beroepsgrond die is gericht tegen het subsidiaire standpunt van de minister dat eiser niet kwalificeert als zorgaanbieder in de zin van de Subsidieregeling 2021.
Het register van misbruik en oneigenlijk gebruik.
10. Een belanghebbende kan in beroep tegen een besluit. De opname in het register M&O is geen besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het gaat hier namelijk niet om een publiekrechtelijke rechtshandeling maar om een feitelijke handeling. Deze handeling heeft geen extern rechtsgevolg, dat wil zeggen geen gevolgen in de wereld van het recht. Het gaat om een handeling van feitelijke aard. De registratie heeft alleen betekenis voor de bestuurspraktijk van de minister. De minister heeft op de zitting uitgelegd dat de registratie niet buiten het bestuur kenbaar is en ook geen reden is om een aanvraag om subsidie af te wijzen. Wel kan het aanleiding geven om te verzoeken om een aanvraag nader te toe te lichten met bij voorbeeld stukken. Indien dit bij een volgende subsidieaanvraag aan de orde is kan eiser in het kader van die procedure de rechtmatigheid van die gevraagde toelichting indienen.
De terugvordering.
De evenredigheid.
11. Het terugvorderen van het reeds uitbetaalde subsidiebedrag omdat niet is gebleken dat de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk zijn verricht, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Subsidieregeling 2021 is in het leven geroepen om de, door de coronacrisis ernstig getroffen, zorgsector te ondersteunen met het financieren van coronabanen. Om aanspraak te maken op deze financiële steun is het evident dat daadwerkelijk zorg als beschreven in de Subsidieregeling 2021 wordt geleverd. Zoals uit deze uitspraak is overwogen, is daar in het geval van eiser onvoldoende blijk van gegeven. Het achteraf vaststellen van de subsidie op nihil en het terugvorderen van de reeds uitgekeerde bedragen is een geschikt en noodzakelijk middel om er voor te zorgen dat de subsidie alleen bij rechthebbende zorgaanbieders terecht komt. De rechtbank acht de terugvordering ook niet onevenwichtig. Ook hier is van belang dat het gaat om voorschotten. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij financieel zwaar getroffen zijn door de terugvordering. De enkele stelling dat de terugvordering het einde van zijn eenmanszaak betekent, is hiertoe onvoldoende.
Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn.
12. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
12.1.
Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
12.2.
Eiser heeft op 23 augustus 2023 zijn bezwaarschrift ingediend. De redelijke termijn eindigde in beginsel op 23 augustus 2025. Deze uitspraak wordt gedaan op 21 oktober 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn in dit geval is overschreden met ruim 2 maanden.
12.3.
Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar, of een gedeelte daarvan, dat de redelijke termijn is overschreden leidt de overschrijding van de redelijke termijn met 2 maanden tot een schadevergoeding van in totaal € 500,-. Deze overschrijding is volledig aan de minister toe te rekenen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover gericht tegen de registratie in de interne departementale registratie van misbruik en oneigenlijk gebruik;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. M. Zoethout en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
Griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:42
De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.
Artikel 4:45
1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b.de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c.de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 4:57
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
3. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidie-ontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak.
4. Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.
Artikel 4:125
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld, heeft mede betrekking op een bijkomende beschikking van hetzelfde bestuursorgaan omtrent verrekening, uitstel van betaling, verlening van een voorschot, vaststelling van de rente of gehele of gedeeltelijke kwijtschelding, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Subsidieregeling coronabanen in de zorg
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
coronabaan:tijdelijk ondersteunende corona-gerelateerde functie bij een zorgaanbieder
(…)
periode 2:periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021
(…)
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten
1. De minister kan op aanvraag aan een zorgaanbieder een subsidie verstrekken voor het tewerkstellen en begeleiden van werknemers via coronabanen om de continuïteit van zorg tijdens de COVID-19 uitbraak te kunnen waarborgen.
2. De minister kan op aanvraag aan een zorgaanbieder een subsidie verstrekken voor het via coronabanen tewerkstellen en begeleiden van werknemers die een beroepsopleiding in de derde leerweg volgen als bedoeld in artikel 1.4.1, lid 1.a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs met als doel het behalen van een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
3. De coronabanen die in aanmerking komen voor subsidie zijn:
a. coronabaan – gastheer of gastvrouw;
b. coronabaan – zorg-assistent of zorgbuddy;
c. coronabaan – ADL-ondersteuner;
d. coronabaan – welzijn-assistent;
e. coronabaan – ondersteuner zorgmedewerker; of
f. coronabaan – ondersteuner veiligheid.
Artikel 4. Subsidievoorwaarden
1. Subsidie wordt enkel verstrekt aan zorgaanbieders die op 1 januari 2021 in het handelsregister stonden ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit met een SBI-code die in de Bijlage is opgenomen.
2. In afwijking van het eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een zorgaanbieder indien uit de aanduiding waarmee de zorgaanbieder op 1 januari 2021 is ingeschreven in het handelsregister, naar het oordeel van de minister blijkt dat de zorgaanbieder een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de Bijlage is opgenomen.
3. De activiteiten, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, zijn in totaal voor maximaal zes maanden subsidiabel in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
4. Subsidie voor periode 1 wordt uitsluitend verstrekt indien:
a. de werknemer vanaf 1 januari 2021 wordt ingezet bij de zorgaanbieder;
b. het contract voor minimaal twee en maximaal zes maanden wordt aangegaan; en
c. in het contract wordt vastgelegd dat de arbeidsduur in ieder geval gemiddeld 20 uur per week bedraagt.
5. Subsidie voor periode 2 wordt uitsluitend verstrekt indien:
a. de werknemer vanaf 1 juli 2021 maar voor 1 oktober 2021 wordt ingezet bij de zorgaanbieder;
b. het contract voor minimaal twee en maximaal zes maanden wordt aangegaan; en
c. in het contract wordt vastgelegd dat de arbeidsduur in ieder geval gemiddeld 20 uur per week bedraagt.
6. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien het aantal personen dat coronabanen als bedoeld in artikel 3, derde lid, verricht en waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt, het aantal werkzame personen bij de zorgaanbieder met meer dan 100% doet toenemen.
7. In afwijking van het zesde lid kan een zorgaanbieder met maximaal 2 werkzame personen subsidie voor in totaal 3 coronabanen als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanvragen.

Voetnoten

1.Dit volgt allemaal uit de toelichting op de Subsidieregeling 2021, Staatscourant 2021, 9180 Staatscourant 2021, 9180 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen.
2.Dit volgt uit de toelichting op de Subsidieregeling bij artikel 12 van de Subsidieregeling. Hierin staat dat de zorgaanbieder voor de vaststelling aan de hand van een verklaring inzake werkelijke kosten dient aan te tonen dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen en dat de minister daarnaast steekproefsgewijs de verklaring inzake de werkelijke kosten nader kan onderzoeken.
3.Dit volt uit artikel 4:46, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.