ECLI:NL:RBROT:2025:12561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/2400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing proceskostenvergoeding in WOZ-zaak door de rechtbank Rotterdam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2025, gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een proceskostenvergoeding door de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, die na bezwaar was verlaagd. De gemachtigde verzocht om een proceskostenvergoeding, maar de heffingsambtenaar weigerde deze, omdat er geen beroepsmatige rechtsbijstand was verleend en er geen kosten waren gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De gemachtigde, die geen kosten in rekening had gebracht, verleende geen beroepsmatige bijstand, wat essentieel is voor een vergoeding. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Achthuizen, eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling
(gemachtigde: [naam 2]).

Samenvatting

1. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning na bezwaar verlaagd. De gemachtigde van eiser had om een proceskostenvergoeding gevraagd, maar heeft deze niet gekregen. Daar is hij niet mee eens. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Hoewel het te prijzen is dat de gemachtigde van eiser zich af en toe belangeloos inzet voor vrienden en bekenden, is niet voldaan aan de vereisten voor een vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand: er zijn geen daadwerkelijke kosten gemaakt en de bijstand is niet beroepsmatig verleend. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 25 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) per 1 januari 2022 vastgesteld op € 489.000,- op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 22 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 februari 2023 gegrond verklaard en de waarde van de woning verlaagd naar € 456.000,-.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de uitspraak op bezwaar
3. De gemachtigde van eiser heeft namens eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 februari 2023 en daarbij verzocht om een proceskostenvergoeding. Met de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Heeft de heffingsambtenaar terecht het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen?
4. Eiser betoogt dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De gemachtigde van eiser was vroeger WOZ-taxateur en heeft eiser geholpen bij het formuleren van zijn bezwaar en hem ook op de hoorzitting bijgestaan. De gemachtigde helpt vrienden en bekenden zo nu en dan in procedures tegen de overheid. Als daaruit volgt dat de overheid onjuist heeft gehandeld, dan hoort daar een vergoeding tegenover te staan. De gemachtigde van eiser maakt aanspraak op de forfaitaire vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5. Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende regels van belang.
5.1.
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [1]
5.2.
Een veroordeling in de kosten kan betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [2] Het verlenen van rechtsbijstand moet onderdeel vormen van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. [3]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. Het besluit van 25 februari 2023 is (deels) herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, zodat in beginsel recht bestaat op een proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, maar alleen voor zover sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvan is echter geen sprake. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting erkend dat hij geen kosten in rekening heeft gebracht bij eiser voor zijn bijstand. Reeds om die reden bestaat geen recht op een vergoeding voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; die kosten zijn immers niet gemaakt. [4] Bovendien blijkt uit de verklaring van de gemachtigde van eiser dat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand: de gemachtigde is gepensioneerd en staat enkele keren per jaar vrienden en bekenden bij in procedures, zonder dat hij daarvoor een vergoeding ontvangt. Van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening is dus geen sprake. Het standpunt van de gemachtigde van eiser dat hij altijd een vergoeding zou moeten krijgen als hij een ander bijstaat in een procedure en daarin gelijk krijgt, strookt dus niet met de hiervoor genoemde bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dat laat onverlet dat het te prijzen is dat de gemachtigde van eiser zich af en toe belangeloos inzet voor vrienden en bekenden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.I. Kamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 28 oktober 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.HR 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, r.o. 3.9.1.
4.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0464, r.o. 3.2.