Beoordeling
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
het (gewoonte)witwassen van een tweetal panden, de [adres 3] te
’s-Gravenhage en de [adres 2] te Waddinxveen. Daarnaast ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden van in totaal € 820.000,00, waarbij de rechtbank opmerkt dat de officier van justitie ter zitting heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van een bedrag van € 742.697,00.
5.2.1Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen worden geacht dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt het vorenstaande aan de hand van het “zes-stappen-arrest” van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).  5.2.2.Feiten en omstandigheden
Het startpunt voor het onderzoek, dat de naam Liverpool kreeg, is een door een wijkagent aangetroffen rode Ferrari 430 geweest, die op naam van de verdachte stond. Deze zeer kostbare auto in een relatief arme wijk bevreemdde de wijkagent, zodat hier onderzoek naar werd gedaan. De auto zou worden gebruikt door de medeverdachte en uit een bevraging van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen bleek dat de medeverdachte in dienst was van [naam onderneming 1] : een van de zorgondernemingen van de verdachte.
Er bleken vanaf 21 december 2018 verschillende meldingen bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) over (transacties) die door de verdachte leken te zijn gedaan. FIU Nederland is het centrale meldpunt waar verschillende instellingen, die verplicht zijn tot melden, ongebruikelijke transacties moeten rapporteren op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Binckbank heeft meldingen gedaan over de wijze van financiering van een pand aan de [adres 3] te ‘s-Gravenhage en over het transactiegedrag van de verdachte. De ABN-Amro heeft melding gemaakt van risico’s in het kader van Wwft, vanwege overboekingen aan de medeverdachte, contante opnames en het rondpompen van geld tussen verschillende rekeningen.
Uit onderzoek door de politie naar de geldstromen van en naar de bankrekeningen (zakelijk en privé) van de verdachte komt naar voren dat er over en weer veel, op het oog onlogische en grote, transacties zijn gedaan tussen zakelijke rekeningen en privérekeningen van de verdachte, en van de medeverdachte en een andere medeverdachte [medeverdachte 2] .
Uit onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is gebleken dat de ondernemingen van de verdachte substantieel hogere winstmarges hadden dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Door geen van de ondernemingen van de verdachte is er na het jaar 2019 belastingaangifte gedaan. De NLA heeft op basis van de informatie die wel beschikbaar was teruggerekend wat de winstmarges van de ondernemingen van de verdachte zijn geweest en toegelicht waarom die nagenoeg allemaal opmerkelijk veel hoger zijn dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Waar het winstpercentage in de periode 2012-2019 in de branche gemiddeld 1,4% zou zijn, zou dat in de verschillende ondernemingen van de verdachte tussen de 24 en 66% liggen.
Verder is gebleken bleek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) bij één van de zorgondernemingen van de verdachte, te weten ( [naam onderneming 2] . (hierna: [naam onderneming 2] ) in het jaar 2019 ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd en dat met de verdachte werd afgesproken dat zij zou stoppen met het verlenen van zorg vanuit [naam onderneming 2] . Omdat de verdachte vervolgens vanuit [naam onderneming 1] weer zorg is gaan verlenen, heeft de IGJ in 2022 een inspectie verricht bij [naam onderneming 1] . Ook tijdens die inspectie zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd.
Hiernaast volgt uit onderzoek dat de verdachte eigenaar was van een pand aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage. Dit pand heeft zij op 21 december 2018 gekocht van [persoon A] (hierna: [persoon A] ) voor een bedrag van € 1.000.000,00. Een bedrag van € 650.000,00 werd rechtstreeks voldaan vanuit een bankrekening van [naam onderneming 2] . Voor een bedrag van € 300.000,00 werd een persoonlijke lening afgesloten met [persoon A] . Die lening is in verschillende deelbedragen afgelost, grotendeels met bedragen afkomstig van bankrekeningen van één van de zorgondernemingen van de verdachte. Het laatste bedrag, van € 178.651,48, is aan [persoon A] afbetaald via een hypotheek die werd afgesloten voor het pand aan de [adres 2] te Waddinxveen. Dit pand is op 4 september 2020 in eigendom gekomen van de verdachte, voor een bedrag van € 380.000,00. Op 2 september 2020 heeft zij voor de aanschaf van dit pand een bedrag van € 325.000,00 van een beleggingsrekening bij Binckbank overgeschreven naar de notaris. Die beleggingsrekening werd gevoed vanuit de zorgondernemingen van de verdachte. Pas later, op 8 februari 2021, heeft zij voor dit pand een hypotheek afgesloten voor een bedrag van € 377.400,00. Hiervan is een bedrag van € 178.651,48 overgemaakt aan [persoon A] , en een deel van € 197.884,36 gestort op de privérekening van de verdachte.
Uit onderzoek bleek verder dat de verdachte het pand aan de [adres 3] in april 2021 heeft geherfinancierd voor een bedrag van € 625.000,00. Een aanzienlijk deel van het ontvangen hypotheekbedrag, namelijk € 350.000,00, is overgemaakt aan de medeverdachte onder de noemer van een lening. Daarnaast is voornoemde Ferrari kort na ontvangst van dit hypotheekbedrag aangeschaft voor een bedrag van € 88.500,00.
 5.2.3.Vermoeden van witwassen
De rechtbank kan geen rechtstreeks verband leggen tussen de ten laste gelegde voorwerpen (de panden in Den Haag en Waddinxveen) en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. De hiervoor onder 5.2.2 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen echter zonder meer een vermoeden van witwassen. De panden zouden zijn aangeschaft door middel van bedragen die zouden zijn verdiend door middel van de zorgondernemingen van de verdachte. Deze bedragen kunnen echter niet zonder meer kunnen worden verklaard uit de inkomsten van de zorgondernemingen – mede in acht genomen de substantieel van het branchegemiddelde afwijkende winstmarges – en er is daarnaast sprake van vele onlogische transacties met grote geldbedragen en ondoorzichtige constructies rondom panden en hypotheken.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
 5.2.4.Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij zelf ongeveer acht tot tien uur per dag werkzaam was voor haar zorgondernemingen. Verder had zij bij [naam onderneming 1] ongeveer twintig mensen in dienst, waarvan er vier à vijf in vaste dienst werkten. Vanaf 1 september 2022 had zij alleen de medeverdachte nog in dienst als zorgmanager. De verdachte heeft alle financiën, zowel van haar privérekeningen als haar zakelijke rekeningen als één geheel gezien. Daardoor is niet alles inzichtelijk. Hoe het zit met alle overboekingen over en weer tussen zakelijke- en privérekeningen, tussen de medeverdachte en haar en naar anderen, weet zij niet meer. De verdachte verwijst in dit kader naar de verklaringen van haar boekhouder van administratiekantoor [naam kantoor] . Hij heeft toegelicht hoe het kan dat de zorgondernemingen van de verdachte een relatief hogere – dan het branchegemiddelde – winst heeft gerealiseerd. Eén van de redenen is dat zij veel met (onbetaalde) stagiaires werkte die in een opbouwend verloop zelfstandig diensten gingen draaien. Naast de verklaringen van [naam kantoor] heeft de verdachte ter onderbouwing van haar standpunt werkroosters, stageovereenkomsten, praktijkovereenkomsten van Medivus en inschrijfformulieren overgelegd.
Het pand aan de [adres 3] te ‘s-Gravenhage heeft de verdachte destijds gekocht met als doel daar een woonvoorziening te beginnen. Door hard werken en beleggen, heeft zij het bedrag van € 650.000,00 voor de aankoop van dat pand kunnen bekostigen. De rest heeft zij geleend bij [persoon A] . De herfinanciering van het pand heeft zij op advies van de medeverdachte bewerkstelligd. Het was de bedoeling om het pand te gaan verbouwen, maar door corona werden de kosten hoger en was het niet langer haalbaar om te verbouwen. Mede daarom heeft zij een bedrag van € 350.000,00 aan de medeverdachte uitgeleend. Deze lening heeft zij aan de medeverdachte verstrekt, omdat zij hem vertrouwde en verliefd op hem was geworden. Om dezelfde reden verrichte zij ook andere betalingen aan hem. Voor het pand aan de [adres 2] te Waddinxveen had de verdachte geen zorg-gerelateerde plannen.
 5.2.6.Beoordeling van de verklaringen van de verdachte
Financiering panden
De verklaring van de verdachte dat zij de twee panden op de tenlastelegging heeft kunnen kopen door hard te werken en te beleggen, is zodanig algemeen dat daaraan door de rechtbank geen geloof wordt gehecht. Met deze verklaring is geenszins inzichtelijk gemaakt wat de daadwerkelijke herkomst van de bedragen (om de panden aan te kopen) is geweest.
De verdachte kan daarbij niet schermen met de verklaringen van haar boekhouder ten aanzien van de inkomsten van haar ondernemingen. Zij heeft de boekhouder eerst ingeschakeld nadat zij werd geconfronteerd met de tegen haar gerichte verdenkingen. De boekhouder heeft vervolgens geprobeerd een verklaring te geven voor de hoeveelheid transacties en de omvang daarvan. Daarbij heeft hij echter voorop gesteld dat het begrijpelijk is dat de administraties van de verdachte vragen oproepen en heeft hij geconcludeerd dat er in feite sprake is geweest van een open rekening-courant verhouding tussen de verschillende entiteiten en dat het overzicht zoek is geraakt. Bij gebrek aan een inzichtelijke administratie was de boekhouder sterk afhankelijk van de verklaringen van de verdachte, zodat aan hetgeen hij op haar verzoek heeft uitgezocht en heeft toegelicht niet al te veel waarde kan worden gehecht. De verklaringen van de verdachte en de middellijke verklaringen namens haar laten dus onverlet dat op geen enkele wijze duidelijk is geworden hoe de geldstromen precies zijn verlopen en hoe het mogelijk is dat de verdachte zoveel winst maakte met haar zorgondernemingen. Ook de overige stukken die zien op haar bedrijfsvoering geven daarvoor geen verklaring, omdat die stukken allerlei (vervolg) vragen oproepen en waarin informatie staat die niet lijkt te (kunnen) stroken met de realiteit. Zo volgt uit de overgelegde werkroosters dat meerdere werknemers gedurende periodes van maanden en zelfs jaren iedere dag zorg zouden hebben verleend zonder ooit een dag tussendoor vrij te nemen; uit deze stukken zou bijvoorbeeld ook blijken dat een werkneemster zorg zou hebben verleend op de dag dat zij beviel van haar kindje (hetgeen bijzonder onwaarschijnlijk zou zijn en deze werkneemster overigens ook ontkent). Verder zouden stagiaires volgens de verklaringen van de verdachte alleen een onkostenvergoeding hebben ontvangen, terwijl uit overzichten uit de bedrijfsadministratie volgt dat er forse bedragen werden overgemaakt aan stagiaires. Ook tijdens de zitting heeft de verdachte hierover geen helderheid verschaft.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte het vermoeden van witwassen niet ontzenuwd. Dit maakt dat de herkomst van de geldbedragen waarvan de verdachte stelt dat die afkomstig zijn uit haar ondernemingen, onverklaarbaar is. Daarmee is geen andere conclusie mogelijk dat dit vermogen uit misdrijf afkomstig is.
Met dit niet-verklaarbare vermogen is een deel van de aankoopsom van het pand aan de [adres 3] te ’s-Gravenhage in 2018 voldaan, een ander deel is voldaan met een bedrag afkomstig uit een hypotheekverstrekking (februari 2021) van de ABN Amro Bank met betrekking tot het pand aan de [adres 2] te Waddinxveen. Een deel van het pand is daarmee gedaan met niet-verklaarbaar vermogen, het andere deel ogenschijnlijk met een legitiem bedrag vanuit een hypotheekverstrekker. Ten aanzien van dit bedrag stelt de rechtbank echter het navolgende vast. Het pand aan de [naam locatie 1] is (in september 2020) aangekocht met gelden die – via een aantal transacties tussen de privérekening van de verdachte en een beleggingsrekening bij de Binckbank – uiteindelijk voortkomen uit de ondernemingen van de verdachte. Hiermee is ook dit pand aangekocht met niet-verklaarbaar vermogen. Het uit de herfinanciering van dit pand voortkomende geldbedrag dat vervolgens is gebruikt om een deel van het pand aan de [naam locatie 2] te betalen – waarbij dus aan de ABN Amro Bank een onderpand is gegeven op een pand dat is aangeschaft met onverklaarbaar vermogen – is daarmee uiteindelijk afkomstig van niet verklaarbaar vermogen. Dat een deel van deze geldbedragen via een omweg afkomstig is van een reguliere hypotheekverstrekker, doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande zijn beide panden verkregen door middel van vermogen zonder verklaarbare herkomst. Ten aanzien van de panden kan daarmee geen andere conclusie worden getrokken dan dat deze uit misdrijf afkomstig zijn.
Overboekingen naar de medeverdachte
Uit het dossier blijkt dat er in de tenlastegelegde periode in ieder geval een bedrag van € 742.697,00 vanaf bankrekeningen van de verdachte is overgemaakt aan de medeverdachte.
De rechtbank stelt voorop dat een groot deel van de door de verdachte overgemaakte geldbedragen afkomstig is uit de herfinanciering van het pand aan de [naam locatie 2] . Zoals reeds hiervoor overwogen, is dit pand aangekocht met vermogen met een niet-verklaarbare herkomst en is geen andere conclusie mogelijk dan dat dit pand uit misdrijf afkomstig is. Gelijk aan wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de herfinanciering van de [naam locatie 1] , geldt ook voor het geldbedrag dat uit de herfinanciering van de [naam locatie 2] afkomstig is, dat dit uiteindelijk afkomstig is uit een niet-verklaarbare bron. Daarmee kan ook ten aanzien van dit geldbedrag geen andere conclusie worden getrokken dan dat dit uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt verder vast dat het gaat om transacties met verschillende omschrijvingen, zoals ‘werkoverleg in Dubai’, ‘verhuisvergoeding’, ‘verbouwing werkzaamheden’ en ‘persoonlijke lening’. De verklaringen van de verdachte over deze transacties zijn algemeen, deels tegenstrijdig, en deels in strijd met de verklaringen van de medeverdachte. Zo heeft de verdachte verklaard dat zij met de herfinanciering van de [adres 3] te ’s-Gravenhage als bedoeling had dat het pand zou worden verbouwd, maar dat de verbouwing niet door is gegaan in verband met de coronapandemie, terwijl de medeverdachte heeft verklaard dat het pand wel is verbouwd. De coronapandemie speelde op het moment van acceptatie van de hypothecaire geldlening op 22 april 2021 al ruim een jaar. Bovendien zit er tussen de acceptatie van de hypothecaire geldlening en het overmaken van de lening aan de medeverdachte slechts zeven dagen, zodat niet aannemelijk is dat in die korte tijd duidelijk zou zijn geworden dat een verbouwing niet (meer) mogelijk was. De verklaring van de verdachte strookt ook niet met een viertal transacties in de periode 28 december 2011 tot en met 7 februari 2022 van in totaal € 32.500,00 met de omschrijvingen ‘verbouwing werkzaamheden’, ‘kantoor verbouwing kosten’, ‘bedrijfsverbouwing’ en ‘bedrijfskosten verbouwing’. Die omschrijvingen suggereren dat er wel zou zijn verbouwd aan een bedrijfspand. Dat er verbouwd zou zijn, zoals de medeverdachte heeft verklaard, kan niet worden bevestigd door het onderzoek van de politie, die daar naspeuring naar heeft gedaan.
Ook over de lening van € 350.000,00 aan de medeverdachte op 29 april 2021 heeft de verdachte onvoldoende duidelijk verklaard. Weliswaar is er een leenovereenkomst aan het dossier toegevoegd door de medeverdachte, maar deze is gedateerd op 27 juli 2021, dus ruim na het overboeken van het bedrag. Uit de leenovereenkomst blijkt ook niet dat de lening is bedoeld voor de aankoop van een woning, zoals verklaard door de verdachte. Ook is niet gebleken dat daadwerkelijk een woning is aangeschaft met dit bedrag. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat [verdachte] eerst op 27 juli 2021 een bedrag van € 350.000,00 (tegen een rentepercentage van 4,5%) uitleent aan de verdachte en dat nog geen twee maanden erna de verdachte juist aan haar een bedrag uitleent (tegen een rentepercentage– afhankelijk of de tussentijdse betalingen als aflossing zouden moeten worden gezien – van 34% of 85% per jaar) van € 100.000,00, al dan niet in het kader van haar beleggingsactiviteiten.
Ook over de overige transacties heeft de verdachte (nagenoeg) geen tekst en uitleg gegeven. Dat zij het zich allemaal niet meer kan herinneren, acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien zij gedurende langere tijd eigenaar is geweest van meerdere zorgondernemingen en vanuit die hoedanigheid zeer veel en grote transacties heeft verricht. Dat zij al deze bedragen enkel vanwege het door haar gestelde vertrouwen in de medeverdachte en een verliefdheid aan hem overmaakte, omdat hij daar om vroeg, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig.
 5.2.7.Conclusie
De verdachte heeft met haar verklaringen en de door haar overgelegde stukken onvoldoende tegenwicht geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de ten laste gelegde panden en de aan de medeverdachte overgemaakte geldbedragen. Het vermoeden van witwassen is ook na aanvullend onderzoek daarnaar niet ontzenuwd. Daarom is geen andere conclusie mogelijk dan dat deze panden en de aan de medeverdachte overgemaakte geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit (enig) misdrijf en dat de verdachte dit wist.
In aanmerking nemende dat de verdachte mogelijk ook deels legale inkomsten heeft genoten en de verdachte daarom een gedeelte van haar vermogen legaal zou hebben verkregen, kan vermenging tussen legale inkomsten en inkomsten afkomstig uit misdrijf niet worden uitgesloten. Het vermogensbestanddeel met een criminele herkomst laat zich daardoor en doordat de verdachte er geen deugdelijke administratie op heeft nagehouden, echter niet meer individualiseren. Omdat de bedragen uit misdrijf zo substantieel zijn gebleken en omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, doet dit geen afbreuk aan een bewezenverklaring ter zake van witwassen. Het vermogen zal als gevolg van de vermenging in zijn geheel middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig worden geacht.
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zij het dat voor feit 2 de bewezenverklaring ziet op een bedrag van € 742.697,00.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of vastgesteld dient te worden of de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Of meerdere gedragingen samen kunnen worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen, zoals bedoeld in artikel 420ter Sr, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij het onder 1 ten laste gelegde gaat het om het voorhanden hebben, het omzetten en het gebruik maken van twee panden in een periode van zestien maanden. De rechtbank komt niet tot de kwalificatie gewoontewitwassen. Bij het onder 2 ten laste gelegde ligt dit anders en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen, gelet op het structurele karakter van het handelen van de verdachte over een langere periode, de frequentie van het witwassen en de omvang van de witgewassen geldbedragen.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, zodat sprake is van medeplegen. Dit oordeel wordt onder meer ingegeven door de omstandigheden dat door beiden over en weer geldbedragen werden overgemaakt met als omschrijving ‘lening’ of ‘persoonlijke lening’, sprake is van opmerkelijke rentepercentages en niet duidelijk is geworden waar de leningen voor bedoeld waren.