ECLI:NL:RBROT:2025:12509

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
10/122124-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen van grote geldbedragen met criminele herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen van girale gelden. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022 samen met anderen grote geldbedragen, in totaal € 820.000,00 en € 195.670,00, te hebben gewitst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende tegenwicht had geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de ontvangen bedragen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de overgemaakte geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank achtte het structurele karakter van het handelen van de verdachte over een langere periode, de frequentie van het witwassen en de omvang van de witgewassen geldbedragen voldoende om te spreken van gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden en het verbeurd verklaren van een in beslag genomen geldbedrag van € 8.648,75. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen de integriteit van het financiële systeem had aangetast en dat het witwassen een ontwrichtende werking op het economische verkeer had.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/122124-22
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1979,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting wonende op het adres:
[adres 1] , [woonplaats] ( [land] ),
raadsman mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juli 2025 en van 25 augustus 2025 (sluiting onderzoek en uitspraak).

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie (hierna: officier van justitie) mrs. M.L.M. Kuiper en R.S. Dhoen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, waarbij het onder 1 ten laste gelegde bedrag bij requisitoir is bijgesteld naar € 742.697,00;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 (vierendertig) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk, alsmede oplegging van een geldboete van € 50.000,00 (vijftig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 285 (tweehonderdvijfentachtig) dagen;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Zorgfraude waarover het nodige door de officier van justitie is gezegd, is niet ten laste gelegd. De verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), worden ten onrechte gecriminaliseerd. De geldstromen in deze zijn steeds te herleiden tot entiteiten van [medeverdachte 1] , die daadwerkelijk zorg verleenden, hoewel de administratie en organisatie bij die entiteiten misschien niet altijd op rolletjes verliep. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ), die onderzoek heeft verricht naar de entiteit [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A] ) heeft daarom volstaan met het opleggen van een maatregel. Eenvoudig gezegd is [medeverdachte 1] een zakenvrouw die beter is in geld verdienen en in het verlenen van zorg, dan in het drijven van een onderneming.
De werkzaamheden van de verdachte bij [bedrijf A] waren veelzijdig. Niet alleen was hij verantwoordelijk voor de personeelsadministratie, het aannemen en ontslaan van personeel, maar ook behoorde het reilen en zeilen van het pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage tot zijn takenpakket. Het relatief hoge salaris dat de verdachte voor deze werkzaamheden ontving, heeft hij om hem moverende redenen (waaronder het niet te veel willen betalen van rente) deels overgemaakt naar [medeverdachte 2] , zijn broer, of geïnvesteerd.
Daarnaast verdiende de verdachte geld met beleggingen – waarvoor hij geld leende bij medeverdachte [medeverdachte 1] ) – en genoot hij inkomen als gevolg van zijn winsten in het casino.
Van het ‘rondpompen van geld’ zoals de verdachte wordt verweten, is geen sprake. De geldstomen in dezen zijn behoorlijk overzichtelijk en tevens is een economische grond aan te wijzen. Van ‘verhullen’, in die zin dat de herkomst van het geld niet meer achterhaald kan worden is evenmin sprake. Zo al sprake zou zijn van een witwasvermoeden, strandt de beschuldiging van het Openbaar Ministerie, bij gebrek aan dit laatste, bij stap drie van het zes-stappen-arrest” van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
Zo wel zou worden toegekomen aan stap drie dan geldt dat de verdachte de vragen van het Openbaar Ministerie zoveel mogelijk heeft beantwoord en dat hiernaar onderzoek kon worden gedaan dat zich vooral heeft gericht op zijn verklaringen over:
- de gelden verkregen voor verbouwingen, onderhoud en bedrijfskosten;
- de leningen verkregen van [medeverdachte 1] en geldstromen die daarmee te maken hadden.
Het onderzoek dat hier vervolgens naar gedaan is, is niet genoegzaam geweest. Daarom kan het Openbaar Ministerie niet volhouden dat de enige aanvaardbare conclusie is dat vermogen afkomstig is van criminaliteit en dat er daarom sprake van witwassen
4.2.
Beoordeling
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden van in totaal € 820.000,00, waarbij de rechtbank opmerkt dat de officier van justitie ter zitting heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van een bedrag van € 742.697,00. Daarnaast ligt ter beoordeling voor of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van girale gelden van in totaal € 195.670,00.
4.2.1.
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te
leggen tussen de tenlastegelegde voorwerpen en een bepaald misdrijf kan niettemin bewezen worden geacht dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt het vorenstaande aan de hand van het bovengenoemde “zes-stappen-arrest” van het Gerechtshof Amsterdam.
4.2.2.
Feiten en omstandigheden
Het startpunt voor het onderzoek naar de verdachte, dat de naam Liverpool kreeg, is een door een wijkagent aangetroffen Ferrari 430 geweest, die op naam van [medeverdachte 1] stond. Deze zeer kostbare auto in een relatief arme wijk bevreemdde de wijkagent, zodat hier onderzoek naar werd gedaan. De auto zou worden gebruikt door de verdachte en uit een bevraging van de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen bleek dat de verdachte in dienst was van [bedrijf A] : een van de zorgondernemingen van [medeverdachte 1] . De verdachte verklaarde dat hij met coronapatiënten werkte in de zorg. Een jaar eerder had hij bij de politie nog verklaard geen vaste woon- of verblijfplaats en grote schulden te hebben.
Er bleken vanaf 21 december 2018 verschillende meldingen bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) over (transacties) die door [medeverdachte 1] leken te zijn gedaan. FIU-Nederland is het centrale meldpunt waar verschillende instellingen, die verplicht zijn tot melden, ongebruikelijke transacties moeten rapporteren op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Binckbank heeft meldingen gedaan over de wijze van financiering van een pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage en over het transactiegedrag van [medeverdachte 1] . De ABN-Amro heeft melding gemaakt van risico’s in het kader van de Wwft, vanwege overboekingen aan de verdachte, contante opnames en het rondpompen van geld tussen verschillende rekeningen.
Uit onderzoek door de politie naar de geldstromen van en naar de bankrekeningen (zakelijk en privé) van [medeverdachte 1] komt naar voren dat veel, op het oog onlogische en grote, transacties over en weer zijn gedaan tussen zakelijke rekeningen en privérekeningen van [medeverdachte 1] , en van de verdachte en zijn broer, [medeverdachte 2] . Ten aanzien van de inkomsten van de verdachte heeft de politie vermeld dat de hoogte van het salaris voor zijn werkzaamheden bij [bedrijf A] (rond de € 7.500,00) opvallend is, gezien zijn gebrek aan opleiding in de zorg of ervaring in een functie als zorgmanager.
Uit onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is gebleken dat de ondernemingen van [medeverdachte 1] substantieel hogere winstmarges hadden dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Door geen van de ondernemingen van [medeverdachte 1] is er na het jaar 2019 belastingaangifte gedaan. De NLA heeft op basis van de informatie die wel beschikbaar was teruggerekend wat de winstmarges van de ondernemingen van [medeverdachte 1] zijn en toegelicht waarom die nagenoeg allemaal opmerkelijk veel hoger zijn dan te doen gebruikelijk is in de zorgsector. Waar de winst in de periode 2012-2019 in de branche gemiddeld 1,4% zou zijn, zou dat in de verschillende ondernemingen van [medeverdachte 1] tussen de 24 en 66% liggen.
Verder bleek dat de IGJ bij één van de zorgondernemingen van de medeverdachte [medeverdachte 1] ( [bedrijf B] , hierna: [bedrijf B] ) in het jaar 2019 ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd en dat met de medeverdachte [medeverdachte 1] werd afgesproken te stoppen met het verlenen van zorg vanuit [bedrijf B] . Omdat de medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens vanuit [bedrijf A] weer zorg is gaan verlenen, heeft de IGJ in 2022 een inspectie verricht bij [bedrijf A] . Ook tijdens die inspectie zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd.
Hiernaast volgt uit onderzoek dat [medeverdachte 1] eigenaar was van een pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage. Dit pand heeft zij op 21 december 2018 gekocht van [persoon A] (hierna: [persoon A] ) voor een bedrag van € 1.000.000,00. Een bedrag van € 650.000,00 werd rechtstreeks voldaan vanuit een bankrekening van de zorgonderneming [bedrijf B] . Voor een bedrag van € 300.000,00 werd een persoonlijke lening afgesloten met [persoon A] . Die lening is in verschillende deelbedragen afgelost, grotendeels met bedragen afkomstig van bankrekeningen van één van de zorgondernemingen van [medeverdachte 1] . Het laatste bedrag, van € 178.651,48, is aan [persoon A] afbetaald via een hypotheek die werd afgesloten voor het pand aan de [adres 3] te Waddinxveen. Dit pand is op 4 september 2020 in eigendom gekomen van [medeverdachte 1] , voor een bedrag van € 380.000,00. Op 2 september 2020 heeft zij voor de aanschaf van dit pand een bedrag van € 325.000,00 van een beleggingsrekening bij Binckbank overgeschreven naar de notaris. Die beleggingsrekening werd gevoed vanuit de zorgondernemingen van [medeverdachte 1] . Pas later, op 8 februari 2021, heeft zij voor dit pand een hypotheek afgesloten voor een bedrag van € 377.400,00. Hiervan is een bedrag van € 178.651,48 overgemaakt aan [persoon A] , en een deel van € 197.884,36 op de privérekening van [medeverdachte 1] .
Uit onderzoek bleek verder dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het pand aan de [adres 2] in april 2021 heeft geherfinancierd voor een bedrag van € 625.000,00. Een aanzienlijk deel van het ontvangen hypotheekbedrag, namelijk € 350.000,00, is overgemaakt aan de verdachte onder de noemer van een lening. Daarnaast is voornoemde Ferrari kort na ontvangst van dit hypotheekbedrag door [medeverdachte 1] aangeschaft voor een bedrag van € 88.500,00 en werd deze kennelijk overwegend door de verdachte gebruikt.
Hiernaast is uit onderzoek gebleken dat de verdachte grote geldbedragen overmaakte aan [medeverdachte 2] . Hierbij werden omschrijvingen gebruikt (met regelmatig de melding van enige vorm van een lening) die – ook volgens de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 2] – niet strookten met de werkelijkheid. Deze geldbedragen werden vervolgens in opdracht van de verdachte door [medeverdachte 2] contant gemaakt. Hierbij werd in sommige gevallen gebruik gemaakt van derden die tegen betaling gebruik lieten maken van hun bankrekeningen. Verder is gebleken dat de verdachte grote geldbedragen in Dubai contant heeft opgenomen en in de woning van de verdachte zijn vele luxegoederen (merkschoenen, sieraden, apparatuur, etcetera) aangetroffen.
4.2.3.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank kan geen rechtstreeks verband leggen tussen de ten laste gelegde voorwerpen (de girale gelden) en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Ten aanzien van het vermoeden van witwassen overweegt de rechtbank als volgt. De hiervoor onder 4.2.2 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen echter zonder meer een vermoeden van witwassen. Er is immers sprake van vele onlogische transacties met grote geldbedragen tussen [medeverdachte 1] en de verdachte, waarbij de herkomst van de gelden niet zonder meer kan worden verklaard uit de inkomsten van de zorgondernemingen. Daarbij zijn de geldstromen - anders dan de verdediging doet voorkomen - niet overzichtelijk. Het overleggen van een verklaring van een Belgisch casino dat de verdachte daar contant geld heeft verkregen door het inwisselen van speelpenningen, doet hier niets aan af. Immers is dit geen verklaring is van een eventuele
winstdie de verdachte zou hebben gegenereerd. Ook ten aanzien van de vermeende beleggingen – een inkomstenbron die eenvoudig te onderbouwen zou moeten zijn – is geen enkele onderbouwing naar voren gekomen. Dat er inkomsten zijn verkregen met casinowinsten en met beleggingen is daarom geenszins deugdelijk onderbouwd.
Daarnaast hebben onlogische transacties tussen de verdachte en [medeverdachte 2] plaatsgevonden, waarbij bovendien opmerkelijk is dat deze bedragen door [medeverdachte 2] contant werden gemaakt, al dan niet met medewerking van personen die er de schijn van hebben dat zij als katvanger werden ingezet. Ook overigens opvallend zijn de grote geldbedragen die door de verdachte in Dubai contant werden gemaakt.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
4.2.4.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij sinds 1 januari 2021 in dienst was bij [bedrijf A] en daar manager algemene zaken was. Hij deed de administratie en onderhoudswerkzaamheden aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage. Hij ontving ook wel eens geld op zijn privérekening om zakelijke dingen te regelen. Hij doet wel eens contante opnames en heeft een aantal leningen bij [medeverdachte 1] lopen. Hij heeft verschillende verbouwingswerkzaamheden laten doen aan de [naam locatie] . Hij heeft een verklaring afgelegd over verschillende transacties in de periode 31 maart 2021 tot en met 16 februari 2022. Daar zit onder meer een lening bij van € 350.000,00 waarvoor een leenovereenkomst is afgesloten. Daarnaast zit er een betaling bij van € 205.000,00, wat een terugbetaling van een lening (van hem aan [medeverdachte 1] ) van € 150.000,00 betreft om te investeren op de beurs, met daarbij rendement van € 55.000,00 (in een periode van drie maanden). De verdachte verklaarde geen enkele betaling van de privé- of bedrijfsrekeningen van [medeverdachte 1] te hebben uitgevoerd. Hij heeft verschillende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaring. Over de overboekingen naar [medeverdachte 2] heeft de verdachte in eerste instantie geen verklaring willen afleggen.
4.2.5.
OvJ: Verklaring verdachte niet op voorhand onaannemelijk
De officier van justitie heeft de verklaringen van de verdachte niet op voorhand onaannemelijk geacht en heeft daar nader onderzoek naar laten verrichten. Dit onderzoek is toegespitst op de verklaringen van de verdachte over gelden verkregen voor verbouwingen, onderhoud en bedrijfskosten en leningen verkregen van [medeverdachte 1] en geldstromen die daarmee te maken hebben. Dit nadere onderzoek heeft er volgens de officier van justitie niet toe geleid dat het vermoeden dat sprake was van witwassen is weggenomen. Ten aanzien van het bij feit 1 vermelde bedrag van € 820.000,00 heeft de officier van justitie op de zitting gerequireerd tot een bewezenverklaring van een lager bedrag, te weten € 742.697,00.
4.2.6.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat er in totaal een bedrag van € 742.697,00 vanaf rekeningen van (ondernemingen van) [medeverdachte 1] is overgemaakt naar de verdachte. Hierbij dient voorop te worden gesteld dat [medeverdachte 1] bij vonnis van vandaag is veroordeeld voor het witwassen van – onder meer – het pand aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage omdat zij dit pand heeft verkregen met geld (uit de ondernemingen) waarvan de herkomst niet verklaarbaar is. In bijlage II heeft de rechtbank (mede) de bewijsmiddelen opgenomen waar deze vaststelling op is gebaseerd. Met dit pand als onderpand heeft zij een herfinanciering verkregen. Het bedrag dat hieruit voortvloeide, heeft zij deels aan de verdachte overgemaakt. Hij heeft daarmee geldbedragen ontvangen die uit enig misdrijf afkomstig zijn geweest. Ook de bedragen die hij heeft ontvangen vanuit de verschillende ondernemingen zijn – wederom gelet op het gegeven dat de herkomst van deze bedragen niet verklaarbaar is – uit misdrijf afkomstig.
De vervolgvraag is of de verdachte ervan op de hoogte was dat de geldbedragen in de betreffende overboekingen afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Bij de overboekingen zijn verschillende omschrijvingen gebruikt zoals ‘werkoverleg in Dubai’, ‘verhuisvergoeding’, ‘verbouwing werkzaamheden’, ‘persoonlijke lening’, ‘Terug persoonlijke lening’ en ‘Overige vergoedingen rente’. Dat de overgeboekte geldbedragen hiermee daadwerkelijk van doen hebben gehad, is echter niet aannemelijk geworden. Dat er (substantieel) verbouwd zou zijn, zoals de verdachte heeft verklaard, kan niet worden bevestigd door het onderzoek van de politie, die daar naspeuring naar heeft gedaan. De door de verdachte overgelegde stukken die het tegendeel zouden moeten bewijzen, overtuigen niet. Uit de overgelegde foto’s en filmpjes blijkt niet van substantiële verbouwingen. Aan de verklaring van [persoon B] , de persoon die de verbouwingen zou moeten hebben uitgevoerd, hecht de rechtbank niet veel waarde. De verklaring is algemeen en niet onderbouwd met stukken. Daarnaast zou uit chatberichten tussen de verdachte en [medeverdachte 2] kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte 2] in opdracht van de verdachte een – onjuiste – verklaring heeft laten opstellen over de verrichtte werkzaamheden. De werkzaamheden waarover de verdachte verklaart, stroken dus niet met de bedragen die onder deze noemer zijn overgemaakt. Ook voor de overboekingen met omschrijvingen die zouden zien op bedrijfskosten en onkosten geldt dat de verklaring van de verdachte niet overtuigt. Uit het dossier is niet gebleken van enige kosten (die de verdachte heeft voldaan en) waarvoor de verdachte een vergoeding van [medeverdachte 1] had moeten ontvangen. Tenslotte is ook niet aannemelijk dat daadwerkelijk sprake is geweest van leningen (over en weer) tussen [medeverdachte 1] en de verdachte. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] aan de verdachte een geldbedrag van € 350.000,00 heeft overgemaakt. Weliswaar is er een overeenkomst van geldlening aan het dossier toegevoegd door de verdachte, maar deze is gedateerd op 27 juli 2021, dus ruim na het overboeken van het bedrag. Uit de overeenkomst blijkt niet dat de lening is bedoeld voor de aankoop van een woning, zoals verklaard door [medeverdachte 1] . Bovendien is het onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 1] eerst op 27 juli 2021 een bedrag van € 350.000,00 (tegen een rentepercentage van 4,5%) uitleent aan de verdachte en dat nog geen twee maanden erna de verdachte juist aan haar een bedrag uitleent van € 100.000,00 (tegen een rentepercentage – afhankelijk of de tussentijdse betalingen als aflossing zouden moeten worden gezien – van 34% of 85% per jaar). Ook de stelling dat [medeverdachte 1] in drie maanden een rendement van € 55.000,00 in beleggingen heeft behaald op een bedrag van € 150.000,00 en dat aan de verdachte heeft overgemaakt, is – zonder nadere stukken of onderbouwing, die ontbreken/ontbreekt – niet geloofwaardig. Gelet op al het voorgaande moet de verdachte ervan op de hoogte zijn geweest dat de bedragen niet aan hem zijn overgemaakt in het kader van de in de omschrijvingen beschreven redenen. Ditzelfde geldt voor de girale gelden van in totaal € 195.670,00 die de verdachte via de ABN-Amrorekening ( [rekeningnummer] ) aan [medeverdachte 2] heeft overgemaakt, waar de verdachte omschrijvingen bij heeft vermeld die niet overeenkomen met de werkelijkheid. Ook het contant maken van de geldbedragen, zeker door gebruikmaking van meerdere derden, doet vermoeden dat er sprake is van verhullende handelingen. Eerst ter zitting heeft de verdachte hierover verklaard. Hij heeft verklaard dat hij het geld heeft laten opnemen in verband met een negatieve spaarrente die hij zou moeten betalen als hij het geld bij één bank zou onderbrengen, dat hij maar € 10.000,00 per keer mocht opnemen en dat hij daarom de vrienden van [medeverdachte 2] – die naar zijn zeggen betrouwbaarder was dan hij omdat hij kort ervoor nog dakloos was – nodig had om het geld voor hem op te nemen. Deze, niet met enige nadere informatie onderbouwde, verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daargelaten dat een dergelijke handelwijze (geld met een legitieme herkomst overmaken naar onbekenden die het vervolgens moeten teruggeven) erg risicovol zou zijn, zouden de kosten die gemoeid zijn met het laten opnemen van het geld (een ‘barki’ per persoon, ambtshalve bekend als € 100,00) uitstijgen boven de kosten van de rente over de beperkte periode waarin de verdachte het geld zelf had kunnen opnemen, namelijk naar zijn zeggen met € 10.000,00 per dag). Alle feiten en omstandigheden overziend, stelt de rechtbank vast dat de verdachte geldbedragen heeft ontvangen en verzonden die uit misdrijf afkomstig zijn en hier ook wetenschap van had.
4.2.7.
Conclusie
De verdachte heeft met zijn verklaring en overgelegde stukken onvoldoende tegenwicht geboden aan het gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de van [medeverdachte 1] ontvangen bedragen en de aan [medeverdachte 2] overgemaakte geldbedragen in de ten laste gelegde periode. Het vermoeden van witwassen is ook na aanvullend onderzoek daarnaar niet ontzenuwd. Daarom is geen andere conclusie mogelijk dan dat de overgemaakte geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
In aanmerking nemende dat de verdachte mogelijk ook deels legale inkomsten heeft genoten en de verdachte daarom een gedeelte van zijn vermogen legaal zou hebben verkregen, kan vermenging tussen legale inkomsten en inkomsten afkomstig uit misdrijf niet worden uitgesloten. Het vermogensbestanddeel met een criminele herkomst laat zich daardoor en doordat de verdachte er geen deugdelijke administratie op heeft nagehouden, echter niet meer individualiseren. Omdat de bedragen uit misdrijf zo substantieel zijn gebleken en omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, doet dit geen afbreuk aan een bewezenverklaring ter zake van witwassen. Het vermogen zal als gevolg van de vermenging in zijn geheel middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig worden geacht.
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zij het dat voor feit 1 de bewezenverklaring ziet op een bedrag van € 742.697,00.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of vastgesteld dient te worden of de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Of meerdere gedragingen samen kunnen worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen, zoals bedoeld in artikel 420ter Sr, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij beide tenlastegelegde feiten komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het gewoontewitwassen, gelet op het structurele karakter van het handelen van de verdachte over een langere periode, de frequentie van het witwassen en de omvang van de witgewassen geldbedragen.
Ten aanzien van feit 1 blijkt uit de bewijsmiddelen verder dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , zodat sprake is van medeplegen. De rechtbank wijst hierbij op de verschillende omschrijvingen bij de overboekingen die niet overeenkwamen met de werkelijke reden van de overboeking, hetgeen bij beiden bekend moet zijn geweest. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt ook dat er overleg plaatsvond tussen de verdachte en [medeverdachte 1] over de omschrijvingen die zij bij de overboekingen diende te gebruiken. Hiernaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de opgestelde overeenkomsten van geldlening zijn opgesteld om een daadwerkelijke overeenkomst tot geldlening tot stand te brengen. Bij de totstandkoming van deze verhullende handelingen was dus ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking .
Ten aanzien van feit 2 komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] . De verdachte maakte grote bedragen over met verschillende omschrijvingen bij overboekingen die niet stroken met de werkelijkheid. [medeverdachte 2] heeft dit erkend in zijn verklaring bij de politie op 8 december 2023 (welke verklaring aan het dossier van de verdachte is toegevoegd). [medeverdachte 2] voerde vervolgens verschillende handelingen uit met deze geldbedragen. Uit het dossier blijkt immers dat [medeverdachte 2] het geld van de verdachte beheerde en dat hij bedragen doorstortte in overleg met de verdachte. Hierbij instrueerde de verdachte [medeverdachte 2] welke omschrijving hij daar bij diende te gebruiken. Tevens blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 2] samenwerkten om de geldbedragen contant te maken, bijvoorbeeld in de zin dat zij overleg voerden welke personen daarvoor ingeschakeld konden worden en wat hun beloning hiervoor zou moeten zijn.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op of omstreeksin de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, te
Rotterdam en/of’s-Gravenhage en
/ofWaddinxveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
van
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur 820.000,00€ 742.697,00de werkelijke aard en/ofde herkomst
heeft verborgen en/ofheeft verhuld
en/of heeft verborgenen/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp
(en
) was/waren,
en/of heeft verborgenen
/ofheeft verhuld wie
dat/die voorwerp
(en
)voorhanden had
(den
),
en/of
één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur 820.000,00€ 742.697,00-) heeft verworven en
/ofvoorhanden gehad en
/ofovergedragen en
/ofomgezet en
/ofdaarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
dit voorwerp c.q.die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig
was c.q.waren uit enig misdrijf
en/of uit enig eigen misdrijfen
/ofhij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt
.;
2.
Hijhij, op of omstreeksin de periode van 31 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, in
Rotterdam en/ofWaddinxveen en
/of‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
van
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur195.670,00),
de werkelijke aard en/ofde herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op
dat/die voorwerp
(en
) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie
dat/die voorwerp
(en
)voorhanden had
(den
),
en/of
één ofmeerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal
Eur195.670,00
-) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
dit voorwerp c.q.die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig
was c.q.waren uit enig misdrijf
en/of uit enig eigen misdrijfen hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

2.medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met anderen, gedurende meer dan een jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van grote hoeveelheden geld, ter hoogte van meer dan € 900.000,00. Hiervan heeft de verdachte vervolgens geprofiteerd door er met dit geld een overmatig luxe levensstijl op na te houden. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële systeem. Het witwassen heeft, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een ontwrichtende werking op het economische en financiële verkeer, wat een bedreiging vormt voor de samenleving. Het beeld dat uit het dossier volgt is dat de verdachte louter heeft gehandeld uit financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in fraudezaken plegen te worden opgelegd. Blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt als vertrekpunt voor een benadelingsbedrag tussen € 500.000,- tot € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 18 en 24 maanden. Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de hoogte van het benadelingsbedrag is de rechtbank van oordeel dat in het geval van deze omvang en zoals hier aan de orde een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur ook daadwerkelijk op zijn plaats is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hiernaast de door de officier van justitie gevorderde geldboete op te leggen. Gelet op de toelichting van de officier van justitie ter zitting – waaruit impliciet naar voren is gekomen dat de ontnemingsvordering wellicht achterwege zal worden gelaten bij toewijzing van dit deel van de vordering – lijkt dit deel van de eis er vooral in gelegen om een ontnemingsprocedure te voorkomen. Naast het feit dat de rechtbank een geldboete niet passend en geboden acht, acht de rechtbank het niet op zijn plaats om op deze wijze een met waarborgen omgeven ontnemingsprocedure te passeren. Hierbij geldt bovendien dat de officier van justitie het (afzien van het) aanbrengen van een ontnemingsvordering niet definitief heeft verbonden aan de oplegging van een geldboete, maar dit als een eventuele mogelijkheid heeft gepresenteerd. Dit laat de mogelijkheid open dat deze ontnemingsvordering alsnog wordt aangebracht, óók als een geldboete zou worden opgelegd. Ook deze onzekerheid acht de rechtbank onwenselijk.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
De verdachte is in de onderhavige zaak op 13 september 2022 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Weliswaar gaat het in deze zaak om een omvangrijk voorbereidend onderzoek, maar die omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig bijzonder dat het tijdsverloop daarmee te billijken zou zijn. Tussen 13 september 2022 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en ruim elf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van ruim elf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit te worden gecompenseerd in de aan de verdachte op te leggen straf. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 24 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan en penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft hierover geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 8.648,75 (goednummers 3, 46 tot en met 54, 81 en 82) zal worden verbeurd verklaard. Het geld behoort aan de verdachte toe en is onder hem in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag door middel van het bewezen verklaarde is verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 420bis en 420ter Sr.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2: € 8.648,75 (goednummers 3, 46 tot en met 54, 81 en 82).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en L.N. Foppen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Caupain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, te Rotterdam en/of ’s-Gravenhage en/of Waddinxveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 820.000,00), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 820.000,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf en/of hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
2.
Hij, op of omstreeks in de periode van 31 maart 2021 tot en met 31 juli 2022, in Rotterdam en/of Waddinxveen en/of ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 195.670,00), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
één of meerdere voorwerpen (girale gelden ad in totaal Eur 195.670,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of gedeeltelijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.