ECLI:NL:RBROT:2025:1239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/4876
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering door UWV na beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. Eiseres, geboren in 1978, had eerder een aanvraag voor een beoordeling van haar arbeidsvermogen ingediend, die door het UWV op 29 augustus 2022 werd afgewezen. Het UWV handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 15 april 2024. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat het UWV in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld en dat zij voor haar achttiende verjaardag al fysieke en psychische klachten had die haar als jonggehandicapte zouden moeten kwalificeren.

De rechtbank heeft de zaak op 30 januari 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigden en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de arbeidsongeschiktheid van eiseres op haar zeventiende verjaardag en in de daaropvolgende 52 weken. De rechtbank wees erop dat de verantwoordelijkheid voor het leveren van bewijs bij de aanvrager ligt, vooral bij laattijdige aanvragen.

De rechtbank heeft ook de beoordeling van het UWV inzake de Wajong 2015 bekeken en vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de strenge criteria voor arbeidsvermogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op de gevraagde uitkering en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Procesverloop

Met het besluit van 29 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Met het besluit van 15 april 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1978, heeft eerder een (laattijdige) beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Met het besluit van 13 januari 2015 heeft het UWV die aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte vaststaat.
2. Eiseres heeft op 8 juni 2022 nogmaals een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Met het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag afgewezen. De primaire verzekeringsarts en arbeidsdeskundige komen tot de conclusie dat eiseres op het moment van beoordelen geen arbeidsvermogen heeft, maar dat zij in de voor de Wajong-verzekerde periode wel arbeidsvermogen heeft gehad.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt, met verbetering van gronden, gehandhaafd. Het UWV heeft allereerst (omdat dit in het besluit van
13 januari 2015 ten onrechte niet was gebeurd) beoordeeld of eiseres recht had op, zoals het UWV het noemt, een Wajong-uitkering op grond van de AAW. Vervolgens heeft het UWV beoordeeld of de duuraanspraakjurisprudentie van toepassing is. Ten slotte heeft het UWV beoordeeld of er recht op een Wajong-uitkering bestaat op grond van de Wajong 2015.

Standpunt eiseres

4. Eiseres voert – samengevat – aan dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel één of meerdere andere beginselen van behoorlijk bestuur is genomen. Zij voert aan dat zij voor haar achttiende verjaardag reeds kampte met fysieke en psychische klachten en beperkingen op grond waarvan zij dient te worden aangemerkt als jonggehandicapte op grond van artikel 1:1a, eerste lid, van de Wet Wajong.
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat geen beroep wordt gedaan op de studieregeling en dat de beoordeling door het UWV van de duuraanspraken niet ter discussie staat.

Beoordeling door de rechtbank

5. Voor zover eiseres in de beroepsgronden heeft verwezen naar de gronden in bezwaar, gaat de rechtbank aan die gronden voorbij, nu het UWV in het bestreden besluit op die gronden al gemotiveerd is ingegaan. Eiseres heeft met een enkele verwijzing naar haar bezwaren niet onderbouwd waarom die weerlegging onjuist of onvolledig zou zijn. Van strijd van het bestreden besluit met de door eiseres genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur is niet gebleken.
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet - AAW
6.1.
Op grond van de AAW heeft iemand recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als hij of zij arbeidsongeschikt is op de dag waarop hij of zij zeventien jaar wordt, zodra hij of zij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en als hij of zij na afloop van die periode nog arbeidsongeschikt is. [1] Het gaat er dus om of eiseres op haar zeventiende verjaardag, op haar achttiende verjaardag en in het tussenliggende jaar arbeidsongeschikt was, dus in de periode vanaf 19 juli 1995 tot en met 19 juli 1996.
6.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in het rapport van 28 maart 2024 afdoende gemotiveerd dat er geen gegevens beschikbaar zijn die voldoende en betrouwbare informatie bevatten over de aard en ernst van de beperkingen van belanghebbende op haar zeventiende verjaardag en gedurende de 52 weken daarna, waardoor niet kan worden vastgesteld wat de belastbaarheid in die periode was. De eerst beschikbare informatie over de medische situatie van eiseres blijkt uit de WAO-beoordeling van 30 juli 1998, nadat eiseres per 27 juni 1997, toen zij dus bijna negentien was, was uitgevallen in haar werk bij V&D. Hoewel toen is vastgesteld dat zij geen benutbare mogelijkheden had, volgt uit de omstandigheid dat eiseres voordien arbeid verrichtte, dat die conclusie niet kan worden getrokken over de belastbaarheid op haar zeventiende verjaardag en gedurende de 52 weken daarna. Ook latere diagnoses geven daarover geen informatie.
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het toen een andere tijd was en dat de huisarts, die meende dat het spanning was, eiseres toen niet heeft doorgestuurd naar bijvoorbeeld het RIAGG. Om die reden beschikt zij niet over medische informatie uit die tijd. Ook heeft zij onder sociale druk altijd haar best gedaan om toch maar opleidingen te volgen en te werken – de langste periode was een jaar aaneen – maar daarbij is zij regelmatig uitgevallen en zijn dienstverbanden niet verlengd. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat het ongelukkig is dat eiseres hierdoor geen, althans onvoldoende, bewijs kan leveren over haar medische situatie in de bedoelde periode, komt dit bij een laattijdige aanvraag, waardoor bij de beoordeling moet worden teruggekeken in de tijd, volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) voor risico van de aanvrager. [2]
De rechtbank is daarom van oordeel dat het UWV zich, onder verwijzing naar het genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, op grond van artikel 6, eerste lid, van de AAW.
Wajong 2015
7.1.
Ook heeft het UWV beoordeeld of recht bestaat op een Wajong-uitkering op basis van toegenomen duurzame beperkingen binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag (artikel 1a:1, tweede lid, van de Wet Wajong, de zogeheten Amber-periode), dus tot en met
19 juli 2001. Omdat dit in 2014 niet kenbaar beoordeeld is, betreft de aanvraag van
8 juni 2022 in zoverre een nieuwe aanvraag, die beoordeeld dient te worden op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong (Wajong 2015).
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich bij deze beoordeling terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet binnen de genoemde periode haar arbeidsvermogen duurzaam is verloren, in aanmerking genomen de strikte criteria die hierbij op grond van de wet gelden. Er is op grond van het toepasselijke artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten geen sprake van arbeidsvermogen indien iemand:
- niet 1 uur aaneengesloten kan werken; of
- niet ten minste 4 uur per dag belastbaar is met arbeid; of
- niet een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie; of
- niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
Wanneer aan een minimaal één van bovenstaande criteria niet is voldaan, heeft iemand geen arbeidsvermogen. Het ontbreken hiervan moet duurzaam zijn, dit betekent dat geen verbetering te verwachten valt.
7.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband overwogen dat eiseres tot januari 2000 een WAO-uitkering heeft gehad op grond van medisch 'geen benutbare mogelijkheden'. Hiermee is weliswaar aannemelijk dat eiseres destijds niet 1 uur aaneengesloten kon werken en/of ten minste 4 uur per dag belastbaar was, maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was in die periode geen sprake van het duurzaam ontbreken hiervan. Eiseres heeft namelijk na de WAO-uitkering diverse dienstverbanden gehad in reguliere arbeid, waarbij zij tot 36 uur per week werkte. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat eiseres na haar WAO-uitkering in staat was om
1 uur aaneengesloten te werken en voor tenminste 4 uur per dag belastbaar was.
7.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat eiseres beschikt over arbeidsvermogen. Eiseres kan volgens haar namelijk een taak uitvoeren binnen een arbeidsorganisatie en zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee taken kunnen selecteren die eiseres kan uitvoeren binnen een arbeidsorganisatie: 'Invoeren van gegevens' en 'Dichtvouwen van deegwaren'. Daarnaast beschikt eiseres over basale werknemersvaardigheden, omdat zij instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en omdat zij in staat is om gemaakte afspraken met de werkgever na te komen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geen beperkingen in activiteiten vastgesteld die werknemersvaardigheden in de weg zouden kunnen staan en zijn de werknemersvaardigheden in de praktijk aangetoond gelet op de arbeidshistorie van eiseres. Dit geldt dus ook in de te beoordelen periode. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
7.5.
Zoals ook ter zitting ter voorlichting van eiseres is opgemerkt, doet het voorgaande niet af aan de problemen die eiseres heeft ervaren bij het uitvoeren van de diverse werkzaamheden. In het kader van Wajong 2015 staat echter niet ter beoordeling of eiseres die diverse werkzaamheden probleemloos kon uitvoeren, maar of is voldaan aan de onder 7.2. genoemde – strenge – criteria.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, van de AAW.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1162.