ECLI:NL:RBROT:2025:12355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 23/4285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over verkeersbesluit met betrekking tot vrachtverkeer in [plaats 1]

Op 21 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een tussenuitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden. Het college had besloten tot het instellen van een vrachtwagenverbod voor doorgaand verkeer tussen Bergstoep en de Kerkstraat in [plaats 1], met uitzondering voor aantoonbaar bestemmingsverkeer. Eisers, bestaande uit verschillende BV's, waren het niet eens met dit besluit en voerden aan dat de financiële belangen van hun bedrijven onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat het college de financiële benadeling van eisers niet in een redelijke verhouding had afgewogen ten opzichte van de doelen van het verkeersbesluit. De rechtbank gaf het college de opdracht om de motivering van de financiële gevolgen nader toe te lichten en stelde het college in de gelegenheid om het gebrek in het besluit binnen tien weken te herstellen. De rechtbank concludeerde dat de toevoeging van het woord 'aantoonbaar' aan het onderbord OB108 niet in strijd was met de wet, maar dat de belangenafweging van het college onvoldoende was gemotiveerd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het nemen van verkeersbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4285

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser sub 1] ,

[eiser sub 2] B.V.,
[eiser sub 3] B.V.,
[eiser sub 4] B.V.,
[eiser sub 5] B.V.,
[eiser sub 6] B.V.en
[eiser sub 7] B.V.uit [plaats 1] ,
[eiser sub 8] B.V.en
[eiser sub 9] B.V.uit [plaats 2] , eisers
(gemachtigde: mr. J.C.G. Franken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden, het college
(gemachtigde: K.H. Wiersema).

Samenvatting

1. Deze tussenuitspraak gaat over het verkeersbesluit op grond waarvan het college een geslotenverklaring voor zwaar vrachtverkeer heeft ingesteld met een uitzondering voor ‘aantoonbaar bestemmingsverkeer’. Eisers zijn het niet eens met het verkeersbesluit van het college om de geslotenverklaring in te stellen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de financiële belangen van eisers onvoldoende inzichtelijk heeft meegewogen in de besluitvorming
.Het college krijgt de opdracht om nader te motiveren in hoeverre de financiële benadeling van eisers in een redelijke (en daarmee een evenredige) verhouding staan tot het met het verkeersbesluit te dienen doel.

Procesverloop

2. Met het besluit van 18 januari 2022 (het verkeersbesluit) heeft het college besloten tot het instellen van een vrachtwagenverbod voor doorgaand verkeer tussen Bergstoep en de Kerkstraat te [plaats 1] op het traject Voorstraat – Sluis, met als uitzondering aantoonbaar bestemmingsverkeer.
2.1.
Met het besluit van 11 mei 2023 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: (vertegenwoordigers van) eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college. De gemachtigde van het college werd vergezeld door [persoon A] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Met het verkeersbesluit heeft het college besloten een vrachtwagenverbod in te stellen tussen Bergstoep en de Kerkstraat te [plaats 1] op het traject Voorstraat-Sluis, met uitzondering van aantoonbaar bestemmingsverkeer. Het college wil daartoe het verkeersbord C07 (Gesloten voor vrachtwagens zwaarder dan 3.500kg) plaatsen op vier plekken met het onderbord OB108 (uitgezonderd aantoonbaar bestemmingsverkeer). Deze borden moeten worden aangekondigd door twee C07 borden met de onderborden OB108 en OB401 (na 250 m en na 1,4 km). Dit heeft feitelijk tot gevolg dat de wegen Bergstoep , Opperstok, Sluis en Voorstraat te [plaats 1] gesloten zijn voor zwaar vrachtverkeer. Het college heeft hiertoe besloten omdat volgens het college de combinatie van hoge verkeersintensiteit, menging van verschillende soorten verkeer en het smalle wegprofiel, het bochtige verloop van de weg en een V85 snelheid [1] van meer dan 40 km/u zorgen voor een leefbaarheidsprobleem. Het verkeersbesluit is mede onderbouwd door een verkeersveiligheidsanalyse van de Antea Group van 21 november 2018 en het advies van de politie, eenheid Rotterdam, district Zuid-Holland-Zuid van 9 december 2021. De toevoeging van het onderbord OB108 met de tekst ‘uitgezonderd aantoonbaar bestemmingsverkeer’ moet ervoor zorgen dat de lokale ondernemers in [plaats 1] zelf bereikbaar blijven om te worden bevoorraad. Het college wil dit handhaven door te vragen naar schriftelijk bewijs waaruit de bestemming blijkt. De politie heeft in haar advies de toevoeging van het woord ‘aantoonbaar’ geadviseerd om zo een betere handhaving te kunnen garanderen.
3.1.
In oktober 2018 heeft een kentekenonderzoek plaatsgevonden om de hoeveelheden doorgaand verkeer te bepalen. Op een vijftal locaties vond registratie plaats van kentekens van de passerende voertuigen. Uit deze dataverzameling zijn in de rapportage van Bureau Volker ( [nummer] ) conclusies getrokken over de aantallen doorgaand verkeer, gesplitst in voertuigcategorie. Op 17 mei 2018 zijn circa 150 personen bijeengekomen om over de problemen aan de Voorstraat en Sluis met elkaar van gedachten te wisselen. De resultaten van het kentekenonderzoek zijn gepresenteerd. Er is een werkgroep samengesteld om de problematiek nader te onderzoeken, deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van diverse overheidsorganisaties, bewoners van de Voorstraat, Sluis en de omgeving, agrariërs en ondernemers. Deze werkgroep heeft alternatieve routes verkend en aanbevelingen gedaan voor maatregelen op korte termijn. Ten aanzien van vrachtverkeer komt de werkgroep tot het volgende advies: ‘Tot slot wordt aanbevolen te onderzoeken of doorgaand vrachtverkeer tussen [eiser sub 1] en de veerpont Bergambacht verboden kan worden.’ Vervolgens heeft het college het verkeersbesluit genomen.
3.2.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het verkeersbesluit. Het college heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar aangegeven de borden niet te zullen plaatsen totdat het besluit onherroepelijk is, het college heeft dit ter zitting bij de rechtbank opnieuw bevestigd. De Adviescommissie bezwaarschriften heeft het college geadviseerd het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren onder aanvulling van de motivering met betrekking tot de kosten/batenanalyse. Als reactie op het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften heeft het college Antea Group gevraagd om een nadere motivering. Deze nadere motivering is te vinden in een memo van 14 maart 2023. Ook heeft het college in de periode november 2022 tot en met januari 2023 aanvullende verkeerstellingen verricht. In het collegevoorstel, dat bij het bestreden besluit is gevoegd, is toegelicht dat op basis van deze tellingen de noodzaak tot het treffen van maatregelen blijft bestaan. In het collegevoorstel is eveneens nader toegelicht dat een onderzoek naar de effecten van de trillingshinder en de financiële effecten niet nodig en realistisch is. Het college heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Beroep van eisers

4. Eisers betwisten de noodzaak van het verkeersbesluit en voeren aan dat er betere alternatieven zijn. Ook zijn de belangen van eisers onvoldoende meegewogen bij het verkeersbesluit. Eisers hebben met het rapport van Graaff Traffic voldoende aangetoond wat hun financiële schade is. Deze schade weegt niet op tegen het belang en effect van het verkeersbesluit. Eisers voeren verder aan dat het onderbord OB108 geen wettelijke grondslag heeft.

Toetsingskader

5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college op goede gronden het verkeersbesluit tot het instellen van een vrachtwagenverbod voor doorgaand verkeer tussen Bergstoep en de Kerkstraat te [plaats 1] op het traject Voorstraat-Sluis, met als uitzondering aantoonbaar bestemmingsverkeer heeft genomen. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
Dient de maatregel een doel zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994?
7. Eisers voeren aan dat de maatregel niet strekt tot één van de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) genoemde doelen
.Eisers stellen dat door het verbod het zware verkeer niet afneemt. Zo zou 60% van het zware verkeer een ontheffing kunnen krijgen en blijven rijden (bijvoorbeeld bussen en landbouwvoertuigen). Verder is geen sprake van onaanvaardbare trillingen, geluid of schade. Volgens eisers zijn er betere alternatieven die de verkeersveiligheid ter plaatse vergroten.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), [2] komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst niet alsof hij zelf het besluit moet nemen, maar toetst of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
7.2.
De beroepsgrond van eisers dat geen van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde doelen worden gediend, slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de doelen die met het verkeersbesluit zijn gediend groot zijn en dat de doelen van het verkeersbesluit – de situatie rond [plaats 1] verkeersveiliger maken, het beschermen van de weggebruikers en passagiers, het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het voorkomen of beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade – door het besluit worden gediend. Aan het verkeersbesluit liggen verschillende rapporten en onderzoeken ten grondslag (zie onder 3, 3.1 en 3.2). Verder volgt uit het verkeersbesluit dat het traject Voorstraat-Sluis is gelegen op een voormalige primaire waterkering, waarbij historische aan weerszijden dicht op de weg, vaak niet-onderheide, woningen aanwezig zijn. Deze woningen zijn voor hun toegankelijkheid aangewezen op de openbare weg aan de voorzijde van de woning. Daarnaast, zo blijkt ook uit het rapport van Antea Group van 21 november 2018, is de route van oudsher een doorgaande route tussen de pontverbindingen Bergambacht en Schoonhoven. De wegbreedte is in de afgelopen decennia niet groter geworden. Op het moment dat de route is gerealiseerd, is geen rekening gehouden met het hedendaags (groot) verkeer. Uit de foto’s die van de Voorstraat zijn gemaakt, blijkt dat de weg smal is en op sommige stukken zelfs nog meer versmald is om plaats te maken voor parkeerplaatsen. Ook is sprake van gemengd verkeer, ontbreken voetgangersvoorzieningen en is de sociale norm laag (men gunt elkaar geen ruimte). Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat vermindering van vrachtverkeer kan zorgen voor een verbetering van met name de verkeersveiligheid en betere bescherming van de weggebruikers, maar ook van een betere waarborg voor het in stand houden van de weg en de bruikbaarheid daarvan.
7.3.
Dat het verkeersbesluit ‘slechts’ een afname van 40% van het totale zware verkeer over het traject Voorstraat-Sluis zou betekenen, doet hieraan niet af. De rechtbank stelt voorop dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aannemelijk gemaakt dat met het bestreden besluit meerdere doelen uit artikel 2 van de Wvw 1994 zijn gediend. Verder kan een afname van 40% van het zware verkeer voldoende zijn om de verkeersveiligheid te verbeteren en het college heeft hierin een ruime beoordelingsmarge. Daarnaast betreft het, zoals volgt uit de tellingen in 2017 en 2022/2023 en het rapport van Graaff Traffic, overige zware verkeer dat niet onder het verbod valt grotendeels een ander type verkeer, zoals bussen en landbouwvoertuigen. Het college heeft terecht aangevoerd dat openbaar vervoer noodzakelijk is om het dorp [plaats 1] te bedienen en dat landbouwverkeer voornamelijk korte ritten maakt waarbij omrijden over provinciale wegen qua verkeersveiligheid niet wenselijk is. Het college had naar het oordeel van de rechtbank geen nader onderzoek hoeven doen naar eventuele trillings- of geluidshinder, omdat de met het verkeersbesluit te dienen doelen reeds voldoende zijn gemotiveerd. De beroepsgrond van eisers dat het verkeersbesluit niet strekt tot één van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde doelen, slaagt niet.
Heeft het college alle belangen inzichtelijk meegewogen?
8. Eisers voeren aan dat het college de belangenafweging onjuist heeft uitgevoerd. Het college heeft de economische kosten voor de ondernemers niet meegewogen. Door het vrachtwagenverbod moeten de vrachtwagens omrijden, dit zorgt jaarlijks voor een extra kostenpost van € 202.087,50. De alternatieve routes zijn geen van allen reëel. Ook zijn de maatschappelijke kosten voor de gemeente onevenredig hoog. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat de kostenpost inmiddels is gestegen naar € 300.000,- in verband met gestegen kosten (zoals inflatie).
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het college de financiële belangen van eisers onvoldoende heeft meegewogen in het bestreden besluit. Eisers hebben in het rapport van Graaff Traffic van 18 februari 2022 uiteengezet dat zij als gevolg van het verkeersbesluit financieel nadeel hebben als gevolg van het omrijden. Uit het rapport van Graaff Traffic volgt dat dit financiële nadeel op het moment van het opstellen van het rapport € 202.087,50 bedroeg. In het bestreden besluit heeft het college in het kader van de gestelde financiële gevolgen van het verkeersbesluit voor eisers het volgende overwogen:

De financiële effecten voor de bedrijven is niet onderzocht omdat het voor de gemeente onduidelijk is welke herkomst-bestemmingsroutes het doorgaand vrachtverkeer heeft en direct getroffen worden door het vrachtverbod. Ook de bezwaarden hebben dit tijdens de hoorzitting niet aangetoond. Omdat de hoeveelheid en de route van dit doorgaand vrachtverkeer onbekend is, is het niet mogelijk om de financiële effecten van het vrachtverbod te bepalen. Indien dit wel onderzocht zou worden zou dit volledige inzage in de financiën en administratie van de bedrijven vragen. Dit lijkt niet reëel nog los van de tijdsinzet.”
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering van het college onvoldoende toereikend. Uitgangspunt is dat (financiële) gevolgen van overheidshandelen afgezet tegen de met het verkeersbesluit te dienen doelen, binnen het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico dienen te vallen. Eisers hebben met het rapport van Graaff Traffic juist geprobeerd inzichtelijk te maken hoeveel vrachtwagens per bedrijf per week gebruik maken van het traject Voorstraat-Sluis. Zo volgt uit paragraaf 3.4 van het rapport dat slechts een of twee bedrijven per week 20 keer of meer gebruik maken van het traject Voorstraat-Sluis. Ook is op de zitting onweersproken gesteld dat [eiser sub 3] B.V. ( [eiser sub 3] ) het grootste deel van deze schade vertegenwoordigt (circa 50%). Dit impliceert dat [eiser sub 3] , gemeten ten tijde van het opstellen van het rapport, bij het instellen van het vrachtwagenverbod meer dan € 100.000,- schade zou lijden per jaar en dat de andere eisers beduidend minder schade zouden lijden. Uit het rapport van Graaff Traffic volgt echter niet wat de jaaromzetten van de verschillende eisers zijn. Daarom valt niet zomaar vast te stellen of het financiële nadeel van de verschillende eisers binnen het normale maatschappelijk risico valt. Het ligt op de weg van het college om deugdelijk onderzoek te doen naar de belangen die betrokken zijn bij het verkeersbesluit. Het college had daarom ook nader onderzoek moeten doen naar de vraag of het financiële nadeel van de verschillende eisers in een redelijke verhouding staat tot het met het besluit te dienen doel, zeker nu het rapport van Graaff Traffic reeds in de bezwaarprocedure was ingebracht. De rechtbank stelt vast dat het college dit niet heeft gedaan. Het college heeft daarom in strijd met artikel 3:46 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Is er een wettelijke grondslag voor de toevoeging ‘aantoonbaar’ bij onderbord OB108?
9. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat er geen wettelijke grondslag is voor de toevoeging ‘aantoonbaar’ aan het onderbord ‘uitgezonderd bestemmingsverkeer’. Ook zorgt deze toevoeging voor rechtsonzekerheid in verband met de wettelijke definitie van ‘bestemmingsverkeer’.
9.1.
Artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) definieert bestemmingsverkeer als ‘bestuurders wier reisdoel één of meer bepaalde percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring voor bepaalde categorieën bestuurders en die slechts via deze weg zijn te bereiken alsmede bestuurders van lijnbussen’. Wanneer een voertuig (in dit geval een vrachtwagen) een reisdoel heeft dat niet voldoet aan de hiervoor gegeven omschrijving, is het niet toegestaan om de weg te betreden. Wanneer dat voertuig door een handhaver wordt staande gehouden dan dient de bestuurder, ongeacht de toevoeging ‘aantoonbaar’ op het onderbord, aan te tonen dat deze een reisdoel heeft dat voldoet aan deze omschrijving. De variatie op het gebruikelijke onderbord ‘uitgezonderd bestemmingsverkeer’ is als zodanig niet in strijd met de wet. Daarnaast zijn variaties op onderborden toegestaan op grond van artikel 67, eerste lid, onder c, van het RVV 1990. De rechtbank is van oordeel dat de toevoeging van het woord ‘aantoonbaar’ niet in strijd is met de wet. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op de overwegingen 8.1 en 8.2 is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit binnen tien weken na verzending van deze beslissing te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak.
10.1.
Om het motiveringsgebrek te herstellen zal het college nader moeten toelichten waarom de financiële benadeling van de verschillende eisers evenredig is en in een redelijke (en daarmee een evenredige) verhouding staat tot het met het verkeersbesluit te dienen doel. Het gaat hierbij dus om de vraag in hoeverre de financiële gevolgen van het verkeersbesluit, afgezet tegen de met het verkeersbesluit te dienen doelen, vallen binnen het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico. De afweging kan per eiser verschillen. Bij de afweging kunnen andere omstandigheden worden betrokken zoals het tijdsverloop tussen de eerste onderzoeken naar het te nemen verkeersbesluit, de datum van de eventuele daadwerkelijke inwerkingtreding van het verkeersbesluit, de mogelijkheden om te anticiperen op het verkeersbesluit door eisers en de in de toekomst mogelijk te realiseren alternatieve routes. De rechtbank geeft het college ook mee dat bijvoorbeeld, mocht sprake zijn van onevenredig financieel nadeel, een aanbod van een alternatief in de zin van compensatie of een (tijdelijke) ontheffing kan maken dat alsnog sprake is van een evenredige belangenafweging.
10.2.
Als het college gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de besluitvorming te herstellen, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop het college het gebrek heeft hersteld. In beginsel zal de rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
10.3.
Als het college geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
10.4.
De rechtbank zal in deze tussenuitspraak nog geen beslissing nemen over het verzoek om een proceskostenvergoeding. De rechtbank verzoekt het college om tegelijk met het herstel van het geconstateerde gebrek van het bestreden besluit of de mededeling dat wordt afgezien van herstel van het geconstateerde gebrek een reactie op de door eisers gevraagde proceskostenveroordeling. Het college wordt uitgenodigd specifiek in te gaan op de opgevoerde kosten van de deskundige Graaff Traffic.
10.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Wegenverkeerswet (Wvw) 1994:
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW):
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
bestemmingsverkeer: bestuurders wier reisdoel één of meer bepaalde percelen betreft die zijn gelegen aan of in de directe nabijheid van een weg met een door verkeerstekens aangegeven geslotenverklaring voor bepaalde categorieën bestuurders en die slechts via deze weg zijn te bereiken alsmede bestuurders van lijnbussen;
[…]
Artikel 67
1. Onder verkeersborden aangebrachte onderborden kunnen inhouden:
a .een nadere uitleg van het verkeersbord;
b. ingeval op een onderbord uitsluitend symbolen voorkomen: het verkeersbord geldt slechts voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag;
c. ingeval op een onderbord het woord "uitgezonderd" in combinatie met symbolen voorkomt: het verkeersbord geldt niet voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag.
2. Indien het beoogde verkeersgedrag wordt aangegeven door middel van teksten of tekens al dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het beoogde verkeersgedrag uit het onderbord.
3. Symbolen op onderborden hebben dezelfde betekenis als die welke in bijlage 1 zijn opgenomen.

Voetnoten

1.Een V85 snelheid van 40 km/u houdt in dat 85% van de weggebruikers langzamer rijdt dan 40 km/u en dat 15% van de weggebruikers sneller rijdt dan 40 km/u.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:190 en de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1629.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:257.