ECLI:NL:RBROT:2025:12198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
10/175732-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en uitlokking van moord met betrokkenheid van meerdere verdachten, waaronder een oud-politieagente

In deze zaak stond de verdachte samen met vijf anderen terecht voor de voorbereiding en/of uitlokking van moord op een slachtoffer. Onder de verdachten bevonden zich een oud-politieagente, haar zoon en diens vriendin. Twee van de verdachten werden vrijgesproken van betrokkenheid. De verdachte, die als schutter fungeerde, werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De oud-politieagente kreeg de zwaarste straf van zeven jaar. De rechtbank heeft in haar uitspraak benadrukt dat voorlopige hechtenis terughoudend moet worden toegepast en dat een veroordelend vonnis op zich geen grond vormt voor voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft het verzoek tot hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis toegewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn goede gedrag tijdens de schorsing. De zaak bevatte ook een vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, welke gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10/175732-24
Datum uitspraak: 17 oktober 2025
Datum zitting: 16 en 17 september 2025
Tegenspraak
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het [adres 1] [postcode] [plaats 1] .
Advocaat van de verdachte: A.D. Renshof
Officieren van justitie: M.L. Goudzwaard en R.E.I. Steen (hierna: officier van justitie)
Benadeelde partij: [slachtoffer]
Advocaat van de benadeelde partij: O.J. Much

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij samen met anderen een moord heeft voorbereid en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De volledige tenlastelegging (hierna: beschuldiging) houdt in dat de verdachte:
1.
in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 21 mei 2024 te Gorinchem en/of Ermelo en/of Harderwijk en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord c.q. doodslag als bedoeld in de artikelen 289 c.q. 287 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
  • een foto van het [slachtoffer] en/of
  • foto's van de auto van het [slachtoffer] en/of
  • een of meer messen en/of (vuur)wapens(s) en/of patronen en/of
  • een (grote) som contant geld en/of
  • een tag, althans een baken (geschikt om onder een auto te plaatsen om de locatie van de auto te achterhalen) en/of
  • een prepaid telefoon (merk: Samsung), althans een of meer communicatiemiddelen en/of
  • een of meer stuks en/of (la(a)g(en) (donkergekleurde) kleding en/of een bivakmuts en/of
  • een damesfiets en/of een herenfiets (geschikt om verschillende vervoermiddelen te kunnen gebruiken en/of geschikt om van vervoermiddel te kunnen wisselen)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
2.
in of omstreeks de periode van 1 april 2024 tot en met 27 juni 2024 te Rotterdam en/of Gorinchem en/of Sliedrecht, althans in Nederland, op één of meer tijdstippen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een (omgebouwde) revolver van het merk BBM Olympic type 38 kaliber .22LR voorhanden heeft gehad.

2.Bewijs

2.1.
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
1.
in de periode van 28 maart 2024 tot en met 21 mei 2024 in Gorinchem en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht opzettelijk voorwerpen, te weten
  • een foto van het [slachtoffer] en
  • foto’s van de auto van het [slachtoffer] en
  • een vuurwapen en
  • een tag en
  • een prepaid telefoon (merk: Samsung)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
2.
in de periode van 6 april 2024 tot en met 27 juni 2024 in Rotterdam, Gorinchem en Sliedrecht, op meerdere tijdstippen, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een omgebouwde revolver van het merk BBM Olympic type 38 kaliber .22LR voorhanden heeft gehad.
2.2.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdachte heeft de feiten bekend en er is geen vrijspraakverweer gevoerd. Daarom worden de bewijsmiddelen voor deze feiten hieronder wel genoemd maar niet uitgeschreven.
2.3.
Bewijsmiddelen
1. De bekennende verklaring van de verdachte [1]
2. Proces-verbaal van de politie (het WhatsAppgesprek) [2]
3. Proces-verbaal van de politie (aantreffen vuurwapen) [3]
4. Kennisgeving van inbeslagneming (koppeling vuurwapen) [4]
5. Proces-verbaal van de politie (onderzoek vuurwapen) [5]

3.Kwalificatie en strafbaarheid

De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
1. medeplegen van voorbereiding van moord;
2. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

4.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod met medeverdachten en slachtoffer, een locatieverbod voor [plaats 2] (met elektronische monitoring) en meewerken aan middelencontrole. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen die neerkomt op een netto onvoorwaardelijk deel dat niet langer is dan de tijd die de verdachte al vast heeft gezeten in deze zaak (ongeveer 7 maanden) en daarnaast een fors voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft daartoe gesteld dat op basis de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, het strafblad, de kans op herhaling in de toekomst, de proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een maximale gevangenisstraf van zo’n twee jaren een passend uitgangspunt zou zijn voor een volledig toerekenbare verdachte. Omdat de feiten in dit geval verminderd aan de verdachte kunnen worden toegerekend, dient de mate van toerekening (en daarmee de mate van verwijtbaarheid) te worden verdisconteerd. Dat maakt dat de door de verdediging voorgestelde straf passend is.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ernst en gevolgen van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen de moord op de ex-man van een medeverdachte, tevens de (schoon)vader van twee andere medeverdachten, voorbereid. Het motief voor dit moordplan lag in problemen in de familiesfeer, die het slachtoffer kwalijk werden genomen door de ex-vrouw, haar zoon en ‘schoondochter’. De verdachte is hierin meegegaan en is nauw betrokken geweest bij het moordplan. De voorbereidingen voor de moord waren al ver gevorderd. Er zijn tags gekocht om het slachtoffer mee te kunnen volgen en een prepaid telefoon waarmee werd geappt over het moordplan. Er werden onder meer foto’s van het slachtoffer en zijn auto gedeeld. Verder lag er een contant geldbedrag klaar voor de schutter. Voor die taak was de verdachte benaderd en hij heeft daarvoor een vuurwapen geregeld.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij voorbereidingen heeft getroffen om het slachtoffer te vermoorden. Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die onze strafwetgeving kent. De verdachte heeft met zijn handelen de maatschappij en de rechtsorde op ernstige wijze geschokt. Het is in dit geval weliswaar niet zo ver gekomen dat het slachtoffer daadwerkelijk gedood is, maar alsnog zijn de gevolgen voor hem zeer ingrijpend. Hij zal moeten leven met de wetenschap dat zijn ex-vrouw, zoon en schoondochter van plan waren hem te laten vermoorden door de verdachte, en dat zij daarvoor ook concrete voorbereidingen hebben verricht. De grote impact die dit heeft op het slachtoffer bleek uit de indringende slachtofferverklaring die hij op de zitting heeft voorgelezen.
4.3.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
-
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 1 september 2025 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hoewel de verdachte de afgelopen jaren niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld, liep hij ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd. Dat betekent dat het strafblad enigszins strafverzwarend werkt.
-
Rapporten psycholoog en reclassering
Het psychologisch onderzoek, opgemaakt op 24 december 2024, houdt onder andere het volgende in. Bij de verdachte is sprake van de andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Daarnaast functioneert de verdachte op moeilijk lerend intelligentieniveau. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten en werkte daarin door. De verdachte noemt als motief voor zijn gedragingen zijn rechtvaardigheidsgevoel en impulsiviteit enerzijds, en opportunisme anderzijds. Hij zou zich pas later hebben gerealiseerd wat de potentiële consequenties van zijn gedrag waren. Dit lijkt aan te sluiten bij een historie van impulsief en ondoordacht handelen, waardoor de verdachte al vaker in de problemen is gekomen. Er lijkt een relatie te bestaan tussen de impulsregulatieproblematiek (mogelijk versterkt door de zwakbegaafdheid) en de gedragskeuzes die hij tijdens de bewezenverklaarde feiten heeft gemaakt. Om die reden wordt geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling wordt laag tot matig ingeschat. Om herhaling in algemene zin te beperken is het wenselijk dat de verdachte leert om te gaan met zijn gebrekkige impulscontrole en beperkte regulatievaardigheden. Toezicht door de reclassering en hem de mogelijkheid geven om verantwoording af te leggen zal daarbij structurerend kunnen werken. Daarnaast wordt ingeschat dat de verdachte gebaat is bij forensische behandeling, gericht op het vergroten van zelfsturing en regulatievaardigheden, het beter leren mentaliseren en het overzien van de gevolgen van zijn handelen en gedragskeuzes.
De reclassering heeft zich in haar rapport van 9 januari 2025 aangesloten bij het advies van de psycholoog en heeft daarbij verwezen naar haar rapport van 21 oktober 2024. Hierin worden ter voorkoming van herhaling, naast toezicht en behandeling, ook nog de bijzondere voorwaarden meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer en een locatieverbod voor [plaats 2] (met elektronische monitoring) geadviseerd. Geadviseerd is om de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
-
Toerekenbaarheid
De rechtbank is het eens met de conclusie van de psycholoog. Bij de verdachte bestond de hiervoor genoemde psychische stoornis en die stoornis was van invloed op het gedrag van de verdachte tijdens de bewezenverklaarde feiten. De feiten kunnen aan de verdachte dus in verminderde mate worden toegerekend.
-
Overige persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft sinds maart 2025 een fulltime baan als stratenmaker en zal op korte termijn worden gepromoveerd tot uitvoerend voorman. Dit weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee. Dat geldt ook voor het feit dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn aandeel in het moordplan, dat hij hiervoor spijt heeft betuigd en dat hij zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
4.3.3.
Op te leggen straf
-
Mate van toerekening en verwijtbaarheid: algemeen
Gelet op de ernst van de feiten is, vanuit het oogpunt van vergelding, oplegging van een gevangenisstraf passend. Omdat de feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf gebruik gemaakt van de ‘oriëntatiepunten toerekening’. [6] In zijn algemeenheid kan over het gebruik hiervan het volgende worden gezegd.
Allereerst stelt de strafrechter vast welke wegingsfactoren voor de hoogte van de straf van belang zijn. Die wegingsfactoren zijn: de ernst van het feit, de mate waarin de rechtsorde is geschokt, de omvang van het aan de slachtoffers toegebrachte leed, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, mogelijke recidive in het verleden, het recidiverisico in de toekomst en de (overige) persoonlijke omstandigheden van de verdachte (hierna: wegingsfactoren).
Aan de hand van die wegingsfactoren bepaalt de strafrechter de hoogte van de straf. Daarbij gaat de strafrechter uit van de ‘normale mens’ in die zin dat van een volledig toerekenbare verdachte wordt uitgegaan. Vervolgens wordt de door de strafrechter vastgestelde mate van toerekening in het concrete geval één op één doorgetrokken in de mate van verwijtbaarheid. Wanneer wordt uitgegaan van de buitencategorieën niet toerekenen (0%) en volledig toerekenen (100%) zouden de vijf gradaties van mate van toerekening zich in de volgende procentuele schalen kunnen laten verdelen:
Cat.
Mate van toerekening
Procentuele verdeling toerekening
1.
Toerekenen
100% (geen stoornis of geen verband tussen stoornis en delict)
2.
Licht verminderd toerekenen
67% – 100% (beperkt verband tussen stoornis en delict)
3.
Verminderd toerekenen
33% – 67% (substantieel verband stoornis en delict)
4.
Sterk verminderd toerekenen
0% – 33% (sterk verband tussen stoornis en delict)
5.
Niet toerekenen
0% (volledig verband tussen stoornis en delict)
Binnen de bandbreedte in de middelste drie categorieën zit dan nog ruimte voor de fine-tuning van de mate verwijtbaarheid.
-
Mate van toerekening en verwijtbaarheid: toegepast in deze zaak
Rekening houdend met de specifieke invulling van de wegingsfactoren in de zaak van de verdachte, die hierboven is beschreven, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij een verdachte aan wie de bewezenverklaarde feiten volledig kunnen worden toegerekend zou de rechtbank, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, uitkomen op een gevangenisstraf rond de vijf jaren.
In het geval van de verdachte geldt dat de feiten in een verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Concreet betekent dit dat de mate van toerekening - en daarmee de mate van verwijtbaarheid - binnen de bandbreedte van 33% en 67% valt. Afgezet tegen een gevangenisstraf van vijf jaren voor een volledig toerekenbare verdachte, komt dat in het geval van de verdachte neer op een gevangenisstraf binnen de bandbreedte van (ongeveer) 20 en 40 maanden. De problematiek van de verdachte, waarbij de rechtbank ook uitdrukkelijk gewicht toekent aan de (versterkende rol van de) zwakbegaafdheid, maakt dat de rechtbank het noodzakelijk vindt dat aan de verdachte ook een voorwaardelijk strafdeel zal worden opgelegd. Middels bijzondere voorwaarden kan de verdachte dan voor zijn problematiek de nodige begeleiding en behandeling krijgen om zo het gevaar op herhaling in de toekomst te beperken.
Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor [plaats 2] , passend en geboden. Deze voorwaarden zullen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met de medeverdachten en elektronische monitoring bij het locatieverbod op te leggen.

5.Vordering van de benadeelde partij

5.1.
Vordering [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 4.382,36 aan materiële schade, € 5.000,- aan toekomstige schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich uitgelaten over de vordering. De verdediging heeft een deel van de vordering betwist. De rechtbank zal hier, indien nodig, bij de beoordeling van de vordering op ingaan.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft rechtstreeks materiële schade geleden als gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten. De gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De vordering wordt daarom op dit punt toegewezen. Dit betekent dat de verdachte € 4.382,36 als vergoeding van materiële schade aan de benadeelde partij moet betalen.
5.3.2.
Toekomstige schade
De benadeelde heeft een bedrag van € 5.000,- gevorderd in verband met toekomstige kosten. De benadeelde zal, nu op dit moment niet is vast te stellen dat sprake is van schade, niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering. Dit deel van de vordering kan daarom bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
5.3.3.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade geleden. Bij de benadeelde partij is namelijk sprake van forse PTSS klachten.
De immateriële schade wordt begroot op € 15.000,-. Hierbij is enerzijds rekening gehouden met het feit dat de klachten de afgelopen periode zijn toegenomen en dat de benadeelde partij hierdoor is uitgevallen op zijn werk. Anderzijds is rekening gehouden met het feit dat de psychotherapeutische behandeling voortgezet wordt en dat de prognose van de arbo-arts is dat de benadeelde partij hierdoor binnen enkele maanden weer volledig aan het werk kan. Verder is bij de begroting rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De verdachte moet een bedrag van € 15.000,- als vergoeding van immateriële schade aan de benadeelde partij betalen. De benadeelde partij is in het resterende deel van de vordering van de immateriële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan daarom bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
5.3.4.
Hoofdelijke veroordeling
De verdachte heeft de strafbare feiten waarvoor de schadevergoeding wordt toegekend samen met een mededader gepleegd. Zij zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor deze schadevergoeding. Als de mededader de schadevergoeding (voor een deel) heeft betaald, hoeft de verdachte (dat deel) niet meer aan de benadeelde partij te betalen.
5.3.5.
Wettelijke rente, proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 21 mei 2024.
Omdat de vordering van de benadeelde partij voor een groot deel wordt toegewezen, veroordeelt de rechtbank de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en die hij bij de tenuitvoerlegging nog zal maken. Deze kosten worden tot vandaag begroot op € 0.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op. Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de staat moet betalen en de staat het bedrag uitkeert aan de benadeelde partij.

6.Voorlopige hechtenis

De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van
17 januari 2025 is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De officier van justitie heeft verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen bij einduitspraak. De verdediging heeft gevraagd om de verdachte opnieuw te schorsen bij einduitspraak, als de op te leggen gevangenisstraf het voorarrest overschrijdt.
De rechtbank stelt vast dat de schorsing van de voorlopige hechtenis in beginsel ten einde komt na het wijzen van deze uitspraak. Opheffing van deze schorsing, zoals door de officier van justitie is gevraagd, is daarom niet aan de orde. De rechtbank moet echter op grond van de actuele situatie beoordelen of dit aflopen van de schorsing van de voorlopige hechtenis nog steeds noodzakelijk is, of dat hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis is aangewezen. Daarbij moet een belangenafweging worden gemaakt tussen de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. [7]
Enerzijds komt met dit veroordelend vonnis een groter gewicht toe aan de gronden die aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag liggen. Dat geldt in het bijzonder voor de grond van de geschokte rechtsorde, die zich in beginsel moeilijk verhoudt tot een schorsing van de voorlopige hechtenis. Al in een eerder stadium is deze grond echter door de rechtbank enigszins gerelativeerd, nu het niet om een voltooid delict gaat. Daar komt bij dat de verdachte inmiddels al geruime tijd is geschorst in verband met zijn persoonlijke omstandigheden. Tijdens de schorsing heeft de verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden (toezicht en ambulante behandeling) gehouden. Hierdoor wordt beperking van het recidivegevaar, die ook ten grondslag ligt aan de voorlopige hechtenis, gerealiseerd. Daarnaast heeft de verdachte inmiddels een goede baan gevonden. Er is kortom sprake van een wending ten goede in het leven van de verdachte.
Met in het achterhoofd het uitgangspunt dat de voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande aanleiding om het verzoek tot hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis toe te wijzen. Deze beslissing is opgenomen in een afzonderlijk bevel schorsing voorlopige hechtenis.

7.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf en de maatregel is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 46, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2, zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat
12 maanden van deze gevangenisstrafniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar, waarbij tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de straf kan worden beslist als de verdachte één van de onderstaande voorwaarden niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclassering ( [adres 2] [plaats 3] ). De veroordeelde zal zich blijven melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zich zal laten behandelen door de Waag Rijnmond en/of Fivoor GGZ (of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering). De behandeling start op aangeven van de behandelaar. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van middelengebruik om zo dit gebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact heeft met het [slachtoffer] ;
de veroordeelde zich in de proeftijd (of een ander door het Openbaar Ministerie te bepalen termijn) niet in [plaats 2] zal bevinden;
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden 1, 2 en 3 en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
geeft opdracht aan het Openbaar Ministerie om toezicht te houden op de naleving van
voorwaarden 4 en 5;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan de reclassering en het Openbaar Ministerie opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering benadeelde partij
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 19.382,36, bestaande uit € 4.382,36 als vergoeding van materiële schade en € 15.000,- als vergoeding van immateriële schade, en de wettelijke rente hierover vanaf 21 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op vandaag begroot op € 0 en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
legt aan de verdachte voor
de maatregel tot schadevergoedingop, wat inhoudt dat de verdachte de verplichting heeft om ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan de Staat
€ 19.382,36, te betalen, en de wettelijke rente vanaf 21 mei 2024 tot aan de dag van de gehele betaling. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
131 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of zijn mededader de schade aan de benadeelde partij of aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door:
J.H. Janssen, voorzitter,
E. IJspeerd en A.L. Pöll, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 17 oktober 2025.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de zitting van 16 en 17 september 2025
2.[proces-verbaalnummer] , p. 244 - 266
3.[dossiernummer 1] , p. 390 - 392
4.[proces-verbaalnummer] , p. 1110
5.[dossiernummer 2] , p. 781 - 783
6.J.H. Janssen en J.M.L. van Mulbregt,
7.Hoge Raad, 24 juni 2025: ECLI:NL:HR:2025:987 [