ECLI:NL:RBROT:2025:1216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/10/648482 HA ZA 22-946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testamentaire bepalingen en interen op vruchtgebruikvermogen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2025, gaat het om de uitleg van testamentaire bepalingen van de overleden erflater, een Nederlands kunstenaar. De eisers, in hoedanigheid van erfgenamen en executeur, hebben een geschil met de gedaagde, de weduwe van de erflater, over de voorwaarden van het vruchtgebruik dat aan haar is toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde het legaat van vruchtgebruik op 11 mei 2022 heeft aanvaard, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de kosten die zij moet dragen en het bedrag dat zij mag interen op het vruchtgebruikvermogen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers en de gedaagde beoordeeld, waarbij de gedaagde is toegestaan om jaarlijks een bedrag van maximaal € 40.000,-- te interen op het vruchtgebruikvermogen, onderhevig aan wettelijke indexering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de vestiging van het vruchtgebruik voor rekening komen van de nalatenschap van de erflater. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke testamentaire bepalingen en de rol van de rechtbank bij het oplossen van geschillen tussen erfgenamen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/648482 / HA ZA 22-946
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
1. [eiser 1]in hoedanigheid van executeur en erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1],
woonplaats: Rosmalen;
2. [eiser 2]in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1],
woonplaats: Glen Innes, Australië;
3. [eiser 3]in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1],
woonplaats: Badung, Bali, Indonesië;
eisers in conventie,
verweerders in het incident,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. A.H. de Jong, Doorn,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rhoon, gemeente Albrandswaard,
gedaagde in conventie,
eiseres in het incident,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.C.G. Stut, Rotterdam.
Belanghebbende:
[naam belanghebbende], in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [naam 1],
woonplaats: Rhoon, gemeente Albrandswaard.
Partijen worden hierna [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], en [gedaagde] genoemd. Belanghebbende partij wordt [naam belanghebbende] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • dagvaarding van 22 november 2022, met bijlagen;
  • conclusie van antwoord/eis in incident/eis in reconventie, met bijlagen;
  • conclusie van antwoord in incident, met bijlagen;
  • conclusie van repliek in incident;
  • conclusie van dupliek in incident, met bijlagen;
  • akte uitlaten producties in incident;
  • conclusie van antwoord in reconventie;
  • akte overlegging producties van [eiser 1];
  • akte eiswijziging in reconventie;
  • akte overlegging producties van [gedaagde];
  • pleitnota van mr. A.H. de Jong;
  • spreekaantekening van mr. M.C.G. Stut;
  • het vonnis in incident van 8 mei 2024;
  • de betekeningsexploten van 4 juni 2024;
  • de verklaring van [naam belanghebbende] van 2 juli 2024;
  • de akte overlegging producties/akte houdende eiswijziging van [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3];
  • de pleitnota van mr. M.C.G. Stut.
1.2.
Bij vonnis in incident van 8 mei 2024 is [eiser 1] als executeur van de nalatenschap van [naam 1] (hierna: erflater), in de gelegenheid gesteld de overige erfgenamen in de procedure te betrekken en hen op de voet van artikel 118 Rv op te roepen. [eiser 1] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft bij exploten van 4 juni 2024 [eiser 2], [eiser 3] en [naam belanghebbende] opgeroepen om in de procedure te verschijnen. Naar aanleiding daarvan hebben [eiser 2] en [eiser 3] zich gewend tot mr. A.H. de Jong om hen, naast [eiser 1], te vertegenwoordigen in deze procedure. [naam belanghebbende] heeft bij brief van 2 juli 2024 laten weten geen advocaat te zullen inschakelen.
1.3.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2024. Aanwezig waren [eiser 1], bijgestaan door mr. A.H. de Jong en [naam 2] (juridisch medewerker), [gedaagde], vergezeld door [naam 3] (begeleider) en bijgestaan door mr. M.C.G. Stut. Ook aanwezig was [naam belanghebbende]. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mr. Stut met gebruikmaking van een pleitnota.

2.De (verdere) beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
Erflater [naam 1], Nederlands kunstenaar en medailleur, is op [datum] overleden. Erflater had op 25 september 2014 een testament gemaakt waarbij hij zijn vier kinderen, [eiser 2], [eiser 1], [eiser 3] en [naam belanghebbende] tot enig erfgenamen heeft benoemd. [eiser 1] is tevens executeur. Weduwe [gedaagde], moeder van [naam belanghebbende], die ook nog een dochter uit een eerder huwelijk heeft, krijgt een legaat van vruchtgebruik over zijn nalatenschap. [gedaagde] heeft dit legaat op 11 mei 2022 aanvaard, maar de akte tot vestiging van het vruchtgebruik is nog niet verleden. Tussen partijen is discussie ontstaan over de uitleg van een tweetal testamentaire bepalingen over het vruchtgebruik.
De rechtbank zal hierna (nadat mediation tussen partijen niet is geslaagd) deze bepalingen uitleggen en een aantal knopen doorhakken.
In het incident ex artikel 843a Rv
2.2.
[gedaagde] vordert na eiswijziging – samengevat – in het incident:
I. [eiser 1] te veroordelen aan [gedaagde] bankafschriften van alle bankrekeningen van erflater vanaf 2010, althans vanaf 2014 tot en met [datum], te verstrekken;
  • [eiser 1] te veroordelen een overzicht op te maken van de (behaalde) rendementen van erflater vanaf 2010 en het verloop van het vermogen van erflater vanaf 2010 en dit overzicht, samen met de bescheiden die aan het overzicht ten grondslag liggen aan [gedaagde] te verstrekken;
  • dit alles op straffe van een dwangsom;
II. [gedaagde] te machtigen om op kosten van de nalatenschap bij de ABN AMRO Bank afschriften op te vragen van alle bankproducten van erflater vanaf 2010, althans vanaf 2014 tot en met [datum].
2.3.
[eiser 1] is van mening dat [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang heeft bij deze vordering. Wat hem betreft moet de behoefte van [gedaagde] worden vastgesteld op basis van de ‘hofnorm’, zodat de bankafschriften niet relevant zijn. Bovendien is de volledige administratie al in het bezit van [gedaagde].
2.4.
De rechtbank is het met [eiser 1] eens dat [gedaagde] geen bankafschriften en een overzicht van de rendementen nodig heeft. In de hoofdzaak zal een zodanige beslissing worden genomen, dat [gedaagde] haar gebruikelijke levensstaat niet nader hoeft te onderbouwen. Verder heeft [gedaagde] niet meer weersproken dat zij de administratie steeds tot haar beschikking heeft gehad. De vordering in het incident wordt daarom afgewezen.
In de hoofdzaak
Vorderingen in conventie
2.5.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] vorderen na eiswijziging en eisvermeerdering – samengevat – in de hoofdzaak:
I.
primair[gedaagde] te veroordelen, dan wel te verklaren voor recht dat [gedaagde] als vruchtgebruiker zowel alle gewone lasten en herstellingen als ook alle buitengewone herstellingen van de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken als eigen schulden moet voldoen;
subsidiairte verklaren voor recht welke kosten als gewone lasten en herstellingen en welke kosten als buitengewone herstellingen moeten worden gekwalificeerd, en daarbij [gedaagde] te veroordelen, dan wel te verklaren voor recht welke buitengewone herstellingen van de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken voor rekening van [gedaagde] moeten komen en daarbij [gedaagde] te veroordelen om de door de rechtbank in goede justitie te bepalen kosten van de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken die voor haar rekening dienen te komen, als eigen schulden te voldoen;
II.
primairte verklaren voor recht dat het [gedaagde] niet is toegestaan op het vruchtgebruikvermogen in te teren ten behoeve van het handhaven van haar ‘levensstaat’, althans het bedrag dat [gedaagde] mag interen op het vruchtgebruikvermogen vast te stellen op nihil;
subsidiairte verklaren voor recht voor welk maximaal bedrag het [gedaagde] is toegestaan op het vruchtgebruikvermogen in te teren ten behoeve van het handhaven van haar ‘levensstaat’, althans het bedrag dat [gedaagde] mag interen op het vruchtgebruikvermogen vast te stellen op een maximaal bedrag;
III. te bepalen dat het vruchtgebruik onder bewind wordt gesteld met benoeming van primair een professionele, onafhankelijke bewindvoerder, subsidiair een door de rechtbank te bepalen bewindvoerder;
IV. indien en voor zover nog nodig een verklaring voor recht te geven inzake de omvang van het legaat van vruchtgebruik;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten in conventie, reconventie en incident.
2.6.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] leggen aan hun vorderingen onder I en II ten grondslag dat – op onderdelen – geen sprake is van een duidelijk testament, zodat toegekomen wordt aan een uitleg van het testament van erflater, waarbij op grond van artikel 4:46 lid 1 BW bij de uitleg gelet moet worden op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Met betrekking tot de vermeerdering van eis onder III voeren [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] aan dat zij zich grote zorgen maken of [gedaagde] de verplichtingen die aan het vruchtgebruik verbonden zijn correct zal kunnen nakomen, mede gelet op haar (hoge) leeftijd en gezondheid. [gedaagde] dient nu alle kosten van haar levensonderhoud bij [eiser 1] in met het verzoek al die kosten te betalen. Hieruit volgt volgens [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] dat [gedaagde] geen enkel onderscheid maakt tussen de kosten van haar levensonderhoud die zij zelf uit haar eigen inkomen/vermogen zou moeten betalen en de kosten die zij uit de vruchten van de nalatenschap zou kunnen betalen. Ook heeft [gedaagde] geen inzage gegeven in eventuele kostendekking vanuit de Wmo. Door alle kosten van levensonderhoud uit de nalatenschap te betalen, kan [gedaagde] haar eigen inkomen sparen, wat uiteindelijk toekomt aan haar eigen erfgenamen. Bovendien is het, doordat [gedaagde] in alle drie de woningen/appartementen wil blijven wonen, nagenoeg onmogelijk om vruchten te genereren. Volgens [eiser 1] had ook erflater er geen, dan wel onvoldoende, vertrouwen in dat [gedaagde] zijn vermogen goed zou kunnen beheren. Het is daarom in het belang van alle partijen dat een professioneel bewindvoerder wordt benoemd, aldus [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3]. [eiser 2] en [eiser 3] onderschrijven alle eerder door [eiser 1] ingenomen stellingen en eisen.
Beoordeling
Niet-ontvankelijk?
2.7.
[gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat [eiser 1] (als executeur en erfgenaam) en [eiser 2] en [eiser 3] (als erfgenamen) niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat [naam belanghebbende], de mede-erfgenaam, geen vorderingen heeft ingesteld. Dit verweer wordt verworpen. Zoals in het vonnis van 8 mei 2024 is geoordeeld, is de discussie over de omvang van de betalingsmodaliteiten niet alleen een discussie tussen de executeur en [gedaagde], maar ook een discussie tussen de erfgenamen en [gedaagde].
Gelet op het belang bij een uitspraak waaraan alle erfgenamen zijn gebonden, mag het geschil niet worden behandeld zonder dat alle betrokkenen in de gelegenheid zijn geweest als procespartij hun standpunt ter kennis van de rechtbank te brengen. Bij het exploot van 4 juni 2024 is ook aan [naam belanghebbende] die gelegenheid gegeven. Het geschil kan daarom worden behandeld. De reden dat [naam belanghebbende] zich niet aan de zijde van [eiser 1] heeft geschaard en geen advocaat heeft ingeschakeld om de vordering tegen [gedaagde], zijn moeder, voort te zetten, blijkt uit zijn verklaring van 2 juli 2024 waarin hij verklaart dat hij “weerzin tegen het voeren van juridische procedures tegen directe familieleden” heeft. Een naar het oordeel van de rechtbank geen onbegrijpelijke reden.
Op de andere verweren en stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.8.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie onder I en II samen behandelen met de vorderingen in reconventie, gelet op de samenhang tussen de vorderingen.
De vordering onder III strandt omdat tot op heden het vruchtgebruik nu juist niet is gevestigd. [gedaagde] is nog geen vruchtgebruiker en er is dus nog geen sprake van (niet) nakoming van verplichtingen. Er kan daarom geen sprake zijn van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:221 lid 1 BW. Overigens is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat [gedaagde] op leeftijd is en volgens haar advocaat een broze, lichamelijke gezondheid heeft, niet per definitie maakt dat zij haar verplichtingen als vruchtgebruiker niet correct zou kunnen nakomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] bovendien verklaard dat zij de verplichtingen zoals het opstellen van een boedelbeschrijving, het jaarlijks verstrekken van een overzicht van veranderingen in het bezwaarde vermogen en de verplichting tot verzekering zal laten verzorgen door een notaris of een andere professional. [gedaagde] heeft verder verklaard dat als in deze procedure duidelijkheid is gegeven over de uitleg van de bepalingen in het testament, zij zich daaraan zal houden.
Ter voorkoming van een eventuele nieuwe procedure, zou – zoals [eiser 1] tijdens de mondelinge behandeling in overweging heeft gegeven – [gedaagde] het beheer van de werken van erflater aan [eiser 1] en [naam belanghebbende] kunnen overlaten. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het niet eerder vestigen van het vruchtgebruik ook wel aan [gedaagde] heeft gelegen. Zij wilde immers de voorgelegde notariële akte niet verlijden en wilde alleen instemmen met een onvoorwaardelijke notariële akte.
Vorderingen in reconventie
2.9.
[gedaagde] vordert op haar beurt na eiswijziging – samengevat – in de hoofdzaak, voorwaardelijk, voor zover de vorderingen in incident worden afgewezen:
1. [eiser 1] te veroordelen aan [gedaagde] bankafschriften van alle bankrekeningen van erflater vanaf 2010, althans vanaf 2014 tot en met 23 juni 2020, te verstrekken;
  • [eiser 1] te veroordelen een overzicht op te maken van de (behaalde) rendementen van erflater vanaf 2010 en het verloop van het vermogen van erflater vanaf 2010 en dit overzicht, samen met de bescheiden die aan het overzicht ten grondslag liggen aan [gedaagde] te verstrekken;
  • dit alles op straffe van een dwangsom;
2. [gedaagde] te machtigen om op kosten van de nalatenschap bij de ABN AMRO Bank afschriften op te vragen van alle bankproducten van erflater vanaf 2010, althans vanaf 2014 tot en met 23 juni 2020;
3. [eiser 1] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het vonnis – op straffe van een dwangsom – zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de afgifte aan [gedaagde] van het legaat zoals omschreven in het testament van erflater;
4. te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [eiser 1], zodra de onder 3 bedoelde termijn is verstreken;
5. de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1-b BW te bepalen op vijf werkdagen;
6. te bepalen dat de kosten van de vestiging van het vruchtgebruik voor rekening komen van de nalatenschap van erflater;
7. te verklaren voor recht dat [gedaagde] als vruchtgebruiker mag interen op het vruchtgebruikvermogen, althans op de nalatenschap van erflater, door ten laste van dit vermogen de volgende lasten te voldoen:
- de gewone lasten van het vruchtgebruikvermogen;
- de gewone herstellingen van het vruchtgebruikvermogen;
- de buitengewone herstellingen van het vruchtgebruikvermogen;
8. te verklaren voor recht dat de uitgaven die [gedaagde] vanaf het overlijden van erflater tot en met heden aan
gewone lastenvan het vruchtgebruikvermogen althans de goederen van de nalatenschap van erflater heeft uitgegeven voor rekening komen van de nalatenschap van erflater;
9. te verklaren voor recht dat de uitgaven die [gedaagde] vanaf het overlijden van erflater tot en met heden aan
gewone en buitengewone herstellingenvan het vruchtgebruikvermogen althans de goederen van de nalatenschap van erflater heeft uitgegeven voor rekening komen van de nalatenschap van erflater;
10. te verklaren voor recht dat [gedaagde] het recht heeft om vanaf het overlijden van erflater jaarlijks met een (maximum) bedrag/waarde van € 93.834,12 of maandelijks met een (maximum) bedrag/waarde van € 7.819,51 in het kader van het handhaven van haar levensstaat mag interen op het vruchtgebruikvermogen althans de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, althans de nalatenschap van erflater;
11. te verklaren voor recht dat [gedaagde] met terugwerkende kracht tot de dag van overlijden van erflater recht heeft op een aanvulling tot € 93.834,12 per jaar of € 7.819,51 per maand van de bedragen die zij tot op heden heeft ontvangen uit de nalatenschap van erflater en/of de bedragen die ten behoeve van haar levensstaat tot op heden zijn voldaan uit de nalatenschap van erflater;
12. [eiser 1] te veroordelen om binnen veertien dagen na het vonnis – op straffe van een dwangsom - alle benodigde informatie, die nodig is om te bepalen wat [gedaagde] op grond van punt 11 toekomt, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken dan wel kan opvragen, aan [gedaagde] te verstrekken;
13. [eiser 1] veroordelen om de bedragen die aan [gedaagde] op grond van punt 8,9 en/of 11 aan [gedaagde] toekomen, aan haar te voldoen binnen dertig dagen na het vonnis;
14. te verklaren voor recht dat de onder 10 en 11 genoemde bedragen zullen zijn onderworpen aan de wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2020;
15. [eiser 1] te veroordelen om ten laste van de nalatenschap van erflater een bedrag van
€ 33.274,73 te voldoen aan [gedaagde], vermeerderd met de wettelijke rente;
16. [eiser 1] te veroordelen in de proceskosten in conventie, reconventie en incident.
2.10.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] voeren verweer. Op de verweren en stellingen van partijen, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Verdere beoordeling
2.11.
Het door [gedaagde] onder 1 en 2 gevorderde wordt afgewezen. Zoals hiervoor onder 2.4 is overwogen, heeft [gedaagde] geen bankafschriften en een overzicht van de rendementen nodig omdat hierna zal worden geoordeeld dat de behoefte van [gedaagde] moet worden vastgesteld op basis van de ‘hofnorm’, de eerdere door de door erflater ingeschakelde financieel adviseur berekende financiële behoefte van het echtpaar, de door erflater gewenste gelijke behandeling van zijn kinderen en die van [gedaagde], alsmede de hierna te noemen omstandigheden. [gedaagde] hoeft haar gebruikelijke levensstaat dus niet nader te onderbouwen. Verder is onder 2.4 al opgemerkt dat [gedaagde] niet meer heeft weersproken dat zij de administratie steeds tot haar beschikking heeft gehad.
Afgifte legaat
2.12.
Vast staat dat [gedaagde] op 11 mei 2022 het legaat heeft aanvaard.
Gelet op de onvoorwaardelijke aanvaarding van het legaat en er daarom van uitgaand dat [gedaagde] aan alle aan het legaat verbonden verplichtingen zal voldoen is er geen reden voor [eiser 1] om medewerking aan afgifte van het legaat te weigeren.
Dit impliceert dat het door [gedaagde] in reconventie onder 3 t/m 6 gevorderde zal worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom. Gelet op de toezegging van [eiser 1] om als executeur mee te werken aan de afgifte van het legaat zal aan de veroordeling geen dwangsom worden verbonden. Verder zal de rechtbank de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b BW bepalen op 14 dagen na betekening van dit vonnis. De kosten van de vestiging van het vruchtgebruik komen, volgens de bepalingen in het testament, voor rekening van de nalatenschap.
in conventie en in reconventie
Juridische vragen
2.13.
Een van de juridische vragen die de rechtbank zowel in conventie als in reconventie moet beantwoorden is de vraag voor wiens rekening de gewone lasten en herstellingen en de buitengewone herstellingen komen. Voor de beantwoording geldt allereerst dat, zoals [naam 4] in zijn annotatie bij een uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch opmerkte, het verstandig is om in het testament knopen door te hakken, zaken uit te schrijven en te concretiseren, kortom dat de testamentenmaker best iets breedsprakiger mag zijn, zodat de rechtbank enig houvast wordt geboden om een oordeel te vellen waarvan men het idee heeft dat dit goed past bij de gedachten van de erflater. Helaas is dat hier niet gebeurd. [1]
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zijn van mening dat [gedaagde] als vruchtgebruiker alle lasten en herstellingen voor haar rekening moet nemen, dus zowel de gewone als de buitengewone.
Zij stellen dat erflater is afgeweken van het wettelijke uitgangspunt dat alleen de gewone lasten en herstellingen door de vruchtgebruiker worden gedragen (artikel 3:226 BW; artikel 3:220 BW). Dit volgt volgens hen onder meer uit het feit dat [gedaagde] als vruchtgebruiker verplicht is de goederen die onder het vruchtgebruik vallen te verzekeren ten behoeve van de hoofdgerechtigden en uit het feit dat de kosten van verzekering door de vruchtgebruiker zullen worden voldaan en gedragen. Verder is volgens hen bepaald dat indien zich schade voordoet aan (aan het vruchtgebruik onderworpen) goederen, de vruchtgebruiker verplicht is deze goederen te herstellen/te herbouwen.
2.14.
[gedaagde] daarentegen voert aan dat er geen grondslag is om haar te veroordelen om alle gewone lasten en herstellingen en alle buitengewone herstellingen als eigen schulden te voldoen.
Gewone lasten, herstellingen en buitengewone herstellingen
2.15.
In artikel 3:220 BW staat wie welke kosten moet dragen. Gewone lasten en herstellingen – waaronder naar wordt aangenomen ook het gewone onderhoud valt – komen voor rekening van de vruchtgebruiker. Als buitengewone herstellingen nodig zijn, kan de vruchtgebruiker dit aan de hoofdgerechtigde laten weten, maar daarmee is die laatste nog niet verplicht om deze herstellingen uit te voeren. De vruchtgebruiker kan deze in dat geval op eigen kosten laten uitvoeren, en trachten om uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking (een deel van) de kosten op de hoofdgerechtigde te verhalen (artikel 3:212 lid 3 BW). Een precieze afbakening van wat een gewone en wat een buitengewone herstelling is, ontbreekt in de wet. Om vast te stellen wat gewone lasten, herstellingen en buitengewone herstellingen zijn, kan worden aangesloten bij het huurrecht. [2] Zo komen voor rekening van de hoofdgerechtigde:
-het buitenschilderwerk;
-grote reparaties aan en vernieuwing van scharnieren, sloten, kranen etc.;
-vervanging van verlichtingsconstructies aan de buitenzijde van de woonruimte;
-reparaties, controle en vernieuwing van technische installaties binnen de woonruimte;
-vernieuwing bij slijtage van onderdelen buiten de woonruimte;
-grote reparaties en vernieuwing aan tuinen, terreinen, opritten en afscheidingen;
-grote reparaties en vernieuwing aan schoorstenen, afvoer- en ventilatiekanalen;
-vernieuwing en reparaties aan goten en regenafvoeren.
2.16.
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] stellen zich op het standpunt dat erflater door het opnemen van bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht van de vruchtgebruiker en de verplichting de goederen te herstellen/te herbouwen, bedoeld heeft dat [gedaagde] niet alleen verplicht is de gewone lasten en herstellingen te dragen, maar ook de buitengewone herstellingen. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Door aanvaarding van het legaat is [gedaagde] verplicht om de daarmee samenhangende verplichtingen na te komen, maar dat houdt niet in dat zij álle lasten en (buitengewone) herstellingen voor haar rekening moet nemen. Van haar kan bovendien niet worden verlangd de toestand van de onroerende zaken te verbeteren boven het niveau daarvan ten tijde van het overlijden van erflater. Niet betwist is dat met name de woning aan [adres] al ten tijde van het overlijden van erflater in slechte onderhoudsstaat verkeerde.
Ook het standpunt van [gedaagde] dat álle lasten en herstellingen ten laste komen van de onder het vruchtgebruik vallende goederen wordt niet gevolgd. Dat het tijdens het leven van erflater mogelijk gebruikelijk was dat alle gewone lasten, herstellingen en buitengewone herstellingen ten laste kwamen van het inkomen en vermogen van erflater maakt niet dat het na het overlijden van erflater niet anders zou kunnen zijn.
Om de vraag te kunnen beantwoorden wat van [gedaagde] (financieel) kan worden verlangd moet het testament worden uitgelegd. Bij de uitleg van het testament (artikel 4:46 lid 1 BW) moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Voorop staat dat het legaat kennelijk ten doel heeft uitvoering te geven aan de verzorgingsgedachte. Erflater heeft aan [gedaagde] het recht gegeven om vanaf de dag van zijn overlijden de goederen die onder het vruchtgebruik vallen te gebruiken en het recht op het genot van de vruchten van de goederen die onder het vruchtgebruik vallen, zonder dat bij de aanvang van voormelde rechten of het einde van het vruchtgebruik enige verrekening plaatsvindt tussen (de rechtsopvolgers van) de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigden ([eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [naam belanghebbende]). Het zal de bedoeling van erflater zijn geweest dat [gedaagde] onbekommerd haar oude dag kan doorbrengen. Gelet op de leeftijd van [gedaagde] ten tijde van het opmaken van het testament (79 jaar), zal erflater zich bewust zijn geweest van haar financiële positie na zijn overlijden (AOW-uitkering en pensioen).
Conclusie
2.17.
De rechtbank is dus van oordeel dat [gedaagde] als vruchtgebruiker mag interen op het vruchtgebruikvermogen, althans op de nalatenschap van erflater, door ten laste van dit vermogen de onder 2.15 genoemde buitengewone herstellingen te voldoen en zal als zodanig beslissen.
Interen op het vruchtgebruikvermogen
2.18.
Erflater heeft in zijn testament bepaald dat [gedaagde] het recht toekomt om de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen geheel of gedeeltelijk te verteren “
in het kader van het handhaven van de levensstaat van de vruchtgebruiker op de voor haar gebruikelijke wijze”.Het is de vraag wat erflater hiermee bedoeld heeft. [3] Het staat enerzijds vast dat erflater [gedaagde] goed verzorgd wilde achterlaten maar anderzijds dat hij ook zijn vermogen zoveel mogelijk in stand wilde houden. Dit leidt de rechtbank af uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken, waaronder het verslag van het familieberaad (prod. 12 conclusie van antwoord/eis in incident/eis in reconventie). Partijen hebben de rechtbank verzocht om een concreet bedrag waarmee mag worden ingeteerd te bepalen. Dat varieert van nihil tot ruim
€ 90.000,-- per jaar.
In het kader van de levensstandaard betekent dit dat de vruchtgebruiker het recht heeft om de onroerende goederen zodanig te benutten dat het zijn of haar noodzakelijke kosten van levensonderhoud dekt, inclusief bijvoorbeeld onderhoud van de woning, kosten van energie en andere basisbehoeften. Over de kosten van onderhoud van de onroerende goederen is hierboven al beslist.
Bij het bepalen van de behoefte van [gedaagde] wordt rekening gehouden met haar tijdens de mondelinge behandeling geuite wens om aan [adres] te (blijven) wonen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de twee andere panden binnen afzienbare termijn verkocht dan wel verhuurd zullen worden. Uit de verkoop en/of verhuur volgen dan logischerwijze opbrengsten.
Wat is verder voor [gedaagde] gelet op haar (hoge) leeftijd, de huidige situatie en sociaaleconomische status gebruikelijk? Bij beantwoording van deze vraag spelen factoren zoals gezinssituatie (haar wens met [naam belanghebbende] aan [adres] te verblijven), gezondheid en sociale context een rol. [gedaagde] beschikt over een netto jaarinkomen van € 21.650,40 (AOW en pensioen). De rechtbank is van oordeel dat hiermee rekening gehouden moet worden in het kader van de vaststelling van de behoefte van [gedaagde]. Dat zij haar AOW-uitkering mocht sparen is niet komen vast te staan. [gedaagde] betwist het door [eiser 1] overgelegde overzicht (prod. 42 akte overlegging producties tevens akte houdende eiswijziging) van haar kosten van levensonderhoud en huisvesting in de jaren 2019 tot en met 2023. Toch worden deze kosten als indicatie in aanmerking genomen. [eiser 1] heeft in zijn hoedanigheid van executeur de uitgaven bijgehouden en hieraan hoeft niet te worden getwijfeld. De rechtbank gaat dus uit van een gemiddeld bedrag van € 53.000,-- per jaar voor [gedaagde] aan kosten van levensonderhoud en huisvesting. De verwachting is dat dit bedrag na verkoop dan wel verhuur van één van de andere panden lager zal worden. Omdat de rechtbank in goede justitie een maximaal bedrag zal vaststellen waarvoor het [gedaagde] is toegestaan op het vruchtgebruik jaarlijks in te teren is zij niet aan de gewone regels van het bewijsrecht gebonden.
Bij het bepalen van de interingsbevoegdheid spelen ook de belangen van de erfgenamen een rol. En aan [eiser 1] kan worden toegegeven dat [gedaagde] ook gehouden is rendement uit het vruchtgebruikvermogen te halen, waartoe zij ook in staat wordt geacht.
2.19.
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval (en daarbij worden ook betrokken de ‘hofnorm’, de eerdere door de door erflater ingeschakelde financieel adviseur berekende financiële behoefte van het echtpaar, de door erflater gewenste gelijke behandeling van zijn kinderen en die van [gedaagde], alsmede de hiervoor genoemde omstandigheden) stelt de rechtbank in goede justitie het door [gedaagde] jaarlijks in te teren bedrag vast op maximaal € 40.000,--. Dit bedrag geldt vanaf 2020 en is onderworpen aan de wettelijke indexering. Bovendien mag [gedaagde] ook interen zoals overwogen onder 2.15.
Voor het geval [gedaagde] vanaf het overlijden van erflater tot de datum van dit vonnis meer heeft ingeteerd dan € 40.000,-- per jaar geeft de rechtbank [eiser 1] in overweging het meerdere niet terug te vorderen onder het motto: “Gedane zaken nemen geen keer.” Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor [gedaagde]. Eerst vanaf nu is er de duidelijkheid die door partijen gewenst is.
Verder geeft de rechtbank partijen in overweging om met elkaar in gesprek te blijven en in onderling overleg dit bedrag aan te passen indien en zodra de onroerend goed portefeuille wijzingen ondergaat. Het was immers de wens van erflater om “gedoe over zijn nalatenschap te voorkomen”.
Vordering tot betaling van een bedrag van € 33.274,73
2.20.
Deze vordering wordt afgewezen. Het valt op dat de als prod. 23 (akte overlegging producties door [gedaagde]) overgelegde facturen en offertes niet deugdelijk zijn gespecificeerd. Maar dit kan in het midden blijven omdat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] destijds door de bewindvoering toestemming van de kantonrechter nodig had om die kosten überhaupt te mogen maken. [4] Door eigenmachtig deze kosten te hebben gemaakt en deze niet via de bewindvoerder aan de kantonrechter te hebben voorgelegd, dienen de daarmee gepaard gaande bedragen voor haar rekening te blijven.
Proceskosten
2.21.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.22.
Het vonnis zal, zoals gevraagd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van diens uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld.

3.De beslissing

De rechtbank
In het incident ex artikel 843a Rv
3.1.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
In de hoofdzaak
In conventie
3.2.
wijst het door [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] onder III gevorderde af;
In reconventie
3.3.
wijst het door [gedaagde] onder 1, 2, 8, 9, 12 en 15 gevorderde af;
3.4.
veroordeelt [eiser 1], in zijn hoedanigheid van executeur, om binnen vier weken na betekening van dit vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de afgifte aan [gedaagde] van het legaat zoals omschreven in het testament van erflater;
3.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [eiser 1] (in zijn hoedanigheid van executeur), zodra de onder 3.4 bedoelde termijn is verstreken;
3.6.
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1-b BW op 14 dagen na betekening van dit vonnis;
3.7.
bepaalt dat de kosten van de vestiging van het vruchtgebruik voor rekening komen van de nalatenschap van erflater;
In conventie en in reconventie
3.8.
verklaart voor recht dat [gedaagde] als vruchtgebruiker mag interen op het vruchtgebruikvermogen, althans op de nalatenschap van erflater, door ten laste van dit vermogen de onder 2.15. genoemde buitengewone herstellingen te voldoen;
3.9.
verklaart voor recht dat [gedaagde] het recht heeft om vanaf het overlijden van erflater jaarlijks met een maximaal bedrag/waarde van € 40.000,-- (dit bedrag is onderworpen aan de wettelijke indexering) in het kader van het handhaven van haar levensstaat mag interen op het vruchtgebruikvermogen althans de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, althans de nalatenschap van erflater;
3.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
3092

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5654
2.HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3486
3.Zie voor uitleg onder 2.16
4.Sinds 27 november 2019 stond het vermogen van erflater onder bewind. Bewindvoerder was ABN Amro Bank.