ECLI:NL:RBROT:2025:12061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 24/4724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen door de Dienst Toeslagen

Op 17 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), maar de Dienst Toeslagen heeft vastgesteld dat zij niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen dit terecht heeft gedaan. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 januari 2023, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op compensatie. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 26 maart 2024, waartegen eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 augustus 2025 werd het beroep behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang meer had, omdat de Dienst Toeslagen op 23 januari 2025 haar aanvraag om compensatie had afgewezen na een integrale beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen terecht had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een herstelmaatregel, omdat de wijzigingen in haar recht op kinderopvangtoeslag het gevolg waren van reguliere wijzigingen en een stopzetting die zij zelf had doorgegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de kosten van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats] , eiseres,
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] , [naam gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). In het kader van de lichte toets heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel en geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen dat terecht gedaan. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 13 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel en dus geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,- als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 januari 2023 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft op 23 november 2022 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 13 januari 2023 vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel zoals bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. Volgens de Dienst Toeslagen zijn de wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag van eiseres het gevolg van reguliere wijzigingen en een stopzetting die eiseres zelf zou hebben doorgegeven. Met het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen daarbij gebleven.
Is het beroep ontvankelijk?
4. De Dienst Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat de Dienst Toeslagen met een besluit van 23 januari 2025 de aanvraag van eiseres om compensatie na een integrale beoordeling heeft afgewezen.
4.1.
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat eiseres voldoende procesbelang heeft. Daarvan is sprake als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat ook feitelijk betekenis kan hebben. [1]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres ontvankelijk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2025. Dat besluit staat nog niet in rechte vast. De rechtbank is daarom niet gebonden aan de vaststelling van de Dienst Toeslagen in dat besluit dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De rechtbank kan in deze zaak oordelen dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. In dat geval zou de Dienst Toeslagen aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- moeten betalen. Het resultaat dat eiseres nastreeft, kan dus daadwerkelijk worden bereikt en dat resultaat heeft voor haar feitelijk betekenis. [2]
Heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel?
5. Eiseres betoogt dat zij wel in aanmerking komt voor een herstelmaatregel en dus recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. Eiseres heeft recht op compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, omdat de kinderopvangtoeslag in 2007, 2010 en 2011 ten onrechte is stopgezet, terwijl eiseres wel recht had op die toeslag. Aan de voorwaarden voor toekenning van compensatie is voldaan, omdat eiseres geld moest terugbetalen en destijds voltijds werkte of studeerde. Verder heeft de Dienst Toeslagen ten onrechte het toeslagjaar 2005 buiten beschouwing gelaten, terwijl eiseres ook in dat jaar toeslag moest terugbetalen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift en de Dienst Toeslagen heeft binnen een week na de uitspraak van de rechtbank alsnog beslist. Eiseres vermoedt daarom dat het besluit onzorgvuldig is genomen en dat niet alle door haar ingediende stukken bij de besluitvorming zijn betrokken.
5.1.
Voor de beoordeling van het beroep is het volgende van belang.
5.1.1.
Aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel zoals bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000,-. [3] De toekenning van het forfaitaire bedrag vindt plaats na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd. [4]
5.1.2.
De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen, of de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. [5] Voor compensatie wegens hardheid van het wettelijke systeem moet in het betreffende toeslagjaar sprake zijn van een verlaging of terugvordering van kinderopvangtoeslag van ten minste € 1.500,-. [6]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. De rechtbank licht dat hierna toe.
5.2.1.
De Dienst Toeslagen heeft het bestreden besluit genomen na een zogenoemde lichte toets. Dat betekent dat de Dienst Toeslagen geen volledig onderzoek hoefde te doen naar alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van het recht van eiseres op compensatie. Het standpunt van eiseres dat het alleen zou gaan om de vraag of zij toeslag moest terugbetalen en of zij destijds voltijds werkte of studeerde, klopt niet. In het kader van de lichte toets is de vraag of op grond van het dossier op het eerste gezicht aannemelijk is dat de Dienst Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld of sprake is van hardheid van het wettelijke systeem. Op basis van de informatie in dit dossier is dat niet op het eerste gezicht aannemelijk.
5.2.2.
Voor het toeslagjaar 2005 lijkt geen sprake te zijn geweest van een terugvordering van kinderopvangtoeslag. Voor het toeslagjaar 2007 is het definitieve bedrag aan kinderopvangtoeslag € 312,- lager vastgesteld dan het voorschot. Dit lijkt het gevolg te zijn geweest van een aanvullende bijdrage van de gemeente of het UWV in de opvangkosten. Voor het toeslagjaar 2010 is het definitieve bedrag aan kinderopvangtoeslag € 2.129,- lager vastgesteld dan het voorschot. Dit lijkt het gevolg te zijn geweest van een stopzetting die eiseres zelf heeft doorgegeven. Het voorschot voor het toeslagjaar 2011 is op nihil gesteld als gevolg van diezelfde stopzetting. Het betoog van eiseres dat zij in 2005 wel toeslag moest terugbetalen, dat zij nooit een aanvullende bijdrage van de gemeente of het UWV heeft ontvangen en dat zij de kinderopvangtoeslag nooit zelf heeft stopgezet, kan aan de orde komen in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 23 januari 2025.
5.2.3.
Het enkele feit dat de Dienst Toeslagen snel na de uitspraak van de rechtbank alsnog op het bezwaar van eiseres heeft beslist, is onvoldoende voor de conclusie dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het dossier blijkt dat de Dienst Toeslagen – voor zover dat vereist is in het kader van de lichte toets – de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft verzameld. [7] Het bestreden besluit wordt namelijk onderbouwd door de stukken die de Dienst Toeslagen aan de rechtbank heeft toegestuurd. Eiseres heeft in bezwaar een deels zwartgelakte schuldenlijst uit 2008 overgelegd, waaruit lijkt te volgen dat zij € 9.000,- aan de Belastingdienst moest terugbetalen. Zij heeft ook een e-mail overgelegd uit 2008 waarin staat dat door een fout bij de Belastingdienst “iedereen geen kindertoeslag” heeft ontvangen. De afzender van de e-mail is door eiseres zwartgelakt. Verder heeft eiseres bewijsstukken overgelegd met betrekking tot de opleidingen die zij heeft gevolgd. De Dienst Toeslagen heeft op basis van deze stukken geen aanleiding gezien om anders te beslissen. Gelet op het beperkte toetsingskader van de lichte toets en wat hiervoor onder 5.2.1 is overwogen, heeft de Dienst Toeslagen dat terecht gedaan.
5.3.
Het voorgaande betekent dat eiseres in het kader van de lichte toets geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij met dit oordeel niet vooruitloopt op de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 23 januari 2025.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.A. van der Velden, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:325, r.o. 3.
2.Zie ook Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.
3.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.
5.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
6.Artikel 2.1, vierde lid, van de Wht.
7.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.