ECLI:NL:RBROT:2025:11655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
11666947 CV EXPL 25-10139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake incassowerkzaamheden en dwaling tussen Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V. en [gedaagde]

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V. (hierna: Nouta) en [gedaagde]. Nouta heeft [gedaagde] aangesproken voor betaling van een factuur van € 8.737,15, die voortkwam uit incassowerkzaamheden. [gedaagde] betwistte de vordering en voerde aan dat er geen duidelijke overeenkomst was gesloten en dat de factuur buitenproportioneel was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, maar dat deze enkel betrekking had op het leggen van conservatoir beslag en niet op algemene incassowerkzaamheden. De kantonrechter heeft Nouta een redelijk loon van € 900,- toegewezen voor de verrichte werkzaamheden en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals € 210,- aan uitkoopkosten. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 166,50 en de proceskosten van € 972,25. De contractuele rente van 1% per maand is ook toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11666947 CV EXPL 25-10139
datum uitspraak: 3 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Nouta Westland Gerechtsdeurwaarderskantoor B.V.,die ook handelt onder de naam
PUURNouta,
vestigingsplaats: Wateringen,
eiseres,
die zelf procedeert,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: Leidschendam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.S. Douma.
De partijen worden hierna ‘Nouta’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 april 2025, met bijlagen;
  • het antwoord, met één bijlage;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
Nouta is een kantoor dat incasso- en deurwaardersdiensten aanbiedt. [gedaagde] heeft op 13 september 2022 een ingevuld opdrachtformulier aan Nouta gestuurd. Naar aanleiding daarvan heeft Nouta op 14 september 2022 een opdrachtbevestiging, met de toepasselijke algemene voorwaarden en tarievenkaart, aan [gedaagde] gestuurd. Nouta stelt dat zij de door [gedaagde] ingediende vordering heeft bestudeerd en naar aanleiding daarvan om meer informatie heeft gevraagd, maar dat [gedaagde] – ondanks meerdere herinneringen en een bespreking op het kantoor van Nouta – niet meer heeft gereageerd. Daarom heeft Nouta op
1 mei 2023 de opdracht beëindigd en is zij overgegaan tot sluiting van het dossier. Nouta heeft op 1 mei 2023 een factuur van in totaal € 8.737,15 inclusief btw aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft die factuur niet betaald. Daarom eist Nouta dat [gedaagde] wordt veroordeeld de factuur, met rente en buitengerechtelijke kosten, aan haar te betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Nouta en voert aan dat zij slechts de bedoeling had de verhaalsmogelijkheden bij haar debiteur ([naam 1]) veilig te stellen door middel van een conservatoir beslag en dat zij geen algemene machtiging aan Nouta heeft willen geven om incassowerkzaamheden uit te voeren. Volgens [gedaagde] voldoet Nouta niet aan de informatieverplichtingen uit artikel 6:230b BW, omdat een opdrachtgever op voorhand geen helder inzicht krijgt in wat zij mag verwachten ten aanzien van de door Nouta uit te voeren werkzaamheden en de te verwachten kosten. [gedaagde] stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling vanwege de onjuiste, onvolledige en onduidelijke inlichtingen van Nouta. Voor het geval er wel sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de factuur van
€ 8.737,15 buitenproportioneel is en dat Nouta zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op nakoming van de overeenkomst kan beroepen. Volgens [gedaagde] heeft Nouta geen incassomaatregelen tegen [naam 1] ondernomen.
2.3.
De kantonrechter wijst de eis van Nouta slechts voor een beperkt deel toe. Hierna wordt uitgelegd welk deel wordt toegewezen en hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen.
Er is een overeenkomst van opdracht tussen partijen tot stand gekomen
2.4.
Om te kunnen beoordelen of, en zo ja in hoeverre, [gedaagde] de factuur van Nouta moet betalen, moet eerst vast komen te staan dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en wat die inhoudt. Daarover verschillen partijen van mening.
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Nouta heeft immers onweersproken gesteld dat zij telefonisch contact heeft gehad met [naam 2] van [gedaagde], waarbij het betreffende dossier ten aanzien van de vordering die [gedaagde] heeft op [naam 1] met haar is besproken. Niet in geschil is dat [gedaagde] vervolgens op 13 september 2022 een ingevuld opdrachtformulier aan Nouta heeft verzonden, waaruit in elk geval kan worden afgeleid dat [gedaagde] Nouta opdracht geeft om werkzaamheden te verrichten in het betreffende dossier. Een overeenkomst van opdracht komt pas tot stand nadat de opdracht door de opdrachtnemer (in dit geval Nouta) is aanvaard. In dat kader heeft Nouta met het versturen van de opdrachtbevestiging op 14 september 2022 aan [gedaagde] bevestigd dat zij de opdracht van [gedaagde] in behandeling heeft genomen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tegen die aanvaarding van de opdracht door Nouta en tegen de inhoud van de opdrachtbevestiging heeft geprotesteerd. Daaruit kan niet anders geconcludeerd worden dan dat partijen daarmee in elk geval zijn overeengekomen dat Nouta werkzaamheden voor [gedaagde] zal verrichten.
2.6.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is wat die overeenkomst van opdracht precies inhield. In het bijzonder is van belang wat partijen zijn overeengekomen ten aanzien van de aard van de werkzaamheden die Nouta voor [gedaagde] zou verrichten. Bij uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, beslissend zijn [1] . Dat betekent dat niet (alleen) de (letterlijke) tekst van de desbetreffende bepaling of van de overeenkomst beslissend is.
2.7.
Naar het oordeel moet de overeenkomst tussen partijen zo worden uitgelegd dat zij zijn overeengekomen dat Nouta conservatoir beslag zou leggen in het kader van de vordering van [gedaagde] op haar debiteur [naam 1]. Vast staat dat partijen voorafgaand aan het door [gedaagde] invullen en opsturen van het opdrachtformulier telefonisch contact hebben gehad, waarbij het dossier is besproken. Naar aanleiding van dat telefonische contact heeft Nouta per e-mail van 23 mei 2022 een opdrachtformulier aan [gedaagde] gestuurd zodat [gedaagde] daarmee een opdracht bij Nouta kon indienen. In de onderwerpregel van die e-mail heeft Nouta zelf al vermeld ‘
nieuw vordering met betrekking tot conservatoir beslag’. Vast staat ook dat [gedaagde] in het door haar ingevulde en geretourneerde opdrachtformulier ter toelichting op de opdracht het volgende heeft vermeld:
“heeft lening gehad (24000,-- euro) betaald de rente niet meer en moet ook de lening aflossen. Graag conversatoir beslag leggen.”
2.8.
Uit het bovenstaande kan niet anders worden afgeleid dat beide partijen als uitgangspunt hebben genomen dat de door Nouta uit te voeren werkzaamheden expliciet zagen op het leggen van conservatoir beslag. Dat niet alleen [gedaagde] maar ook Nouta daar van uit ging leidt de kantonrechter bovendien af uit de brief van Nouta aan [gedaagde] van 14 september 2022. In die brief heeft Nouta immers het volgende opgenomen:
“(…) In bovengenoemde zaak hebben wij uw opdracht met stukken in goede orde ontvangen. U heeft ons verzocht conservatoir beslag te leggen onder [naam 1] (…)”
Daarnaast heeft Nouta in die brief nadere stukken en informatie opgevraagd, die zij nog nodig heeft voor het vragen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag.
2.9.
Nouta heeft weliswaar gesteld dat er in haar visie een ‘incasso overeenkomst’ tot stand is gekomen, maar zij heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te kunnen nemen dat die overeenkomst meer inhoudt dan het leggen van conservatoir beslag, zoals door [gedaagde] is verzocht. Dat valt ook niet af te leiden uit de opdrachtbevestiging van Nouta van 14 september 2022. Die bevestiging is namelijk in algemene bewoordingen opgesteld, zonder dat daarin concreet wordt vermeld wat de aard is van de werkzaamheden die Nouta in het kader van de opdracht zal gaan uitvoeren. Door Nouta zijn verder ook geen andere stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde] haar een algemene volmacht heeft verleend tot het uitvoeren van alle incassowerkzaamheden, die naar het oordeel van Nouta noodzakelijk zijn.
2.10.
Het beroep van Nouta op hetgeen is bepaald in artikel 434 Rv slaagt in dit verband niet. In dat artikel is opgenomen dat de overhandiging aan de deurwaarder van een executoriale titel, waarvan men de uitvoering verlangt, die deurwaarder machtigt tot het doen van de gehele executie op grond van die titel. In het onderhavige geval was echter juist nog geen sprake van een executoriale titel, zodat dit artikel hier niet van toepassing is.
[gedaagde] is een redelijk loon van € 900,- verschuldigd
2.11.
Omdat er op grond van het voorgaande van uit moet worden gegaan dat partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden van Nouta bestonden uit het leggen van conservatoir beslag is en er geen algemene volmacht is verleend voor het uitvoeren van incassowerkzaamheden, is het voor die laatstgenoemde incassowerkzaamheden vastgestelde tarief van 15% van de hoofdsom, zoals vastgesteld in artikel 15 van de algemene voorwaarden van Nouta en door Nouta in haar factuur van 1 mei 2023 aan [gedaagde] in rekening gebracht, naar het oordeel van de kantonrechter in deze situatie niet van toepassing.
2.12.
In de door Nouta overgelegde Tarievenkaart is ten aanzien van de kosten van het leggen van conservatoir beslag opgenomen dat er sprake is van een ‘tarief op offertebasis’. Daaruit volgt dat Nouta voor aanvang van de werkzaamheden in het kader van het conservatoire beslag aan de opdrachtgever een offerte zal uitbrengen. Niet gesteld of gebleken is dat Nouta die kosten op voorhand aan [gedaagde] heeft geoffreerd. Dat betekent dat partijen geen uitdrukkelijke prijs zijn overeengekomen voor de werkzaamheden van Nouta.
2.13.
Omdat er sprake is van een overeenkomst van opdracht en partijen, gelet op het bovenstaande, niets concreets hebben afgesproken over het loon dat [gedaagde] aan Nouta verschuldigd is, geldt op grond van artikel 7:405 lid 2 BW dat [gedaagde] het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is. In de overgelegde stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het bepalen van het tussen partijen gebruikelijke loon. Omdat een gebruikelijk loon niet kan worden vastgesteld, moet daarom een redelijk loon worden vastgesteld. Wat in een concreet geval als een "redelijk" loon heeft te gelden, zal onder meer afhangen van de aard en - zo nodig schattenderwijs te bepalen - omvang van de verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche in het algemeen gebruikelijk is. Anders dan doorgaans het geval is bij de berekening van een gebruikelijk loon, kan aan de bepaling van een redelijk loon niet een nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd worden. De rechter zal in het algemeen kunnen volstaan met te vermelden welke omstandigheden hij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft genomen en hoe hij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van het redelijke loon is gekomen [2] .
2.14.
Vast staat dat Nouta niet is overgegaan tot het leggen van conservatoir beslag. Nouta heeft ook niet onderbouwd dat zij enige andere actie heeft ondernomen jegens [naam 1]. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de door Nouta verrichte werkzaamheden louter zien op het contact dat Nouta met [gedaagde] heeft gehad ter voorbereiding op het leggen van conservatoir beslag. Niet in geschil is dat Nouta , na aanvaarding van de opdracht, op 14 september 2022 een uitgebreide brief aan [gedaagde] heeft gestuurd met een uiteenzetting van de gang van zaken rond het leggen van conservatoir beslag, waarin zij daarnaast gemotiveerd heeft verzocht om nadere informatie te verschaffen en aanvullende stukken toe te zenden. Vervolgens heeft Nouta diverse herinneringen aan [gedaagde] gestuurd en heeft er op 17 februari 2023 een bespreking met de heer [gedaagde] plaatsgevonden op het kantoor van Nouta, ten aanzien waarvan Nouta onweersproken heeft gesteld dat zij daarbij het verdere dossierverloop met [gedaagde] heeft besproken.
2.15.
Gelet op de aard en omvang van de hiervoor genoemde werkzaamheden acht de kantonrechter een tijdsbesteding door Nouta van circa 6 uur in dit geval redelijk. Voor het toepasselijke tarief wordt aangesloten bij het in de tarievenkaart vermelde uurtarief van
€ 150,- per uur, omdat dat tarief de kantonrechter niet onredelijk of ongebruikelijk voorkomt. Dat betekent dat [gedaagde] een redelijk loon van € 900,- (6 x € 150,-) aan Nouta verschuldigd is.
[gedaagde] is een bedrag van € 210,- aan uitkoopkosten verschuldigd
2.16.
[gedaagde] heeft betwist de in de factuur van 1 mei 2023 opgenomen ‘compliance opslag’ en verschotten (bestaande uit kosten voor het opvragen van informatie bij het bevolkingsregister en de Kamer van Koophandel) verschuldigd te zijn. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat niet duidelijk is wanneer deze kosten in rekening worden gebracht. Nouta heeft vervolgens niet onderbouwd dat zij daadwerkelijk informatiekosten heeft gemaakt en heeft evenmin de grondslag van de in rekening gebracht ‘compliance opslag’ nader toegelicht. Weliswaar volgt uit de tarievenkaart dat Nouta een compliance opslag van 2,35% van de hoofdsom in rekening kan brengen, maar zonder nadere toelichting – die volledig ontbreekt – valt niet in te zien waarop deze opslag exact betrekking heeft en wanneer een opdrachtgever deze verschuldigd is. Een en ander leidt er toe dat er geen aanleiding bestaat [gedaagde] tot betaling van de hiervoor genoemde posten op de factuur van 1 mei 2023 te veroordelen.
2.17.
Daarnaast heeft Nouta een bedrag van € 210,- aan ‘uitkoopkosten’ in rekening gebracht. Uit artikel 1.15 van de algemene voorwaarden volgt dat dit kosten betreffen die een opdrachtgever verschuldigd wordt wanneer een zaak wordt afgesloten zonder dat deze volledig is geïncasseerd (annuleringskosten). Voor de verschuldigdheid van die kosten is niet van belang op wiens initiatief de zaak is afgesloten. Niet in geschil is dat de opdracht daadwerkelijk voortijdig tot een einde is gekomen. [gedaagde] heeft deze kostenpost onvoldoende gemotiveerd betwist. Sterker nog, uit de stellingen van [gedaagde] leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] bereid is deze kosten te betalen. Dat leidt er toe dat [gedaagde], naast het hiervoor genoemde loon, ook een bedrag van € 210,- aan uitkoopkosten aan Nouta verschuldigd is.
[gedaagde] moet een hoofdsom van in totaal € 1.120,- aan Nouta betalen
2.18.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] van de factuur van 1 mei 2023 in totaal € 1.110,- (€ 900,- + € 210,-) verschuldigd is. Daarom wordt zij veroordeeld dat bedrag aan Nouta te betalen.
2.19.
De kantonrechter gaat voorbij aan het beroep van [gedaagde] op het niet naleven door Nouta van de informatieverplichtingen uit artikel 6:230b BW. Hoewel het juist is dat Nouta als dienstverrichter in de zin van artikel 6:230a BW gehouden is om te voldoen aan de informatieplichten van artikel 6:230b BW, leidt het niet voldoen aan die verplichtingen op zichzelf niet tot nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat door het niet naleven van die informatieverplichtingen door Nouta de overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, maar [gedaagde] heeft in dat verband echter geen tegeneis ingesteld, in die zin dat zij in deze procedure geen vernietiging van de overeenkomst heeft gevorderd. Ook is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] de overeenkomst tussen partijen al buitengerechtelijk – dus voorafgaand aan deze procedure – heeft vernietigd. Het betoog van [gedaagde] op dit punt hoeft daarom verder niet besproken te worden.
[gedaagde] moet € 166,50 aan incassokosten betalen
2.20.
Nouta maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Bij een handelstransactie – waarvan hier sprake is – geldt dat, als de schuldenaar ([gedaagde]) in verzuim is en de schuldeiser (Nouta) incassohandelingen heeft verricht waartoe zij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: ‘het Besluit’) genormeerde vergoeding verschuldigd is, ongeacht de aard en omvang van de incassohandelingen [3] .
2.21.
Nouta heeft in dit verband een drietal aan [gedaagde] verzonden herinneringen c.q. aanmaningen in het geding gebracht, waarvan [gedaagde] de ontvangst niet heeft betwist. Omdat daarnaast uit niets blijkt dat [naam 3] niet in redelijkheid tot die incassohandelingen heeft kunnen overgaan, is [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, die zal worden berekend over het bedrag aan hoofdsom dat is toegewezen. Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom € 166,50 toegewezen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.22.
De contractuele rente van 1% per maand wordt toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld. Nouta heeft namelijk genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze rente moet worden betaald en [gedaagde] heeft daar geen afzonderlijk inhoudelijk verweer tegen gevoerd.
[gedaagde] moet een deel van de proceskosten betalen
2.23.
De proceskosten komen deels voor rekening van [gedaagde]. Hoewel slechts een beperkt deel van de vordering van Nouta is toegewezen, kan niet gezegd worden dat zij onterecht tot dagvaarding is overgegaan. De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Nouta moet betalen op € 122,25 aan dagvaardingskosten, € 340,- aan griffierecht,
€ 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 972,25. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De hoogte van het griffierecht past bij het deel van de eis dat is toegewezen. Het bedrag dat Nouta meer aan griffierecht heeft betaald hoeft [gedaagde] niet te betalen, omdat dat is gebaseerd op het deel van de eis dat is afgewezen. Die kosten waren dus onnodig.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.24.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Nouta dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Nauta te betalen € 1.276,50 met de contractuele rente van 1% per maand over een bedrag van € 1.110,- vanaf 15 mei 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Nouta worden begroot op € 972,25;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex)
2.Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1680
3.Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405