ECLI:NL:RBROT:2025:11622

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 23/1120
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor dakopbouw op woning

Op 17 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over de verlening van een omgevingsvergunning aan een vergunninghouder voor het realiseren van een dakopbouw zonder dakterras op zijn woning. Eiser, die niet akkoord ging met de verleende omgevingsvergunning, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De rechtbank heeft in haar mondelinge uitspraak geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser voerde aan dat de opbouw in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het aantal bouwlagen zou toenemen van drie naar vier. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het college de belangen van eiser voldoende heeft meegewogen en dat de aanwezigheid van een entresol in de woning van de vergunninghouder de totale bouwhoogte en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het project beïnvloedt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de schaduwwerking van de dakopbouw op de zonnepanelen van eiser niet onevenredig is en dat de vrees voor precedentwerking niet doorslaggevend is in deze zaak. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1120
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. C.W. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] uit [plaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gaat over het verlenen door het college van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een opbouw (zonder dakterras) op de woning van vergunninghouder. Eiser is het niet eens met de omgevingsvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het in stand laten door het college van de verleende omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft met de mondelinge uitspraak geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en de dakopbouw gebouwd mag worden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het besluit van 1 september 2022 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een opbouw (zonder dakterras) op de bestaande woning aan de [adres 1] in Rotterdam (het perceel).
2.1.
Met het bestreden besluit van 12 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 12 januari 2023 op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en vergunninghouder. De gemachtigde van het college heeft zich afgemeld voor de zitting.
2.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Het bouwproject betreft het realiseren van een dakopbouw bij de bestaande woning. De dakopbouw krijgt een diepte van circa 6,59 meter en een breedte van circa 5,70 meter (volledige breedte van de woning) en een hoogte van circa 3,15 meter. De oppervlakte van de dakopbouw is circa 37,56 m2. Dit is 52% van de oppervlakte van de verdieping eronder. Door het realiseren van deze dakopbouw krijgt de woning een totale bouwhoogte van circa 10,50 meter.
4.1.
Op grond van het van toepassing zijnde bestemmingsplan “Prinsenland” heeft het perceel voor zover relevant de bestemming “Wonen-1”. Verder heeft het perceel de bouwaanduiding plat dak en geldt er een maximum aantal bouwlagen van drie. Het bouwplan is in strijd met artikel 28.2.2 van de planregels omdat door het plaatsen van de dakopbouw een vierde bouwlaag wordt gerealiseerd. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “strijdig gebruik met het bestemmingsplan”, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef, onderdeel 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is vereist, omdat de Verordening Architect aan zet (de Verordening), zoals deze op 16 juni 2020 door de gemeenteraad van Rotterdam is vastgesteld, van toepassing is. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening is de Verordening van toepassing op bouwactiviteiten, als bedoeld in artikel 6j, tweede lid, in samenhang met artikel 6j, derde lid, onder c, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het gaat in dit geval om een dakopbouw waarbij geen extra woningen worden gerealiseerd.
4.3.
Eiser woont aan de [adres 2] in Rotterdam. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?
5. Eiser betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid had kunnen verlenen, omdat de opbouw op de woning volgens eiser in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de reden om af te wijken van het maximaal toegestane aantal bouwlagen onvoldoende gemotiveerd. Het college gaat ten onrechte uit van het bestaan van een entresol, zodat het aantal bouwlagen 2,5 is, en niet drie. Volgens eiser is er sprake van drie bouwlagen en vormt de dakopbouw de vierde bouwlaag. Eiser vindt ook dat bij de verlening van de omgevingsvergunning zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen. Daartoe voert eiser aan dat met het bouwplan zijn zonnepanelen in de schaduw komen, waardoor de opbrengst van zijn zonnepanelen minder wordt. Verder voert eiser aan dat de verlening van de omgevingsvergunning leidt tot precedentwerking. Niet valt in te zien dat in dezelfde straat geen sprake zal zijn van precies de gelijke gevallen, omdat het een ander deel van het woonblok betreft. De huizen zijn volgens eiser identiek.
5.1.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo kan de omgevingsvergunning zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633).
5.3.
Gelet op voorgaande kan eisers betoog dat met het verlenen van de omgevingsvergunning het college in strijd met de rechtszekerheid handelt, omdat in het bestemmingsplan maximaal drie bouwlagen zijn toegestaan en de woning met het bouwplan vier bouwlagen krijgt, niet slagen, omdat artikel 2.12 van de Wabo het college juist de bevoegdheid geeft om onder voorwaarden af te wijken van het bestemmingsplan. Er is evenmin sprake van misbruik van bevoegdheid.
5.4.
Het college heeft bij de beoordeling of het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening het advies van stedenbouw mogen betrekken bij de belangenafweging. Het college heeft met betrekking tot de hoogte van de woning met de opbouw in aanmerking kunnen nemen dat de woning is voorzien van een entresol waarbij de eerste bouwlaag, de garage, enigszins verdiept is aangelegd. Hierdoor hebben de drie bouwlagen niet de bouwhoogte van vergelijkbare woningen zonder entresol, die dan circa 9 à 10 meter hoog zijn. Doordat er sprake is van een entresol heeft de woning met drie bouwlagen een hoogte van 7,5 meter. Met de opbouw blijft de woning ruim onder de 11 meter en dat is gezien de woningen elders in de omgeving stedenbouwkundig aanvaardbaar. Het bouwplan overschrijdt het maximum toegestane aantal bouwlagen van drie, maar het college betrekt de aanwezigheid van het entresol wel bij de beoordeling of de afwijking van artikel 28.2.2, onder a, van de planregels in dit geval ruimtelijk aanvaardbaar is. Anders dan eiser stelt, wordt door het college dus niet ontkend dat er met het bouwplan in totaal vier bouwlagen komen (daarvoor is immers een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk) maar heeft het college bij de ruimtelijke afweging betrokken dat het bestaan van het entresol gevolgen heeft voor de totale hoogte van de woning met de opbouw. Ook heeft het college bij de ruimtelijke afweging betrokken dat er sprake is van een zogenoemde setback. De dakopbouw ligt namelijk ruim drie meter vanaf de voorgevel van de woning en 2,5 meter vanaf de achtergevel van de woning. Hierdoor zorgt de dakopbouw niet voor een opgetrokken gevel en is er voldoende ruimte aanwezig zodat de dakopbouw goed te onderscheiden is van het hoofdgebouw. Op basis van het advies van stedenbouw heeft het college het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar kunnen achten. De rechtbank vindt dit met het bovenstaande voldoende gemotiveerd.
5.5.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat zijn belang bij voldoende lichtinval op zijn zonnepanelen niet is meegewogen overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1101, bestaan voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een afwijkingsomgevingsvergunning een afweging dient plaats te vinden van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader moet worden gekeken naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van de woningen.
Gezien de situatie ter plaatse heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van eiser bij voldoende lichtinval op zijn zonnepanelen niet onevenredig wordt aangetast. Zoals hiervoor is overwogen beslaat de dakopbouw niet de volledige bouwlaag, maar is deze een stuk van de voorgevel en achtergevel gelegen, zodat de ruimtelijke gevolgen hierdoor beperkter zijn. Verder heeft het college bij de belangenafweging kunnen betrekken dat de woning van eiser ten zuiden is gelegen van het bouwplan, zodat de schaduwwerking van de dakopbouw zich beperkt tot de noordelijk gelegen woningen. Voorgaande blijkt ook uit de verkenning die is uitgevoerd met betrekking tot de bezonning onder het project Architect aan zet voor de bouwactiviteit. Eiser heeft verder zijn betoog dat met het bouwplan de lichtinval op zijn zonnepanelen beperkt niet met nadere stukken, zoals een deskundig tegenonderzoek, onderbouwd.
5.6.
Voor zover eiser vreest dat met het verlenen van een omgevingsvergunning voor deze dakopbouw ook voor andere woningen omgevingsvergunningen voor dakopbouwen gaan volgen, overweegt de rechtbank dat hoewel deze vrees niet ondenkbeeldig is, het college aan de vrees voor precedentwerking geen doorslaggevend belang heeft hoeven toekennen bij de belangenafweging. De verleende omgevingsvergunning kan worden meegewogen bij de onderbouwing van toekomstige aanvragen met betrekking tot de stedenbouwkundige inpassing, maar zoals het college terecht stelt dient elke aanvraag afzonderlijk beoordeeld te worden. Zo kan het bouwplan met de daaraan verbonden gevolgen, maar ook de belangenafweging, zoals hiervoor beschreven, mits sprake is van strijd met het bestemmingsplan, per woning verschillen. Zo is op voorhand niet te zeggen of het college met een ander vergelijkbaar bouwplan in de omgeving zal meewerken. Dit is afhankelijk van de gevolgen die dat bouwplan heeft voor de direct aangelegen woningen, en hoe de belangen die daarbij zijn betrokken dan worden gewogen.
5.7.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank ziet gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat het college zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen, dan wel het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd of onzorgvuldig heeft voorbereid.
5.8.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat de dakopbouw gebouwd mag worden. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025 door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel 3:4

Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…].
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. […],
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II behorende bij de artikelen 2.3, 25a en 2.7

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
[…].
Bestemmingsplan Prinsenland

Artikel 28 Wonen - 1

28.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden.
28.2
Bouwregels
28.2.1
Algemeen
Op de voor ''Wonen - 1' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies.
28.2.2
Bebouwingsnormen woningen
a. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding “maximum aantal bouwlagen” op de verbeelding is opgenomen;
[…].
Verordening Architect aan zet

Artikel 2 Toepassingsbereik

[…].
Deze verordening is van toepassing op bouwactiviteiten, als bedoeld in artikel 6j, derde lid, onderdelen a tot en met e, van het besluit.
Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

Artikel 6j

[…].
In afwijking van het eerste lid geldt het verbod uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voor een bouwactiviteit als bedoeld in het derde lid die wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een architect of een dienstverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de architectentitel die voldoet aan de in het vierde lid genoemde eisen.
De bouwactiviteit bestaat uit de realisatie van:
a. […];
b. […];
c. een dakopbouw waarbij geen extra woningen worden gerealiseerd;