8.1.Met deze toelichting heeft de heffingsambtenaar pas in beroep duidelijk gemaakt welke huurwaarde is gebruikt. De uitspraak op bezwaar bevat daarom een motiveringsgebrek.Aangenomen mag worden dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet anders was geweest als enkel de huurwaarde van € 264.792,- was vermeld in de uitspraak op bezwaar. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar namelijk toegelicht dat de huurwaarde van de onroerende zaak € 88,- per m² bedraagt en dat het gaat om een gebruikersoppervlakte van 3.009 m². Hieruit kon worden afgeleid dat de gebruikte huurwaarde voor de onderbouwing van de waarde € 264.792,- is (€ 88,- x 3.009 m²). In zo’n geval kan het onzorgvuldig handelen tijdens de bezwaarfase worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Wel moet de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en de proceskosten.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld?
9. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Of de heffingsambtenaar hierin slaagt, hangt mede af van wat eiseres aanvoert.
10. In deze zaak wijst de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de waarde naar het taxatieverslag en de uitspraak op bezwaar. Hierin wordt de waarde onderbouwd door middel van de huurwaarde-kapitalisatiemethode (hwk-methode).
11. Bij de hwk-methode houdt de heffingsambtenaar een huurwaarde aan van € 264.792,-. Ter onderbouwing hiervan verwijst de heffingsambtenaar naar de huurcijfers van de objecten [adres 2] van € 111,85 per m², [adres 3] van € 91,85 per m² en [adres 4] € 107,94 per m². De objecten liggen op dezelfde woonboulevard als de onroerende zaak en zijn daarom goed vergelijkbaar met de onroerende zaak. Het feit dat in het object een recreatiecentrum wordt geëxploiteerd maakt dat niet anders. De heffingsambtenaar heeft terzake onbetwist gesteld dat de ruimtes voor allerlei doeleinden geschikt zijn en makkelijk om te bouwen tot bijvoorbeeld winkelruimtes (zoals de vergelijkingsobjecten zijn).
De huurwaarde van de onroerende zaak is € 88,- per m² en ligt ruim onder deze huurcijfers. De rechtbank acht de huurwaarde van de heffingsambtenaar daarom niet te hoog.
12. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de heffingsambtenaar de huurcontracten, allonges en de iWOZ-kaarten van deze objecten had moeten overleggen. In reactie hierop heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat de huurwaarden afkomstig zijn van de huurders zelf en dat de iWOZ-kaarten niet zijn geraadpleegd.
De heffingsambtenaar heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan, nu eiseres de huurwaarde niet gemotiveerd betwist en pas ter zitting om de huurcontracten en allonges heeft verzocht. De heffingsambtenaar was ook niet gehouden tot het overleggen van iWOZ-kaarten nu niet is gebleken dat deze ten grondslag zijn gelegd aan de waardebepaling. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals onder rechtsoverweging 5 overwogen, zij aan de pinpointbrief voorbij gaat en dus ook aan de standaard passage in elke pinpointbrief (die de gemachtigde van eiseres in elke zaak indient) over de stukken die de heffingsambtenaar volgens de gemachtigde van eiseres in geding moet brengen. Daar komt bij dat eiseres haar eigen huurcontract ook niet in geding heeft gebracht, zodat aan de hand daarvan de huurwaarde gecontroleerd had kunnen worden.
13. Als kapitalisatiefactor houdt de heffingsambtenaar een factor 8,7 aan. De heffingsambtenaar onderbouwt deze factor met de bottom-up methode. De gemachtigde van eiseres heeft hier ter zitting enkel tegen aangevoerd dat hij een onderbouwing daarvan wil zien en dat het leegstands- en opslagrisico te laag zijn vastgesteld. De onderbouwing heeft de heffingsambtenaar echter in de uitspraak op bezwaar opgenomen en omdat eiseres de door de heffingsambtenaar in de berekening gebruikte gegevens niet gemotiveerd bestrijdt ziet de rechtbank geen aanleiding deze voor onjuist te houden.
14. De conclusie is dat de heffingsambtenaar op basis van de hwk-methode slaagt in zijn bewijslast.
15. Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat geen aanleiding. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ontvangen op 23 februari 2024. De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan dus niet verstreken.