In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn voormalige werkgever, aangeduid als [gedaagde] B.V. De werknemer had eerder gewerkt als project sales manager bij [gedaagde], zonder dat er een concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst was opgenomen. Na zijn vertrek in 2017 heeft hij gewerkt bij [bedrijf 1] B.V., waar wel een concurrentiebeding gold. Na de overname van [bedrijf 1] door [gedaagde] in 2024, is de werknemer weer in dienst gekomen bij [gedaagde]. Hij wenst nu over te stappen naar [bedrijf 2] B.V. en heeft verzocht om schorsing van het concurrentiebeding dat hem verbiedt om bij [bedrijf 2] te werken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek en dat het concurrentiebeding onbillijk is in verhouding tot het belang van de werkgever. De rechter heeft het concurrentiebeding geschorst, waardoor de werknemer met onmiddellijke ingang kan beginnen bij [bedrijf 2]. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 949,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.