In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen CZ Groep U.A. en verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 3]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] opzettelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens CZ door in strijd met artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) te handelen. Dit onrechtmatige handelen leidde tot schade voor CZ, die werd begroot op € 186.711,20. De rechtbank oordeelde ook dat [gedaagde sub 3], als middellijk bestuurder van [gedaagde sub 1], persoonlijk aansprakelijk is voor deze schade. Daarnaast werd een koopovereenkomst tussen [gedaagde sub 3] en haar vader [gedaagde sub 4] vernietigd wegens benadeling van de schuldeisers van CZ. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten aan CZ. De uitspraak benadrukt de dwingende bewijskracht van een strafvonnis en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van onrechtmatig handelen door hun onderneming.