ECLI:NL:RBROT:2025:11341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
10/360401-24; 10/215807-24 (gev), TUL 02/112084-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandelingen, belaging, dwang en vervaardigen van een seksuele afbeelding met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, belaging, dwang en het vervaardigen van een seksuele afbeelding van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem een gevangenisstraf van één jaar opgelegd, met daarnaast een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De feiten die aan de verdachte zijn ten laste gelegd, omvatten onder andere het toebrengen van lichamelijk letsel aan zijn ex-partner door haar te trappen en een kopstoot te geven. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging door stelselmatig contact met de aangeefster te zoeken, ondanks een opgelegde gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan deze gedragsaanwijzing en dat zijn gedragingen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster hebben gevormd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte tijdens de proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de noodzaak van behandeling van de verdachte onderstreept, gezien zijn psychische stoornissen en het risico op recidive.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/360401-24; 10/215807-24 (gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 02/112084-19
Datum uitspraak: 23 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. C.J.J. Kwint, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op de onderzoeken op de terechtzittingen van 4 april 2025, 19 juni 2025 en 9 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 10/215807-24 en 10/360401-24. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. S.I. Eijfferts, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/215807-24 en de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/360401-24;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod bij haar woning;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr;
  • tenuitvoerlegging van het resterende deel van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 02/112084-19.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 10-215807-24

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 1 (mishandeling op 30 juni 2024)
Het onder 1 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2 ((poging tot zware) mishandeling op 3 juli 2024)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geven van een kopstoot gekwalificeerd kan worden als een poging zware mishandeling en het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie is het een feit van algemene bekendheid dat de neus, waarin bot en kraakbeen zitten, kan breken. Door met kracht een kopstoot tegen de neus te geven, wordt de aanmerkelijke kans gecreëerd dat deze breekt. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte de kopstoot met kracht heeft uitgedeeld aan een kleiner persoon dan hij, en daarbij op de neus heeft gericht, heeft hij daarmee de aanmerkelijke kans om zwaar letsel toe te brengen met een kopstoot bewust aanvaard.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangeefster een kopstoot heeft gegeven.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het geven van een kopstoot in dit geval niet gekwalificeerd kan worden als een poging zware mishandeling. Het uitdelen van een kopstoot levert niet zonder meer een (poging tot) zware mishandeling op. Daarbij is mede van belang dat zelfs een gebroken neus niet altijd als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Dit is onder meer afhankelijk van de vraag of er sprake is van blijvend letsel of een noodzaak tot operatief ingrijpen. Uit het dossier blijken onvoldoende concrete feiten op grond waarvan het bestaan van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden aangenomen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het intreden van dat gevolg. De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling is wel wettig en overtuigend bewezen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 10-360401-24
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feiten 3 en 4 (vervaardigen foto van seksuele aard en overtreden gedragsaanwijzing)
De onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (belaging)
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de belaging wettig en overtuigend kan worden bewezen voor de gehele tenlastegelegde periode van 23 juli 2024 t/m 27 oktober 2024. De relatie is volgens aangeefster al begin juli 2024 verbroken. Uit de aangifte blijkt dat er hierna nog momenten zijn geweest waarbij aangeefster de verdachte in haar leven toeliet, al dan niet onder druk omdat de verdachte zich bijvoorbeeld al in haar woning bevond. In de tenlastelegging is om die reden dan ook uitgegaan van de periode vanaf 23 juli 2024.
4.4.2.
Standpunt verdediging
Het is de verdediging niet duidelijk geworden op basis waarvan de startdatum van de periode is bepaald. Uit het dossier blijkt dat het contact na 23 juli 2024 in ieder geval aanvankelijk met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat de verdachte in ieder geval moet worden vrijgesproken van de periode tot 16 oktober 2024. Met betrekking tot de periode van 16 oktober 2024 tot en met 27 oktober 2024 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte veelvuldig contact heeft gezocht met aangeefster, maar dat dit was omdat een deel van zijn spullen nog bij aangeefster zouden liggen en hij deze terug wilde. Voor aanwezigheid van de verdachte bij of in de woning van aangeefster in de periode vanaf 16 oktober 2024 is geen bewijs.
4.4.3.
Beoordeling en conclusie
De verdachte en aangeefster hebben elkaar in april 2024 via een datingapp leren kennen en zijn kort erna in een turbulente relatie beland, waarbij er veelvuldig sprake was van aantrekken en afstoten. Tijdens de relatie hebben zij veel en heftige ruzies gehad. Op enig moment is de relatie tot een eind gekomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van belaging en zo ja, hoe lang dit heeft geduurd. Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring van belaging sprake dient te zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander, welke inbreuk opzettelijk en wederrechtelijk moet zijn. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander moet ook stelselmatig plaatsvinden. Ten slotte moet de verdachte het oogmerk hebben gehad die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Aangeefster heeft op 25 oktober 2024 aangifte gedaan van belaging en verklaart over verschillende incidenten die zich zouden hebben voorgedaan. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat in de periode van 23 juli 2024 tot 11 oktober 2024 sprake was van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. In dit verband heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in het dossier aanwijzingen zijn te vinden dat aangeefster in deze periode nog regelmatig wederkerig contact heeft gehad met de verdachte. Zo heeft de aangeefster bijvoorbeeld verklaard dat zij de verdachte op 8 augustus 2024 in haar woning heeft toegelaten en bij haar liet slapen, omdat hij niet bij zijn moeder terecht kon en zij medelijden met hem had. Het is voor de rechtbank niet vast te stellen of en in hoeverre die wederkerigheid van de zijde van aangeefster onder druk van de verdachte tot stand gekomen is. Pas op 11 oktober 2024 is in het dossier een helder gemarkeerd omslagpunt aan te wijzen. Aan de verdachte wordt naar aanleiding van de pro-formazitting van die dag een gedragsaanwijzing opgelegd, welke (onder meer) inhoudt dat hij geen contact mag hebben met aangeefster. Aangeefster verklaart dat zij vanaf die zitting veelvuldig wordt gebeld, zowel door het telefoonnummer dat toebehoort aan de verdachte als anoniem. Ook verklaart zij WhatsApp-berichten, sms-berichten en een bericht via Telegram te hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van deze gedragingen zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 11 oktober 2024 tot en met 27 oktober 2024 schuldig heeft gemaakt aan belaging. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte in die periode nog bij het huis van aangeefster is geweest, zodat dat deel van het tenlastegelegde (het eerste gedachtestreepje) niet kan worden bewezen.
4.5.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2 (dwang)
4.5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte is meermaals (op zowel 23 juli 2024 als op 8 augustus 2024) zonder toestemming de woning van aangeefster binnengedrongen, teneinde contact met hem af te dwingen dan wel te controleren met wie zij omging.
Tevens heeft de verdachte de inhoud van een fles haarproduct vervangen door ontharingscrème. De verdachte heeft dit toegegeven in een door aangeefster gemaakte video-opname. De verdachte deed dit om aangeefster een lesje te leren doordat zij – tegen zijn wil in – uitging met een vriendin. Door het vervangen van het haarproduct met ontharingscrème had bij aangeefster na gebruik ernstig nadeel of ernstige hinder kunnen ontstaan. Dit levert volgens jurisprudentie (bedreiging met) geweld op.
4.5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet op welke datum binnen de ten laste gelegde periode de verdachte zich heeft opgehouden in de woning van aangeefster. Ten aanzien van het gedachtestreepje dat ziet op het vervangen van een haarproduct van aangeefster door ontharingscrème dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken. De aangeefster merkte tijdig dat er ontharingscrème in de fles zat. Het eenmalig vervangen van de inhoud van een shampoofles door ontharingscrème kan niet worden aangemerkt als een ernstige aantasting van de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
4.5.3.
Beoordeling en conclusie
In de woning bevinden
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is dat de verdachte binnen de ten laste gelegde periode, namelijk omstreeks 23 juli 2024, zonder toestemming van de aangeefster in haar woning is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte in de nacht van 23 juli 2024 is langs gekomen in haar woning om spullen te halen. De twee krijgen ruzie, waarna aangeefster de politie belt. De verdachte is al vertrokken voordat de politie aankomt. Aangeefster verklaart dat zij vervolgens alle sleutels uit de sloten haalt en haar woning op slot doet. Later die nacht hoort ze dat de verdachte in haar woning staat en haar slaapkamer probeert in te komen. De verdachte vertrekt wederom wanneer aangeefster de politie belt. Nadien blijkt volgens aangeefster de deur (van haar voorraadkast) te zijn beschadigd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in de relevante periode weleens in de woning van aangeefster aanwezig was, maar dat hij daarvoor altijd haar toestemming had.
De aangifte wordt echter ondersteund door het procesdossier. Uit het proces-verbaal dat ziet op het uitkijken van het filmpje dat die nacht door aangeefster is opgenomen, blijkt dat de verdachte aanwezig is in de woning van aangeefster. Hij stelt controlerende vragen, onder andere over met wie zij omgaat. Tevens is bij de aangifte een foto bijgevoegd van een beschadigde deur. Het voorgaande, mede in onderlinge samenhang bezien, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte omstreeks 23 juli 2024 in de woning van aangeefster is geweest zonder haar instemming. De aangeefster heeft daarbij moeten dulden dat de verdachte haar controleerde.
Hoewel de officier van justitie heeft gerekwireerd dat er eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 8 augustus 2024 onrechtmatig in de woning van aangeefster is geweest, blijkt uit de aangifte dat aangeefster op dat moment instemde met de aanwezigheid van de verdachte in haar woning. De rechtbank acht dit dan ook niet bewezen.
Vervangen van de inhoud van een haarproduct door ontharingscrème
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 8 augustus 2024 in haar woning was. Tijdens het douchen wilde zij haar haren insmeren met crèmespoeling, maar zij merkte dat er ontharingscrème in de fles zat. In het dossier zit voorts een door aangeefster opgenomen filmpje waarin de verdachte na herhaaldelijk vragen uiteindelijk toegeeft ontharingscrème in de fles te hebben gedaan. Ter terechtzitting heeft de verdachte dit eveneens bekend.
Het strafbaar stellen van dwang als bedoeld in artikel 284 Sr strekt tot het voorkomen dat iemand op een wederrechtelijke manier in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt doordat dwang ten aanzien van hem wordt uitgeoefend. Hoewel de rechtbank zich zonder meer kan voorstellen dat aangeefster dit voorval als buitengewoon vervelend heeft ervaren, heeft aangeefster het tijdig opgemerkt en de ontharingscrème nog niet in haar haren gesmeerd. Mede gelet daarop is hier niet sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de vrijheid dat sprake is van dwang. De verdachte wordt hiervan dan ook partieel vrijgesproken.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/215807-24 onder 2 subsidiair en het onder parketnummer 10/360401-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/215807-24 onder 1 en het onder parketnummer
10-360401-24 onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/215807-24
1.
hij op
of omstreeks30 juni 2024 te [plaats]
zijn levensgezel,[slachtoffer] , heeft mishandeld door haar
-tegen het
(boven
)been
, althans tegen het lichaam,te trappen;
2. ( subsidiair)
hij op
of omstreeks3 juli 2024 te [plaats]
zijn levensgezel,[slachtoffer] , heeft mishandeld door haar een kopstoot tegen de neus
, althans in het gezicht,te geven.
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/360401-24
1.
hij in
of omstreeksde periode van
23 juli 202411 oktober 2024tot en met 27 oktober 2024 te [plaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- veelvuldig te bellen naar die [slachtoffer] en
/of
- zich op te houden/bevinden bij/in de woning van die [slachtoffer] en/of
- berichten te sturen via WhatsApp en
/ofsms en
/ofTelegram naar die [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen
, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij
op een of meerdere tijdstippen in ofomstreeks
de periode van23 juli 2024
tot en met 8 augustus 2024 te [plaats] , althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , door
geweld ofenige andere feitelijkheid
en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die anderwederrechtelijk heeft gedwongen iets
te doen, niet te doen en/ofte dulden, te weten contact met hem, verdachte te onderhouden en
/ofcontrole
en/of strafdoor hem, verdachte, te ondergaan, door:
- zich
meermalen, althans eenmaal,de toegang tot de woning van die [slachtoffer] te verschaffen en
/ofzich in haar woning op te houden en
/ofte bevinden
, en/of
- de inhoud van de shampoofles van die [slachtoffer] te vervangen door ontharingscrème;
3.
hij
inopof omstreeks
de periode van 1 april 2024 tot en met 23 juli 202415 juni 2024te [plaats]
, althans in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer] een visuele weergave van seksuele aard, te weten een foto, waarop te zien was dat die [slachtoffer] naakt op de bank ligt, heeft vervaardigd;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 23 juli 2024
en/oftot en met27 oktober 2024 te [plaats]
, althans in Nederland,opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 4 juli 2024 en
/of11 oktober 2024
en/of 20 november 2024, gegeven door de officier van justitie te arrondissement [plaats] , inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden binnen een straal van 5 kilometer van het [adres 2] te [plaats] en
/ofbinnen een straal van 1 kilometer van [adres 3] te [plaats] en
/ofzich zal onthouden van contact met [slachtoffer] en
/of[naam] ,
door:
- veelvuldig te bellen naar die [slachtoffer] en
/of
- zich op te houden/bevinden bij/in de woning van die [slachtoffer] en
/of
- berichten te sturen via WhatsApp en
/ofSMS en
/ofTelegram naar die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/215807-24

1.Mishandeling;

2.
Mishandeling.
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/360401-24

1.Belaging;

2.
Een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden;
3.
Opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon een afbeelding van seksuele aard vervaardigen;
4.
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.1.1.
Feiten waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. Op 30 juni 2024 en 3 juli 2024 heeft hij zijn ex-partner mishandeld door tegen haar been te trappen en door haar een kopstoot tegen de neus te geven. De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘levensgezel’, maar dat doet niets af aan de ernst van de feiten en de strafwaardigheid van dit handelen. Tevens heeft de verdachte zijn ex-partner in de periode van 11 oktober 2024 tot en met 27 oktober 2024 intensief lastiggevallen door haar berichten te sturen en telefonisch contact met haar te zoeken. Met het voorgaande heeft de verdachte eveneens de aan hem opgelegde gedragsaanwijzingen overtreden. Tot slot heeft hij zonder haar medeweten een foto van seksuele aard van zijn ex-partner vervaardigd en zich zonder toestemming de toegang tot haar woning verschaft.
Met zijn gedragingen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner en haar angst aangejaagd. De ervaring leert dat slachtoffers van belaging hiervan nog geruime tijd nadelige (psychische) gevolgen kunnen ondervinden, hetgeen in dit geval ook op indringende wijze naar voren is gekomen uit de schriftelijke slachtofferverklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgelezen.
7.1.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.1.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarvoor hij bovendien in een proeftijd liep.
7.1.2.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapporten van 18 februari 2025 en 11 maart 2025, respectievelijk opgesteld door [psychiater] , en [psycholoog] .
Uit het psychiatrisch en psychologisch onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (antisociale, narcistische en borderline trekken) en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hebben de gedragskeuzes c.q. gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De psychiater en psycholoog adviseren dan ook om de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De verdachte is al eerder veroordeeld voor belaging en heeft ten aanzien hiervan een verplichte behandeling gehad gericht op het verminderen van risicofactoren. Desondanks is de verdachte gerecidiveerd tijdens zijn proeftijd. Het risico op recidive van stalking en gewelddadig gedrag wordt dan ook als hoog ingeschat. De psychiater en psycholoog zijn van mening dat een strak kader en stevig toezicht nodig zijn voor de verdachte. Niet alleen omdat dit risicoverlagend zal werken, maar ook omdat de verdachte – vanwege zijn gebrek aan introspectie – zijn eigen vaardigheden om een behandeltraject tot een goed einde te brengen, overschat. Zonder het benodigde kader en toezicht zal het de verdachte – zo is de inschatting – opnieuw niet lukken. Verder wordt in het rapport opgemerkt dat de motivatie van de verdachte weliswaar ambivalent is, maar dat bij een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden (met een klinisch begin) er meer kans is op medewerking dan bij een TBS-maatregel met dwangverpleging. De verdachte heeft dan immers iets te winnen bij het meewerken aan de voorwaarden. Ingeschat wordt dat de verdachte ook in staat is om zich aan voorwaarden te houden. Bij een TBS met voorwaarden is er een flinke stok achter de deur voor de verdachte, namelijk de omzetting in dwangverpleging. Geadviseerd wordt om de verdachte TBS met voorwaarden op te leggen met een klinische start. Het voorgaande advies is door de psychiater en psycholoog ter terechtzitting bevestigd.
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 maart 2025. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
‘De verdachte lijkt zijn problematiek te onderschatten, daar hij hulpverlening binnen een ambulant kader afdoende acht om zijn problematiek aan te pakken en de risico’s te beperken. Daar de verdachte geen noodzaak ziet, geen motivatie en geen concrete behandelwens heeft ten aanzien van een tbs met voorwaarden, blijft een echt behandelcommitment uit. (…) Gelet op het feit dat de verdachte vijfmaal eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, hij drie eerdere klinische behandelingen (zonder succes) heeft doorlopen en er sprake is van sociaal wenselijk gedrag, moeten wij negatief adviseren over een tbs met voorwaarden. Als de rechter toch tbs met voorwaarden oplegt, adviseren wij de onderstaande voorwaarden. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerken aan deze voorwaarden.
  • Geen strafbaar feit plegen;
  • Meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • Meewerken aan time-out;
  • Niet naar het buitenland;
  • Opname in een zorginstelling;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Drugsverbod;
  • Alcoholverbod;
  • Contactverbod;
  • Locatieverbod (met elektronische monitoring);
  • Dagbesteding;
  • Meewerken aan schuldhulpverlening.
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden.’
Op 8 juli 2025 heeft de Stichting Verslavingsreclassering GGZ een aanvullend rapport geschreven naar aanleiding van de opgemaakte Pro Justitia-rapporten. De reclassering zag geen reden om van het hierboven beschreven advies af te wijken. Daartoe is in het aanvullend advies onder meer het volgende overwogen.
‘Daar betrokkene geen noodzaak ziet, geen motivatie en geen concrete behandelwens heeft ten aanzien van een tbs met voorwaarden, blijft een echt behandelcommitment uit. Wel is er sprake van een forse extrinsieke motivatie om een tbs met dwangverpleging te kunnen voorkomen. Betrokkene lijkt hier alles voor over te hebben. Hoewel de reclassering heeft overwogen om (gematigd) positief te adviseren over een tbs met voorwaarden, is er tijdens het TCO besloten dat dit geen (passende) mogelijkheid (meer) is.’
Ter terechtzitting hebben de reclasseringswerkers, [reclasseringswerker 1] en [reclasseringswerker 2] , bovenstaande adviezen bevestigd.
7.1.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, op basis van de adviezen van de reclassering, oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
7.1.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een psychische stoornis die heeft doorgewerkt in het bewezen verklaarde en daarom wordt dit hem in enigszins verminderde mate toegerekend.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Anders dan de verdediging heeft verzocht, zal de op te leggen straf langer zijn dan de duur van het voorarrest. Hierbij heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de eerdere veroordeling van de verdachte voor vijf belagingen van verschillende ex-partners, waarvoor hij bovendien in een proeftijd liep. De rechtbank zal alles overziend een gevangenisstraf opleggen voor de duur van één jaar met aftrek van het voorarrest. Net als de psychiater en psycholoog is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is. De rechtbank hecht dan ook belang aan een spoedige start van het behandeltraject, in die zin dat de verdachte aansluitend aan de detentie in een klinische zorginstelling dient te worden opgenomen. De rechtbank zal, zoals hieronder nader wordt overwogen, de vordering tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijk straf toewijzen, omdat de verdachte binnen een lopende proeftijd opnieuw vergelijkbare strafbare feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat de verdachte in aansluiting op (het restant van) de op te leggen gevangenisstraf van één jaar nog eens 187 dagen gevangenisstraf dient uit te zitten. Gelet op het belang van aansluitende klinische opname, dient de reclassering deze tijd te benutten om een passende kliniek te vinden, waar de verdachte aansluitend aan de detentie terecht kan.
TBS met voorwaarden
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen dat oplegging van TBS noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van TBS is voldaan. Ten eerste volgt uit de eerder aangehaalde Pro Justitia-rapportages dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is sprake van bedreigingen en van belaging en daarmee van misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr waarvoor een TBS-maatregel kan worden opgelegd.
Gelet op de bij de verdachte geconstateerde stoornissen en het feit dat het risico op herhaling door zowel de deskundigen als de reclassering als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Eerdere ambulante behandelingen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Verdachte is meermalen gerecidiveerd gedurende een toezicht opgelegd in het kader van gelijksoortige delicten. Dat maakt dat de rechtbank – met de deskundigen en de reclassering – de noodzaak ziet tot een langdurige klinische behandeling.
Met betrekking tot de keuze van het behandelkader merkt de rechtbank vooraf op dat hierover verschillende opvattingen uit de rapportages naar voren zijn gekomen. Door zowel de psychiater als de psycholoog is een TBS-maatregel met voorwaarden geadviseerd. De reclassering heeft hierover negatief geadviseerd. Ter terechtzitting heeft de reclassering toegelicht dat voor een behandeling in een voorwaardelijk kader als eis wordt gesteld dat de verdachte intrinsiek gemotiveerd moet zijn om mee te werken aan de voorwaarden. Zowel uit de rapportages als ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte voornamelijk wil meewerken aan de voorwaarden omdat hij koste wat het kost een TBS-maatregel met dwangverpleging wil voorkomen. De reclassering acht – anders dan de psycholoog en psychiater – deze externe motivatie echter niet voldoende en ziet een TBS-maatregel met voorwaarden als een gepasseerd station.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank hecht er waarde aan dat de reclassering heeft overwogen om gematigd positief te adviseren over een TBS-maatregel met voorwaarden en dat zij daarnaast een sterke extrinsieke motivatie ziet bij de verdachte en heeft getwijfeld of dit voldoende is om het gebrek aan intrinsieke motivatie te compenseren. De rechtbank acht verder van belang dat de psychiater en psycholoog – ondanks dat zij oog hebben voor de door de reclassering opgemerkte risico’s – een reële kans van slagen zien voor TBS met voorwaarden. Daarbij is zoals hierboven ook weergegeven door de psychiater bovendien opgemerkt dat de verdachte waarschijnlijk eerder zal meewerken aan een TBS-maatregel met voorwaarden dan met dwangverpleging, omdat er voor de verdachte nog wat te winnen valt wanneer hij daarmee dwangverpleging kan voorkomen. Dit draagt bij aan de slagingskans van een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. De rechtbank legt daarom, mede gelet op de beginselen van proportionaliteit en – met name – subsidiariteit, een TBS-maatregel met voorwaarden op.
Gelet op de ernst van de problematiek van de verdachte, de te verwachten langdurige behandeling en het hoge risico op geweldsdelicten, acht de rechtbank de oplegging van TBS met voorwaarden passend en noodzakelijk om de verdachte te behandelen voor zijn stoornissen en het recidiverisico naar een aanvaardbaar niveau terug te dringen. De rechtbank zal aan de verdachte de TBS-maatregel opleggen (met een klinische start), met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in voornoemd rapport van 27 maart 2025 en zoals beschreven in het dictum. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Geweldsmisdrijf
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van feiten als bedoeld in artikel 38e Sr. In zijn arrest van 2 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:336) overweegt de Hoge Raad daarover als volgt:
‘Ingeval aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd, dient de rechter – bij voorkeur in de bewoordingen van artikel 359 lid 7 Sv – in zijn motivering van de maatregel tot uitdrukking te brengen of deze is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf, dus als een misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat is vooral van belang indien het misdrijf ter zake waarvan de terbeschikkingstelling is opgelegd niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als zo’n geweldsmisdrijf, bijvoorbeeld in geval van bedreiging (artikel 285 Sr) of belaging (artikel 285b Sr), ter zake waarvan op grond van artikel 37a lid 1 onder 1° Sr de onderhavige maatregel kan worden opgelegd. (...)
In dergelijke gevallen zal de rechter zich een oordeel dienen te vormen of, gelet op alle feiten en omstandigheden, het bewezenverklaarde feit een dergelijk ‘geweldsmisdrijf’ oplevert. Daarbij zal hij niet alleen kunnen betrekken of het misdrijf – in deze zaak: de bedreiging en belaging – werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, maar ook of aannemelijk is dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.’
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de feiten en omstandigheden in dit geval geen grond op voor de vaststelling dat sprake is van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr. De bewezen belaging is – zonder af te willen doen aan de ernst van het feit – relatief beperkt gebleven voor wat betreft de duur en de intensiteit van belagingshandelingen jegens het slachtoffer. De nadruk heeft daarbij immers vooral gelegen op het sturen van vele berichten en het veelvuldig bellen. Weliswaar is de verdachte tevens veroordeeld voor twee mishandelingen jegens hetzelfde slachtoffer, maar dit betreffen geen feiten waarvoor een TBS-maatregel kan worden opgelegd en deze mishandelingen zijn buiten de periode waarin de belaging heeft plaatsgevonden gepleegd. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een geweldsmisdrijf.
Nu het strafbare feit ter zake waarvan de TBS met voorwaarden zal worden opgelegd geen misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen kan na eventuele omzetting van de op te leggen TBS-met voorwaarden de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal op grond van het bepaalde in artikel 38 lid 6 Sr bevelen dat de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Het is de rechtbank niet gebleken dat oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr – zoals gevorderd door de officier van justitie – noodzakelijk is. Deze maatregel zal niet worden opgelegd.
Ter voorkoming van strafbare feiten worden aan de verdachte maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd, inhoudende:
  • zich niet op te houden in de straat [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] , gedurende twee jaren na heden;
  • zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 te [geboorteplaats 2] gedurende twee jaren na heden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] wordt bevolen dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke maatregel oplegt die vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, blijft opheffing van de voorlopige hechtenis gelet op het bepaalde in artikel 72 lid 3 Sv achterwege.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/215807-24 en de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten met parketnummer 10/360401-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 168,42 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.200,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dan ook geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade refereert de verdediging zich met betrekking tot de gevorderde bedragen die zien op de naaktfoto (€ 250,-) en op de mishandelingen (respectievelijk € 350,- en € 650,-).
Ten aanzien van het gevorderde bedrag met betrekking tot de gedragsaanwijzing (€ 500,-) stelt de verdediging zich op het standpunt dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gedragingen die verdachte in dit kader verweten worden zijn dezelfde als die ten grondslag liggen aan de belaging, naar aanleiding waarvan ook schadevergoeding wordt gevorderd. Dit is dubbelop. Subsidiair geldt dat de schending van de gedragsaanwijzing niet heeft geleid tot aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van art. 6:106 BW.
Tot slot is de verdediging van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op de belaging, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair wordt verzocht deze schade te matigen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering ten aanzien van deze schade worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Deze schade betreft deels lichamelijk letsel als gevolg van de bewezenverklaarde mishandelingen. Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij door de combinatie van strafbare feiten tevens op andere wijze in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag ten aanzien van de materiële schade wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.668,42 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 december 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de verdachte ter zake van zesmaal belaging, mishandeling en bedreiging veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen met aftrek, waarvan een gedeelte groot 374 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 oktober 2021.
Op 29 september 2023 is bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de helft van de hierboven genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf tenuitvoergelegd, te weten 187 dagen.
9.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het restant van de genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Een toewijzing van de vordering acht de verdediging niet opportuun indien in onderhavige zaak een TBS-maatregel zal worden opgelegd.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Bovendien zijn de bewezen feiten soortgelijk als de feiten waarvoor de eerdere deels voorwaardelijke straf was opgelegd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het resterende voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf, te weten 187 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38, 38a, 38v, 38w, 57, 139h (oud), 184a, 284, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/215807-24 onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/215807-24 onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 10/360401-24 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (zegge: één) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (zegge: twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich niet op te houden in de straat [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] , gedurende twee jaren na heden;
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 te [geboorteplaats 2] , gedurende twee jaren na heden.
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregelen voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (zegge: twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
de terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • de terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • de terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen;
  • de terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. de terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
5. de terbeschikkinggestelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen en controle daarop vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. de terbeschikkinggestelde laat zich behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen en controle daarop vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7. de terbeschikkinggestelde verblijft indien nodig in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. de terbeschikkinggestelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
9. de terbeschikkinggestelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek, indien geïndiceerd de alcoholmeter en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
10. de terbeschikkinggestelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1993 in [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
11. de terbeschikkinggestelde bevindt zich 12 maanden niet in de wijk van het woonadres van aangeefster, te weten [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] . De terbeschikkinggestelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden vanaf de vijfde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden in de Penitentiaire Inrichting;
12. de terbeschikkinggestelde spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
13. de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
geeft aan Stichting Verslavingsreclassering GGZ opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.668,42 (zegge: duizend zeshonderdachtenzestig euro en tweeënveertig cent), bestaande uit € 168,42 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 1.668,42(hoofdsom,
zegge:
duizend zeshonderdachtenzestig euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.668,42 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
26 (zegge: zesentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het resterende gedeelte van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 december 2020 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 187 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. J.L. Luiten en J. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. van Twist en I. van Wuijckhuijse, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/215807-24 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2024 te [plaats] zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar - tegen het (boven)been, althans tegen het lichaam, te trappen;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- haar een kopstoot tegen de neus, althans in het gezicht, heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te [plaats] zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar een kopstoot tegen de neus, althans in het gezicht, te geven.
en onder parketnummer 10/360401-24 dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2024 tot en met 27 oktober 2024 te [plaats] ,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- veelvuldig te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- zich op te houden/bevinden bij/in de woning van die [slachtoffer] en/of
- berichten te sturen via WhatsApp en/of SMS en/of Telegram naar die [slachtoffer] met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juli 2024 tot en met 8 augustus 2024 te [plaats] , althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten contact met hem, verdachte te onderhouden en/of controle en/of straf door hem, verdachte, te ondergaan, door:
- zich meermalen, althans eenmaal, de toegang tot de woning van die [slachtoffer] te verschaffen en/of zich in haar woning op te houden en/of te bevinden, en/of
- de inhoud van de shampoofles van die [slachtoffer] te vervangen door ontharingscrème;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2024 tot en met 23 juli 2024 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten [slachtoffer] een visuele weergave van seksuele aard, te weten een foto, waarop te zien was dat die [slachtoffer] naakt op de bank ligt, heeft vervaardigd;
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2024 en/of 27 oktober 2024 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 4 juli 2024 en/of 11 oktober 2024 en/of 20 november 2024,
gegeven door de officier van justitie te arrondissement [plaats] , inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden binnen een straal van 5 kilometer van het [adres 2] te [plaats] en/of binnen een straal van 1 kilometer van [adres 3] te [plaats] en/of zich zal onthouden van contact met [slachtoffer] en/of [naam] ,
door:
- veelvuldig te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- zich op te houden/bevinden bij/in de woning van die [slachtoffer] en/of
- berichten te sturen via WhatsApp en/of SMS en/of Telegram naar die [slachtoffer] .