ECLI:NL:RBROT:2025:11310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 4136
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding op bijstandsuitkering in verband met derdenbeslag en de verplichting tot medewerking door het college

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin werd aangekondigd dat er maandelijks een bedrag van € 67,27 op zijn bijstandsuitkering zou worden ingehouden in verband met een derdenbeslag. Dit beslag was gelegd door een gerechtsdeurwaarder van Inkassier, op basis van een vonnis van de kantonrechter van 19 december 2023, ten laste van eiser vanwege een openstaande vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht het bedrag op de bijstandsuitkering inhoudt, omdat het college verplicht is om medewerking te verlenen aan het derdenbeslag. Eiser betwistte de schuld aan VGZ en de geldigheid van het vonnis, maar de rechtbank stelde vast dat deze geschilpunten aan de civiele rechter voorgelegd moeten worden. De rechtbank merkte op dat het kantonrechtersvonnis door de rechter was ondertekend en dat eiser niet in de procedure was verschenen, waardoor het een verstekvonnis was.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, wat betekende dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terugkreeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Samenvatting

De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat het college terecht een bedrag van € 67,27 inhoudt op de bijstandsuitkering van eiser in verband met een derdenbeslag.

Procesverloop

1.1.
Met een besluit van 31 januari 2025 heeft het college aan eiser bekendgemaakt dat vanaf 31 januari 2025 maandelijks een bedrag van € 67,27 zal worden ingehouden op de bijstandsuitkering van eiser en dat dit bedrag wordt afgedragen aan Inkassier Gerechtsdeurwaarders en Incasso (hierna: Inkassier).
1.2.
Met een besluit van 22 april 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Bij brief van 14 augustus 2025 heeft eiser nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op basis van een vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 19 december 2023 heeft een gerechtsdeurwaarder van Inkassier op 22 januari 2024 ten laste van eiser executoriaal derdenbeslag gelegd onder de gemeente Rotterdam in verband met een openstaande vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ). Volgens het beslagexploot bedraagt het door eiser te betalen bedrag, inclusief rente en kosten, € 1.854,62.
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het college verplicht is om medewerking te verlenen aan het derdenbeslag. Het college heeft bij de inhouding rekening gehouden met de beslagvrije voet.
4. Eiser heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser betwist dat hij een schuld heeft bij VGZ, zoals blijkt uit een brief van VGZ van 3 juni 2025. Hij was niet op de hoogte van de procedure bij de kantonrechter en hij heeft ook geen vonnis ontvangen. Het vonnis is niet ondertekend door de rechter en is daarmee niet geldig. Eiser heeft navraag gedaan bij de rechtbank, maar er waren geen documenten die bevestigen dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Eiser heeft het dossier opgevraagd bij Inkassier maar niet alle relevante documenten ontvangen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Het beslag is volgens eiser niet geldig omdat hij betwist dat hij een schuld heeft bij VGZ en twijfelt aan de geldigheid van het vonnis van de kantonrechter. Eiser moet deze geschilpunten echter, zoals ter zitting ook met hem is besproken, aan de civiele rechter voorleggen. Het college is verplicht om volledige medewerking te verlenen aan een derdenbeslag. Het college mag de geldigheid en de omvang daarvan niet beoordelen. Ook de bestuursrechter moet bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven beschouwen. [1]
5.3.
De rechtbank merkt nog het volgende op. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het kantonrechtersvonnis door de rechter is ondertekend. Ook is van belang dat het een verstekvonnis is. Er heeft dus geen zitting plaatsgevonden omdat eiser niet in de procedure is verschenen. Verder is in de door eiser overgelegde brief van VGZ van 3 juni 2025 vermeld dat eiser nog een bedrag heeft openstaan bij Inkassier. Uit die brief kan dus, anders dan eiser heeft gesteld, niet worden afgeleid dat hij ten onrechte is veroordeeld wegens een schuld aan VGZ.
5.4.
Eiser heeft niet aangevoerd dat het college niet binnen het kader van het beslag is gebleven en ook niet dat het college de beslagvrije voet niet heeft gerespecteerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:930.