ECLI:NL:RBROT:2025:11015

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
ROT 25/6319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunningen en sluiting van een autoschadeherstelbedrijf wegens schijnbeheer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 september 2025 uitspraak gedaan over de intrekking van de exploitatievergunningen van een autoschadeherstelbedrijf en de sluiting van het bedrijf wegens schijnbeheer. De burgemeester van Rotterdam had op 2 juli 2025 de exploitatievergunningen ingetrokken, waarna verzoekers op 10 juli 2025 een voorlopige voorziening vroegen. Dit verzoek werd op 25 juli 2025 afgewezen. Op 31 juli 2025 werd het pand feitelijk gesloten door de burgemeester. Verzoekers dienden op 19 augustus 2025 opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening in, dat op 11 september 2025 werd behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had geconcludeerd dat er sprake was van schijnbeheer, omdat een persoon die niet op de vergunning stond vermeld, feitelijk de leiding over het bedrijf had. Verzoekers voerden aan dat er sprake was van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, maar merkte op dat de burgemeester in bezwaar een termijn aan de sluiting moet verbinden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekers onvoldoende hadden aangetoond dat er een spoedeisend belang was. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Lunenberg, in aanwezigheid van griffier mr. S.I. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6319

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] ., [verzoeker 2] . en [verzoeker 3] ., uit [plaats] , verzoekers
(gemachtigden: mr. L. Hennink en mr. G. van der Wende),
en

de burgemeester van Rotterdam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Samenvatting

Deze uitspraak van de voorzieningenrechter gaat over de intrekking van de exploitatievergunningen en de sluiting van het bedrijf van verzoekers wegens schijnbeheer. Hierover heeft al een eerdere procedure bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden. In die procedure heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers afgewezen. De voorzieningenrechter ziet in deze procedure geen aanleiding om anders te oordelen dan de vorige voorzieningenrechter, zodat het verzoek ook in deze procedure wordt afgewezen. De stelling van verzoekers dat zij in het pand ook andere activiteiten kunnen verrichten waarvoor zij geen exploitatievergunning nodig hebben, hebben zij onvoldoende concreet gemaakt. Wel zal de burgemeester in bezwaar aan de sluiting een termijn moeten verbinden. Hierna zal de voorzieningenrechter uitleggen hoe zij tot haar oordeel gekomen is.

Procesverloop

1.1.
Met het bestreden besluit van 2 juli 2025 heeft de burgemeester de exploitatievergunningen van verzoekers ingetrokken en hun bedrijf gesloten
.Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 10 juli 2025 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek met de uitspraak van 25 juli 2025 afgewezen. [1]
1.2.
Op 31 juli 2025 heeft de burgemeester het pand waarin het bedrijf van verzoekers is gevestigd feitelijk gesloten door de sloten te vervangen.
1.3.
Op 19 augustus 2025 hebben verzoekers opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , de gemachtigden van verzoekers, mr. F. Huisman en de gemachtigde van de burgemeester, bijgestaan door mr. J.P. Langenbach.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoekers exploiteren een autoschadeherstelbedrijf op het adres [adres] in Rotterdam. De burgemeester heeft in juli 2024 exploitatievergunningen verstrekt aan verzoekers, onder de voorwaarde van een positieve uitkomst van een Bibob [2] -onderzoek. Op de vergunningen van verzoekers staan twee beheerders vermeld: [persoon B] en [persoon A] .
3. Op 22 januari 2025 hebben twee toezichthouders van de gemeente Rotterdam het bedrijf van verzoekers bezocht voor het uitvoeren van een integrale controle. Zij hebben onder meer gesproken met [persoon C] (RK) en [persoon A] (NK). De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 18 februari 2025.
4. Volgens de burgemeester blijkt uit het rapport van bevindingen dat er sprake is van schijnbeheer. Dit omdat RK niet op de exploitatievergunning (als beheerder) staat vermeld, maar wel feitelijk de leiding en zeggenschap heeft over het bedrijf. Daarom heeft de burgemeester de exploitatievergunningen van verzoekers ingetrokken en hun bedrijf gesloten.
5. Verzoekers zijn het niet eens met de intrekking van de exploitatievergunningen en de sluiting van hun bedrijf. Zij willen met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij hun bedrijf of een ander bedrijf kunnen blijven exploiteren.
Herhaald verzoek om een voorlopige voorziening
6. In de uitspraak van 25 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat uit het rapport van bevindingen naar voren komt dat RK een dominante rol heeft binnen het autoschadeherstelbedrijf van verzoekers. Zo heeft hij zelf aangegeven dat hij de leiding heeft binnen het bedrijf, heeft hij NK (één van de personen die volgens de vergunning de feitelijke leiding zou moeten hebben) neergezet als ‘gewoon een werknemer’ en stond hij erop om aanwezig te zijn bij het gesprek dat de toezichthouders met de beheerder wilden voeren. Daarnaast heeft NK verklaard dat RK de vermoedelijke eigenaar is van het bedrijf en dat hij zijn opdrachten van RK krijgt. Gelet op de uitlatingen van RK en NK mocht de burgemeester ervan uitgaan dat RK een persoon is die (ook) feitelijk de leiding en zeggenschap heeft over het bedrijf. Omdat RK niet op de exploitatievergunningen vermeld staat, is sprake van schijnbeheer. Volgens het Handhavingsarrangement vergunningplicht artikel 2:36 APV gaat de burgemeester bij een eerste constatering van schijnbeheer in beginsel gelijk over tot intrekking van de exploitatievergunning. Gelet op wat verzoekers hebben aangevoerd, heeft de burgemeester volgens de vorige voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding hoeven zien om van intrekking van de exploitatievergunningen af te zien.
7. Verzoekers hebben een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Volgens vaste rechtspraak is de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure in beginsel bedoeld om te gelden totdat op het bezwaar is beslist en - wanneer vervolgens beroep wordt ingesteld - de rechtbank op dat beroep heeft beslist. Als hangende dat bezwaar of beroep opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl het standpunt van het bestuursorgaan ongewijzigd is gebleven, is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel opnieuw te bezien. Dit is slechts anders als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter of van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
8. Verzoekers voeren aan dat sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2025 omdat daarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen de exploitant en de beheerder. Dat is in strijd met de APV waarin een verschil is opgenomen tussen beheer en exploitatie.
Daarnaast voeren verzoekers aan dat sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden omdat de burgemeester op 31 juli 2025 feitelijk het pand heeft gesloten terwijl het bestreden besluit inhoudt dat de exploitatievergunning wordt ingetrokken en het bedrijf – dus niet het pand/gebouw – wordt gesloten.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
9. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
10. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers het niet eens zijn met de uitspraak van de vorige voorzieningenrechter van 25 juli 2025, maar dat maakt nog niet dat er sprake is van ernstige onvolkomenheden in deze uitspraak. Het onderscheid tussen de exploitant en beheerder is in de eerdere procedure uitgebreid aan de orde geweest en de stellingen van verzoekers hierover kunnen er dan ook niet toe leiden dat het herhaalde verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
11. In het bestreden besluit is ook besloten tot sluiting van het bedrijf van verzoekers. Het debat tijdens de vorige procedure zag hier weliswaar minder op (het ging vooral over de intrekking van de exploitatievergunningen wegens schijnbeheer), maar verzoekers hadden hier stellingen over kunnen aanvoeren. Dat het bedrijf gesloten is, maakt dan ook niet dat sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak of van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
12. Dat verzoekers in het pand waarin hun bedrijf is gevestigd andere activiteiten waarvoor geen exploitatievergunning vereist is willen uitvoeren, kan een wijziging van de relevante feiten en omstandigheden opleveren. Daarbij merkt de voorzieningenrechter wel op dat een voorlopige voorzieningenprocedure een spoedprocedure is en dat er alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen als verzoekers hierbij een voldoende spoedeisend belang hebben. Dat brengt mee dat, als verzoekers stellen dat sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden, in die zin dat zij in het pand andere activiteiten willen uitvoeren, zij deze stelling ook voldoende moeten concretiseren.
13. De voorzieningenrechter vindt dat verzoekers dit onvoldoende hebben gedaan. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoekers over het soort activiteiten dat zij in het pand willen uitoefenen steeds wisselende verklaringen afleggen. In het verzoekschrift hebben verzoekers hierover gezegd dat zij in het pand bijvoorbeeld waren zouden kunnen opslaan of meubels zouden kunnen maken. Niet is gebleken dat verzoekers al concrete stappen hebben ondernomen om deze activiteiten daadwerkelijk te gaan verrichten. In de aanvullende gronden van het verzoek stellen verzoekers dat in het bedrijfspand ook de bedrijven [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] worden geëxploiteerd en dat deze bedrijven meer activiteiten uitoefenen dan alleen automotive, bijvoorbeeld een groothandel voor onderdelen. Verzoekers hebben echter niet onderbouwd dat zij deze activiteiten ook los van de activiteiten waarvoor zij een exploitatievergunning nodig hebben verrichten en dat zij hiermee op korte termijn inkomsten kunnen genereren. Tijdens de zitting hebben verzoekers ook nog het spuiten van meubels en het onderverhuren genoemd als mogelijke niet-vergunningplichtige activiteiten, maar ook hiervoor geldt dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij al concrete stappen hebben genomen om deze activiteiten daadwerkelijk te gaan verrichten.
14. Een spoedeisend belang kan ook gelegen zijn in de omstandigheid dat er evident geen bevoegdheid tot sluiting van het pand bestond. Dat is alleen zo als de voorzieningenrechter zonder diepgaand onderzoek naar de zaak van oordeel is dat de sluiting geen stand kan houden. Dat is hier niet het geval. In artikel 2:36, achtste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 is bepaald dat de burgemeester bij schijnbeheer de sluiting van het bedrijf kan bevelen. Hoewel er wellicht nader onderzoek zou kunnen worden verricht over wat er precies onder de sluiting van het bedrijf moet worden verstaan, is geen sprake van de situatie dat er evident geen bevoegdheid tot sluiting van het pand bestond. Wel merkt de voorzieningenrechter op dat de burgemeester geen termijn aan de sluiting heeft verbonden. Dit acht de voorzieningenrechter niet juist. Dit maakt echter nog niet dat er een voorlopige voorziening moet worden getroffen, omdat er binnen een nog te stellen termijn waarschijnlijk al een beslissing op het bezwaar zal zijn genomen en hierin alsnog een termijn aan de sluiting kan worden verbonden.
15. Verzoekers hebben er verder op gewezen dat zich in het pand een aquarium bevindt met meer dan 100 vissen. Als het pand niet opengaat, overleven deze vissen het niet. Ook hebben zij gewezen op hun administratie en goederen van derden die zich in het pand bevinden. De burgemeester heeft tijdens de zitting toegelicht dat verzoekers op 18 augustus 2025 toegang hebben gekregen tot het pand om een auto van een derde weg te halen. Daarbij is ook gesproken over de vissen. Verzoekers hebben er toen voor gekozen deze alleen te voeren, maar niet weg te halen. De burgemeester heeft verder bevestigd dat er aanvullende afspraken over de vissen en de in het pand aanwezige administratie en goederen van derden gemaakt kunnen worden. De aanwezigheid van de vissen, administratie en goederen van derden maken daarom evenmin dat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 25/5339, ECLI:NL:RBROT:2025:9164
2.Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.