In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder, [persoon A]. [Eiseres] vorderde dat zij de huurovereenkomst mocht voortzetten en dat [gedaagde], de verhuurder, niet tot ontruiming mocht overgaan. [Eiseres] had na het overlijden van [persoon A] haar verblijf in het gehuurde voortgezet, maar [gedaagde] betwistte dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet aan de voorwaarden voldeed om de huur voort te zetten, omdat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was en zij onvoldoende waarborg bood voor de betaling van de huur. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, terwijl de tegeneisen van [gedaagde] werden toegewezen, met uitzondering van de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad. De kantonrechter bepaalde dat [eiseres] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning moest ontruimen en de achterstallige huur moest betalen. De proceskosten kwamen voor rekening van [eiseres].