ECLI:NL:RBROT:2025:1077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
10780929 CV EXPL 23-29374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor psychische schade door schadelijke werkomstandigheden

In deze zaak vordert eiser, die als nachtwaker werkzaam was bij Stichting Centrum voor Vrijwillige en Professionele Maatschappelijke Dienstverlening (CvD), schadevergoeding op grond van artikel 7:658 BW. Eiser stelt dat hij als gevolg van schadelijke werkomstandigheden, waaronder agressie van cliënten, PTSS en een persisterende depressieve stoornis heeft ontwikkeld. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende feiten heeft aangedragen die wijzen op schadelijke werkomstandigheden, maar dat het causaal verband tussen deze omstandigheden en de psychische klachten nog niet vaststaat. Gedaagden, CvD en Achmea, betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat CvD aan haar zorgplicht heeft voldaan. De kantonrechter draagt gedaagden op te bewijzen dat CvD pro-actief nazorg heeft aangeboden aan eiser en dat er een aanbod voor andere werkzaamheden is gedaan. De uitspraak is gepland voor 4 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10780929 CV EXPL 23-29374
datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. N.R. Vermue, advocaat te Etten-Leur,
tegen
Stichting Centrum voor Vrijwillige en Professionele Maatschappelijke Dienstverlening,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen, advocaat te Arnhem,
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen, advocaat te Arnhem.
Partijen worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser] ’, ‘CvD’ en ‘Achmea’ genoemd. CvD en Achmea worden samen aangeduid als ‘gedaagden’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 oktober 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief d.d. 15 januari 2024 van [eiser] , met één bijlage;
  • de brief d.d. 22 februari 2024 van [eiser] , met één bijlage;
  • de brief d.d. 18 maart 2024 van gedaagden, met één bijlage;
  • de akte eiswijziging, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van gedaagden.
1.2.
Op 2 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. [eiser] is verschenen samen met zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N.R. Vermue. Daarnaast zijn namens gedaagden verschenen mevrouw [persoon A] , mevrouw [persoon B] en de heer [persoon C] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. H. M. Kruitwagen. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de lopende zakenrol om partijen in de gelegenheid te stellen nog nadere stukken over te leggen.
1.3.
Vervolgens hebben partijen op de rolzitting van 28 mei 2024 ieder een akte met bijlagen genomen.
1.4.
Bij rolbeslissing van 16 augustus 2024 heeft de kantonrechter gedaagden nog in de gelegenheid gesteld om op de door [eiser] ter rolzitting van 28 mei 2024 ingediende akte te reageren.
1.5.
Op de rolzitting van 10 september 2025 hebben gedaagden een akte met bijlagen ingediend. Daarop is door [eiser] bij antwoord akte, ingediend op de rolzitting van 8 oktober 2024, gereageerd.
1.6.
De uitspraak van het vonnis is, na aanhouding, nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is per 1 juli 1998 bij CvD in dienst getreden. De eerste jaren werkte hij als portier en vanaf 2003 is [eiser] voor 36 uur per week in vaste dienst getreden in de functie van nachtwaker.
2.2.
In de functie van nachtwaker moest [eiser] in de nachtelijke uren de orde en rust bewaken in de nachtopvang van CvD waar mensen verbleven met een dubbele aandoening. De bewoners hadden een psychische diagnose én een alcohol- en/of drugsverslaving. Ook zag [eiser] toe op de naleving van de huisregels.
2.3.
Op 6 december 2018 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.4.
[eiser] is op 18 april 2019 gediagnosticeerd met PTSS en een persisterende depressieve stoornis. Ook is er een autisme spectrum stoornis vastgesteld. [eiser] is vervolgens bij GGZ Delfland in behandeling geweest tot 26 november 2019.
2.5.
Na twee jaar ziekte is het dienstverband van [eiser] met CvD door middel van een vaststellingsovereenkomst beëindigd per 29 januari 2021.
2.6.
Op 7 april 2021 heeft [eiser] CvD aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW. CvD heeft de aansprakelijkheid nadien van de hand gewezen.
2.7.
CvD is tegen aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van zijn eis:
  • voor recht te verklaren dat CvD aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van de ontstane beroepsziekte en dat Achmea op grond van artikel 7:954 lid 1 BW gehouden is de schade van [eiser] aan hem te vergoeden;
  • gedaagden te veroordelen tot vergoeding van de schade van [eiser] , op te maken bij staat, althans de schade vast te stellen conform de wijze die de kantonrechter het meest redelijk voorkomt;
  • voor recht te verklaren dat gedaagden gehouden zijn om over de vordering van [eiser] de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te voldoen;
  • gedaagden te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de vordering - samengevat en voor zover thans van - op het volgende. [eiser] heeft vanaf 2010 te maken gehad met een (forse) toename van het aantal en ook de ernst van incidenten op werk. Deze incidenten hebben een grote impact hem gehad. Het werk vergde steeds meer van hem en hij ontwikkelde gezondheidsklachten. Zo kreeg [eiser] last van spanningen en een gevoel van onveiligheid. Hoewel hij bij CvD diverse meldingen heeft gedaan over de arbeidsomstandigheden en de klachten die hij ervoer, heeft CvD nagelaten daarop adequaat te reageren. Het is hem uiteindelijk te veel geworden en hij heeft zich op 6 december 2018 moeten ziekmelden. Nadien is bij [eiser] PTSS en een persisterende depressieve stoornis vastgesteld. Het dienstverband met [eiser] is inmiddels beëindigd en niet te verwachten is dat [eiser] in de toekomst nog in staat is om te werken. [eiser] is tot op heden volledig arbeidsongeschikt en ontvangt een IVA-uitkering.
3.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat CvD op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog lijdt als gevolg van zijn werkzaamheden bij CvD. Hij is in de uitvoering van zijn werkzaamheden blootgesteld aan ernstige incidenten en als gevolg daarvan heeft hij psychische klachten ontwikkeld. CvD is tekort geschoten in haar zorgplicht jegens [eiser] door na te laten (afdoende) preventieve maatregelen te treffen en geen of nauwelijks gehoor te geven aan alle signalen die door hem zijn afgegeven.
3.4.
De omvang van de materiële en immateriële schade van [eiser] moet nog worden vastgesteld. Er is in ieder geval sprake van verlies aan verdienvermogen aangezien [eiser] een IVA-uitkering ontvangt en dit slechts een percentage bedraagt van zijn laatstverdiende bruto loon. Ook maakt [eiser] aanspraak op smartengeld.
3.5.
Gedaagden verzoeken om [eiser] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.6.
Gedaagden betwisten de gehoudenheid tot enige schadevergoeding. [eiser] heeft volgens gedaagden geen schade geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. In de eerste plaats niet omdat [eiser] niet is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden. Daarnaast is bij [eiser] geen sprake van klachten die van de genoemde incidenten het gevolg kunnen zijn geweest. Subsidiair betwisten gedaagden dat CvD de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Tot slot maken gedaagden bezwaar tegen verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.7.
Op de overige stelling van partijen wordt, voor zover van belang, hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

Kernvraag
4.1.
Kern van het geschil betreft de vraag of CvD op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden stelt te hebben geleden.
Juridisch kader
4.2.
In artikel 7:658 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
4.3.
Op grond van lid 2 is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.4.
In lijn met de hoofdregel van artikel 150 Rv dient de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van diens zorgplicht, te stellen en - bij betwisting - te bewijzen dat hij gezondheidsschade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarnaast is het aan de werkgever om te stellen en - bij betwisting - te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een veilige werkplek en arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen.
4.5.
Het gaat in deze zaak (onder meer) om een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die bij [eiser] is vastgesteld. PTSS is een ziektebeeld dat kan optreden na een of meer ernstige traumatiserende gebeurtenissen. PTSS heeft een multi-causaal ziektebeeld. Dat wil zeggen dat er meerdere mogelijke oorzaken kunnen zijn. Wil de werknemer met succes een beroep doen op artikel 7:658 BW dan zal hij voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen over zijn werksituatie zodat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zijn klachten door die werksituatie (en niet door iets anders, bijvoorbeeld ook door omstandigheden in zijn privésituatie) zijn ontstaan.
4.6.
Omdat het, onder meer in het geval van beroepsziektes, lastig kan zijn om het causaal verband aan te tonen, is de Hoge Raad de werknemer voor wat betreft het bewijs van het causale verband tegemoet gekomen met de zogenoemde omkeringsregel. Voor toepassing daarvan moet de werknemer stellen en bij betwisting aannemelijk maken dat hij (1) bij het verrichten van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, en (2) dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten die door de blootstelling kunnen zijn veroorzaakt. Als de werknemer daaraan voldoet, is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De omkeringsregel kan alleen worden toegepast als het causaal verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden niet te onzeker of te onbepaald is. [1] Is van de laatste situatie sprake, dan moet worden teruggevallen op de normale bewijsregels (stel- en bewijsplicht) van artikel 7:758 lid 2 BW.
4.7.
Tot slot geldt dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor aansprakelijkheid van de werkgever voor psychische schade nodig is dat de werknemer op een of andere wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij dreigt ziek te worden, dan wel een verhoogd risico loopt, zodat de werkgever tijdig de nodige maatregelen kan treffen ter voorkoming van ziekte van de werknemer. De omstandigheden van het geval kunnen er echter ook toe leiden dat ook zonder expliciete signalen vanuit de werknemer, de werkgever proactief te werk moet gaan en dat het in bepaalde situaties voor de werkgever duidelijk moet zijn dat de werknemer door het werk in zijn gezondheid zou kunnen worden geschaad.
Heeft [eiser] schade geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden?
4.8.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor CvD. Dit is door gedaagden gemotiveerd betwist. Daarbij hebben gedaagden niet alleen betwist dat [eiser] is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden, maar ook dat de bij [eiser] vastgestelde psychische klachten een gevolg zijn geweest van de werkomstandigheden bij CvD.
4.9.
Beoordeeld zal dan ook moeten worden in hoeverre [eiser] is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden en of de bij [eiser] vastgestelde psychische klachten daadwerkelijk een gevolg zijn geweest van de werkomstandigheden bij CvD.
Is [eiser] blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden?
4.10.
[eiser] stelt dat hij sinds 2010 te maken kreeg met een forse toename voor wat betreft het aantal en de ernst van incidenten. Dit ging volgens [eiser] voor wat betreft de frequentie van de incidenten van maandelijks naar wekelijks en uiteindelijk zelfs naar dagelijks. [eiser] stelt daarbij (onder meer) te maken hebben gehad met verbale en non-verbale agressie van cliënten richting andere cliënten, [eiser] en andere medewerkers van CvD. Ook werden er in het pand meermaals wapens aangetroffen en had [eiser] te maken met bewoners die elkaar overgoten met kokend water, bewoners die zichzelf hebben opgehangen, op hem gerichte aanvallen en veel incidenten met brand.
4.11.
Hoewel gedaagden erkennen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij (lichte) incidenten betrokken is geweest, betwisten zij - kort gezegd - voor wat betreft het overgrote deel van de door [eiser] benoemde incidenten dat deze hebben plaatsgevonden, en stellen zij voor wat betreft de incidenten waarbij [eiser] wel betrokken is geweest dat deze niet zodanig ernstig waren als door [eiser] wordt gesteld.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat [eiser] is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
4.13.
Vooropgesteld wordt dat als zodanig niet in geschil is dat [eiser] zijn werkzaamheden als nachtwaker, waarbij hij te maken had met een groep van tot wel 30 cliënten, (veelal) alleen verrichtte. Daarbij had hij te maken met een groep cliënten met een dubbele aandoening, te weten een psychische diagnose én een alcohol- en/of drugsverslaving. Uit onder meer de door gedaagden overgelegde nachtrapportages maakt de kantonrechter op dat sommige cliënten ook regelmatig psychotisch waren. Het voorgaande tezamen maakt dat het gedrag van de cliënten waarmee [eiser] te maken had, op zijn zachtst gezegd, niet altijd even voorspelbaar was en zij niet altijd voor rede vatbaar waren.
4.14.
Op basis van de door partijen ingenomen stellingen en overgelegde stukken, kunnen naar het oordeel van de kantonrechter voor wat betreft de door [eiser] in productie 3 beschreven incidenten in ieder geval de volgende als vaststaand worden aangenomen.
4.14.1.
Ten aanzien van voorbeeld 1 staat vast dat cliënt [naam cliënt 1] zowel verbaal als fysiek agressie heeft getoond richting [eiser] . Dit volgt namelijk uit het door [eiser] als productie 22 overgelegde (ongedateerde) incidentenformulier. Omdat de dreiging steeds groter werd heeft [eiser] op dat moment 112 en de crisisdienst van CvD gebeld. Uiteindelijk is [naam cliënt 1] op aandringen van de politie naar buiten gegaan.
4.14.2.
Ten aanzien van voorbeeld 3 staat voldoende vast dat cliënt [naam cliënt 2] in de nacht van 13 oktober 2017 met duivelse stem heeft lopen schelden en schreeuwen. Ook staat vast dat [naam cliënt 2] op andere momenten veel overlast heeft veroorzaakt door schelden en schreeuwen en dat hij verbale en fysiek agressie heeft getoond naar een collega van [eiser] nadat hij werd aangesproken op de huisregels. Het voorgaande volgt uit de door gedaagden als productie 8 overgelegde nachtrapportages van 13 oktober 2017, 22 oktober 2017 en 22 december 2017, het als productie 13 overgelegde incidentenformulier en het als productie 14 overgelegde verslag.
4.14.3.
Ook staat vast dat voorbeeld 4 zoals door [eiser] genoemd zich heeft voorgedaan. Uit de door [eiser] gegeven beschrijving volgt dat cliënt [naam cliënt 3] vanuit het niets en in psychotische stemming [eiser] in zijn kantoor fysiek heeft aangevallen. Daarbij heeft [eiser] de vuistslag van [naam cliënt 3] net kunnen ontwijken. Ook heeft [naam cliënt 3] die nacht een andere cliënt aangevallen. [eiser] heeft zich vervolgens teruggetrokken in zijn kantoor en 112, de calamiteitendienst en de achterwacht ingeschakeld. Het voorgaande is door gedaagden als zodanig niet betwist en volgt daarnaast uit het door gedaagden als productie 22 overgelegde nachtrapport van 28 juli 2015. Ook wordt dit incident aangehaald in de door [eiser] als productie 4 overgelegde e-mail d.d. 1 augustus 2015 gericht aan zijn teamleider [persoon D] (hierna: [persoon D] ) en het als productie 5 overgelegde WhatsApp-bericht d.d. 3 september 2015, eveneens gericht aan [persoon D] .
4.14.4.
Voor wat betreft voorbeeld 5 geldt dat voldoende is komen vast te staan dat cliënt [naam cliënt 4] met regelmaat verbale agressie heeft geuit richting [eiser] , collega’s van [eiser] en mede-cliënten. Daarbij werd er gescholden en werden er bedreigingen (waaronder met de dood) geuit. Ook heeft [naam cliënt 4] fysieke agressie geuit naar mede-cliënt [naam cliënt 5] . Het voorgaande volgt uit het door [eiser] als productie 22 overgelegde incidentenformulier van 11 april 2016, de door gedaagden als productie 8 overgelegde nachtrapporten van 15 maart 2016, 16 maart 2016, 6 april 2016 en 10 april 2016, de door [eiser] als productie 4 overgelegde e-mail d.d. 17 augustus 2015 gericht aan [persoon D] , het door [eiser] als productie 5 overgelegde WhatsApp-bericht d.d. 11 april 2016 gericht aan [persoon D] en de door [eiser] als productie 6 overgelegde WhatsApp-berichten van 16 maart 2016 gericht aan [persoon E] (hierna: [persoon E] ), zijnde een collega van [eiser] .
4.14.5.
Ook het plaatsvinden van het door [eiser] als voorbeeld 6 omschreven incident is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan. Hieruit volgt dat [eiser] cliënt [naam cliënt 6] , die door een overdosis drugs buiten bewustzijn onder een bed lag, moest zien te reanimeren. Dit lukte volgens [eiser] niet (goed) doordat hij alleen was, hij gelijktijdig 112 moest bellen en [naam cliënt 6] onder het bed vandaan moest zien te krijgen. Het voorgaande volgt uit de door gedaagden als productie 22 overgelegde nachtrapportage van 14 augustus 2018.
4.14.6.
Ten aanzien van het door [eiser] als voorbeeld 8 beschreven incident is naar het oordeel van de kantonrechter komen vast te staan dat [eiser] op 12 mei 2016 verbaal en non-verbaal agressief is bejegend door cliënt [naam cliënt 7] . Hierbij werden door cliënt [naam cliënt 7] bedreigingen geuit en bewegingen gemaakt. Het voorgaande vindt steun in het door [eiser] als productie 22 overgelegde incidentenformulier van 13 mei 2016 en het door gedaagden als productie 8 overgelegde nachtrapport van 13 mei 2016. Ook komt dit incident in de door [eiser] als productie 6 overgelegde WhatsApp-berichten van 12 en 13 mei 2016, gericht aan [persoon E] , naar voren. Daarbij wordt er tevens melding van gemaakt dat [naam cliënt 7] de nacht ervoor tegenover [eiser] heeft uitgesproken zijn eigen oom met een Kalasjnikov of pistool te zullen gaan vermoorden.
4.14.7.
Voor wat betreft voorbeeld 11 zoals genoemd door [eiser] staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat cliënt [naam cliënt 8] in de nacht van 21 op 22 januari 2016 veel overlast heeft veroorzaakt en op 22 januari 2016 overdag collega’s van [eiser] heeft uitgescholden, fysiek heeft bedreigd en heeft gedreigd met het ingooien van ramen. Vervolgens is [naam cliënt 8] tot twee keer toe door de politie uit het pand gezet. Ondanks zijn schorsing is [naam cliënt 8] in de nacht van 22 op 23 januari 2016 opnieuw (meermaals) het pand binnengedrongen. [eiser] heeft daarop de politie en achterwacht ingeschakeld. De politie heeft [naam cliënt 8] vervolgens meermaals uit het pand moeten verwijderen. Het voorgaande vindt steun in het door [eiser] als productie 32 overgelegde incidentenformulier en de als productie 33 overgelegde officiële waarschuwing. Ook volgt bedoeld incident uit het door gedaagden als productie 11 overgelegde incidentenformulier van 22 januari 2016 en het als productie 22 overgelegde nachtrapport van 22 januari 2016.
4.14.8.
Ook voorbeeld 12 zoals genoemd door [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter plaatsgevonden. [eiser] heeft beschreven dat cliënt [naam cliënt 9] compleet is doorgedraaid, gilde, tegen een deur sloeg en van de trap is komen afglijden. Nadat [eiser] zich in zijn kantoor heeft teruggetrokken en de deur heeft dicht gedaan, is [naam cliënt 9] keihard op die deur gaan slaan. Ook schreeuwde hij ‘ik heb stemmen ik heb stemmen’. Het voorgaande volgt uit het door gedaagden als productie 22 overgelegde nachtrapport van 1 december 2018.
4.15.
De kantonrechter gaat er op basis van de overgelegde incidentenformulieren (producties 22 en 32 van [eiser] en productie 12 van gedaagden), bij gebreke van een inhoudelijke betwisting daarvan, daarnaast vanuit dat zich nog de volgende incidenten hebben voorgedaan.
4.15.1.
Op 2 januari 2013 heeft cliënt [naam cliënt 10] zich verbaal agressief uitgelaten tegenover [eiser] en twee van zijn collega’s. [naam cliënt 10] weigerde op verzoek van [eiser] en zijn collega’s om het pand te verlaten en heeft de deur van zijn kamer gebarricadeerd. Nadat de politie en achterwacht is ingeschakeld, is [naam cliënt 10] uiteindelijk met de politie mee naar buiten gegaan.
4.15.2.
Op 10 juni 2016 heeft cliënt [naam cliënt 7] verbale agressie richting [eiser] geuit. Daarbij ging het om schreeuwen, schelden en het dreigen met ‘ik steek de gehele boel in de fik kankerlijers allemaal hier’. [naam cliënt 7] maakte daarbij allerlei wilde bewegingen. Ook heeft [naam cliënt 7] non-verbale agressie getoond door, nadat hij het pand had verlaten en weer naar binnen wilde, tegen de deur aan te trappen en tegen de ramen aan te slaan. [eiser] heeft de achterwacht en de politie gebeld. De politie is vervolgens pas na een uur gearriveerd. Dit incident vindt ook steun in de door [eiser] als productie 33 overgelegde officiële waarschuwing.
4.15.3.
Op basis van het door gedaagden als productie 12 overgelegde incidentenformulier staat voorts vast dat op 15 augustus 2016, door het roken van een blow door cliënt [naam cliënt 11] , het brandalarm is afgegaan. [eiser] heeft de bewoners gerustgesteld en de brandweer afgebeld en de calamiteitendienst heeft de centrale gereset. Daarnaast volgt uit het door [eiser] als productie 22 overgelegde incidentenformulier van 21 maart 2017 dat [eiser] met wateroverlast in het pand te maken heeft gehad. [eiser] heeft het water grotendeels opgedweild en de calamiteitendienst ingeschakeld. Uit het door [eiser] als productie 22 overgelegde incidentenformulier van 25 juni 2016 volgt ten slotte dat een onbekende man die aan de deur van het pand verscheen dreigende taal richting [eiser] heeft geuit.
4.16.
Op grond van de door gedaagden als productie 8 overgelegde nachtrapportages kan voorts nog worden vastgesteld dat cliënt [naam cliënt 12] zich op 25 september 2016 in bijzijn van [eiser] en twee van zijn collega’s licht agressief en dwingend heeft uitgelaten omdat hij niet meer medicatie van hen kreeg. Daarnaast volgt uit de rapportages dat cliënt [naam cliënt 13] op 9 februari 2017 aan de balie bij [eiser] over messen en pistolen sprak en stelde de baardkleur van [eiser] te haten en dat cliënt [naam cliënt 5] op 27 mei 2017 in volledig beschonken toestand van alles op de gang gooit, waaronder een zeer zware ijzeren staaf die volgens [eiser] op een slagwapen leek. Ten slotte volgt uit de nachtrapportage van 3 januari 2018 ten aanzien van cliënt [naam cliënt 14] en uit de nachtrapportages van 21 februari 2018, 26 maart 2018 en 3 april 2018 ten aanzien van cliënt [naam cliënt 15] dat zij zich tegenover [eiser] zowel verbaal als non-verbaal agressief hebben uitgelaten.
4.17.
Als onbetwist staat vast dat [persoon F] , zijnde een collega van [eiser] , medio 2013 door een cliënt van CvD is doodgestoken. Ook zijn er meermaals wapens in het pand aangetroffen. Dit volgt onder meer uit de door [eiser] als productie 4 overgelegde e-mail van 4 juni 2016 gericht aan [persoon D] alsook uit productie 26.
4.18.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagden, en bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing daarvan, ziet de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de overige door [eiser] genoemde incidenten zich hebben voorgedaan.
4.19.
Op basis van het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld dat [eiser] (in ieder geval) in de periode van 2013 tot en met 2018 weliswaar niet dagelijks, maar in ieder geval wel met enige regelmaat, met verbaal-, non-verbaal- en fysiek agressief gedrag van cliënten is geconfronteerd. Zo werd er onder meer geschreeuwd, gescholden, gedreigd, tegen ramen en deuren geslagen en vond er ook ongewenst fysiek contact plaats. Daarbij richtte dit gedrag zich zowel tot [eiser] zelf als tot andere cliënten en collega’s van [eiser] . Dit heeft één keer zelfs tot de dood van een collega van [eiser] geleid.
4.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen deze werkomstandigheden als schadelijk voor de gezondheid worden aangemerkt. Agressie is een vorm van ongewenst gedrag die valt onder de noemer psychosociale arbeidsbelasting. In artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet is vermeld dat werkgevers een beleid moeten voeren dat erop is gericht om agressie en geweld te voorkomen en medewerkers te beschermen tegen dit gedrag. Het (langdurig) blootgesteld worden aan geweld en agressie kan namelijk tot zowel psychische als lichamelijke klachten leiden en brengt werkstress en een gevoel van onveiligheid met zich. Bijkomende omstandigheid is in dit geval dat [eiser] zijn werkzaamheden als nachtwaker (veelal) alleen verrichtte, zodat er ook geen collega fysiek aanwezig was om op terug te vallen. Aannemelijk is dat daardoor het onveiligheidsgevoel van [eiser] alleen maar verder versterkt is.
4.21.
Dat de incidenten die plaatsvonden op het werk grote impact op [eiser] hadden en hem een gevoel van onveiligheid bezorgden, volgt ook duidelijk uit de door hem als producties 4, 5 en 6 overgelegde e-mail- en WhatsApp-correspondentie betrekking hebbend op de hiervoor genoemde periode. Hierin spreekt [eiser] meermaals uit dat de incidenten het nodige met hem doen en dat hij voor zijn eigen veiligheid en dat van zijn collega’s vreest. Dit terwijl daarnaast buiten kijf staat dat [eiser] een ervaren kracht was en hij zijn werkzaamheden altijd naar volle tevredenheid van CvD heeft verricht.
4.22.
De omstandigheid dat [eiser] in de situaties waarin de agressie tot hem was gericht in staat was om de-escalerend op te treden en/of zichzelf in veiligheid te brengen, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat deze incidenten niet hun weerslag op [eiser] hebben gehad. Daarnaast gaat de kantonrechter er vanuit dat ook incidenten waarbij de agressie niet direct tot [eiser] was gericht en/of incidenten waarbij [eiser] niet aanwezig was de nodige impact kunnen hebben. Immers ook deze incidenten dragen bij aan een gevoel van onveiligheid. [eiser] diende zijn werkzaamheden namelijk onder dezelfde arbeidsomstandigheden en ten aanzien van dezelfde groep cliënten te verrichten. Bovendien kunnen ook confrontaties met het lijden of de dood van anderen psychisch belastend zijn.
Zijn de gezondheidsklachten van [eiser] een gevolg van zijn werkzaamheden bij CvD?
4.23.
Als erkend staat vast dat [eiser] in april 2019 met PTSS, een persisterende depressieve stoornis en een autismespectrumstoornis is gediagnosticeerd. Volgens [eiser] zijn de PTSS en persisterende depressieve stoornis een gevolg van de werkomstandigheden bij CvD. Dit is door gedaagden gemotiveerd betwist. Daarbij hebben gedaagden onder meer aangevoerd dat gezien de pre-existentie van relevante klachten, de predispositie van [eiser] en het multifactoriële karakter van de klachten het causaal verband niet kan worden vastgesteld.
4.24.
De kantonrechter is op basis van de thans voorliggende stukken van oordeel dat het causaal verband tussen de werkzaamheden en de PTSS en persisterende depressieve stoornis van [eiser] vooralsnog niet vaststaat en dat het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker en onbepaald is. Daarbij heeft de kantonrechter het volgende in aanmerking genomen.
4.25.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verwezen naar de door hem als productie 7 overgelegde medische informatie, het door hem als productie 23 overgelegde advies van bedrijfsarts/beroepsziekte-expert [naam arts 1] (hierna: [naam arts 1] ) en het door hem als productie 31 overgelegde (aanvullende) medisch advies van bedrijfsarts/beroepsziekte-expert [naam arts 2] (hierna: [naam arts 2] ). Gedaagden hebben ter onderbouwing van hun stelling dat er geen causaal verband aanwezig is onder meer verwezen naar een tweetal medische adviezen van verzekeringsarts [naam arts 3]
(hierna: [naam arts 3] ), overgelegd als producties 5 en 8.
4.26.
Door zowel de bedrijfsarts als [naam arts 1] en [naam arts 2] is geoordeeld dat de psychische klachten van [eiser] (kunnen) zijn veroorzaakt door de uitoefening van zijn werkzaamheden bij CvD. Een duidelijk onderscheid ten aanzien van (het ontstaan van) de persisterende depressieve stoornis en de PTSS wordt daarbij echter niet gemaakt. Daarnaast geldt dat [naam arts 1] en [naam arts 2] hun oordeel hebben gebaseerd op de aan hen toegezonden medische stukken (waaronder de producties 7 zoals door [eiser] overgelegd) die op hun beurt weer zijn opgesteld naar aanleiding van de eigen mededelingen van [eiser] . Onduidelijk is echter van welke incidenten [eiser] in de door hem gevoerde (medische) gesprekken exact mededeling heeft gedaan, terwijl in de onderhavige procedure daarnaast ook is vastgesteld dat niet alle door [eiser] genoemde incidenten in rechte zijn komen vast te staan. Het causaal verband dient echter wel te worden vastgesteld op basis van de specifieke (vaststaande) incidenten van dit geval.
4.27.
Gedaagden hebben er daarnaast op gewezen dat de door psycholoog [naam psycholoog] (hierna: [naam psycholoog] ) en psychiater [naam psychiater] op 18 april 2019 opgestelde beschrijvende diagnose (productie 7 nummer 2) het volgende vermeld:

Cliënt is een 39-jarige man die zich aanmeldt met depressieve klachten en trauma gerelateerde klachten. De klachten zijn verergerd omdat hij op het werk getuige zou zijn geweest van meerdere incidenten. Het lijkt er op dat de klachten boven op een bestaande dysthymie/persisterende depressie zijn gekomen. De coping van cliënt schiet te kort: hij kan niet goed met veranderingen omgaan, kan zaken niet loslaten en zich moeilijk verplaatsen in anderen. Mogelijk dat dit voortkomt uit een onderliggende autismespectrumstoornis.
Daarnaast vermeldt de anamnese van het intakeverslag bij GGZ-Delfland (productie 7 nummer 7): “
Clt is nachtwaker bij het Centrum Dienstverlening en zegt dat hij veel nare dingen heeft meegemaakt’ deze herinneringen komen terug als film’, aldus clt. Hij heeft veel angsten en zijn stemming is somber (geeft zijn stemming een 2/3 op een schaal van 10). Hij zegt nooit gelukkig te zijn geweest, maar dat de klachten door deze gebeurtenissen versterkt zijn (…).
Op basis van het voorgaande lijkt dan ook niet uitgesloten dat [eiser] al kampte met psychische klachten en dat door de incidenten bij CvD slechts sprake is geweest van een verergering van de bij [eiser] reeds bestaande psychische klachten.
4.28.
Gedaagden hebben er bovendien op gewezen dat ook andere (buiten het werk gelegen) omstandigheden tot de psychische klachten van [eiser] hebben kunnen geleid. In dat verband hebben zij onder meer gewezen op de omstandigheid dat eerder een vriend van de vader van [eiser] is doorgeschoten in een café, waarvan [eiser] naar eigen zeggen erg geschrokken is en waaraan hij ook tinnitus heeft overgehouden. Ook hebben zij erop gewezen dat [naam psycholoog] (in productie 7 nummer 9 van [eiser] ) op de vraag van de gemachtigde van gedaagden welke onderliggende gebeurtenissen [eiser] zelf ter sprake zou hebben gebracht, heeft geantwoord dat [eiser] ‘
onder meer ingrijpende gebeurtenissen op het werk’ heeft ingebracht.
4.29.
Ten slotte volgt uit het medisch advies van [naam arts 2] dat bij een autismespectrumstoornis de kans op depressie is verhoogd, dat een derde tot de helft van mensen met PTSS ook een depressieve stoornis heeft en dat een laag zelfbeeld (waarmee [eiser] kampt) een risico factor is voor het ontstaan van PTSS. Deze factoren kunnen dan ook een rol spelen.
4.30.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het causaal verband (vooralsnog) niet vaststaat en dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is. Hierdoor rust op [eiser] de volledige bewijslast van zijn stelling dat de PTSS en de persisterende depressieve stoornis een gevolg zijn van de arbeidsomstandigheden bij CvD.
4.31.
De kantonrechter is van oordeel dat nader onderzoek nodig is naar het verband tussen de psychische klachten van [eiser] en de arbeidsomstandigheden door benoeming van een onafhankelijk deskundige. Alvorens echter toe te komen aan een mogelijke benoeming van een deskundige, zal eerst het verweer van gedaagden, dat CvD haar zorgplicht jegens [eiser] is nagekomen, worden beoordeeld. Indien dit verweer immers slaagt, is benoeming van een deskundige voor de vaststelling van het causaal verband niet zinvol meer.
Heeft CvD haar zorgplicht geschonden?
4.32.
In de jurisprudentie zijn de uitgangspunten van de zorgplicht nader uitgewerkt. Een werkgever is op grond van het bepaalde in artikel 7:658 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Artikel 7:658 BW houdt in beginsel een ruime zorgplicht voor de werkgever in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding, alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op de behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Anderzijds beoogt artikel 7:658 BW geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.33.
Vooropgesteld wordt dat partijen het erover eens zijn dat van opzet dan wel bewuste roekeloosheid aan de kant van [eiser] geen sprake is geweest. Daar gaat de kantonrechter in het hiernavolgende dan ook vanuit.
4.34.
Gedaagden hebben daarnaast betoogd dat CvD aan haar zorgplicht heeft voldaan. Daartoe brengen zij naar voren dat veel van de door [eiser] benoemde omstandigheden inherent zijn aan het beroep als nachtwaker bij een instelling die opvang biedt voor mensen met psychische problemen en dat zij daarnaast veel aandacht besteedt aan de veiligheid van haar medewerkers. Ter illustratie daarvan hebben gedaagden zowel preventieve maatregelen als maatregelen ter afhandeling van calamiteiten en de nazorg daarbij genoemd. [eiser] heeft op zijn beurt gemotiveerd betwist dat CvD aan haar zorgplicht heeft voldaan.
4.35.
De kantonrechter is van oordeel dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat CvD aan haar zorgplicht heeft voldaan. Dit baseert de kantonrechter op het volgende.
4.36.
Juist in een geval als de onderhavige waarbij, zoals door gedaagden zelf wordt gesteld, veel van de door [eiser] genoemde voorbeelden inherent zijn aan het beroep als nachtwaker bij een instelling die opvang biedt voor mensen met psychische problemen, rust op CvD als werkgever de verplichting om een hoog veiligheidsniveau van de werkomstandigheden van haar werknemers te waarborgen. Gewerkt wordt immers te midden van een groep met cliënten met een dubbele aandoening waarbij er continu een reële kans op agressie aanwezig is. Door CvD als werkgever dienen dan ook de nodige maatregelen te worden getroffen. Daarbij gaat het in de eerste plaats om maatregelen tot beveiliging van haar werknemers tegen de gevaren van hun dagelijkse omgang met de cliënten, de daartoe gegeven voorlichting, de op die gevaren afgestemde instructies en het toezicht op de naleving daarvan. Daarnaast komt het aan op de wijze van afhandeling van calamiteiten en het bieden van nazorg. Het voorgaande geldt in het onderhavige geval des te meer nu [eiser] zijn werkzaamheden (veelal) alleen verrichtte en hij geen fysiek aanwezige collega’s had om op terug te vallen. Daarnaast behoorde het juist tot de taak van [eiser] als nachtwaker om gedurende de nacht de orde, rust en veiligheid in het pand te handhaven en om op te treden bij onder meer overlast en vandalisme. In geval van incidenten werd van [eiser] dan ook juist gevergd om handelend op te treden in plaats van om zich van de situatie te onttrekken.
4.37.
Op grond van de stellingen van gedaagden die door [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, zijn weersproken stelt de kantonrechter vast dat CvD in ieder geval afdoende preventieve maatregelen heeft getroffen ter bescherming van de veiligheid van [eiser] als werknemer.
4.37.1.
CvD voert jaarlijks een risico-inventarisatie uit en heeft aan [eiser] een cursus agressiehantering en psychiatrie aangeboden. Daarnaast heeft CvD voor haar personeel diverse voorzieningen getroffen en aan hen instructies gegeven. Zo heeft CvD aan het personeel opgedragen dat de eigen veiligheid altijd voorop staat, heeft zij de nachtwakers geïnstrueerd geen rondes alleen te lopen indien zij zich door omstandigheden niet veilig voelen en heeft zij tevens geïnstrueerd dat zij zich in geval van nood kunnen terugtrekken in het (afsluitbare) kantoor. In geval van calamiteiten kan het personeel altijd de hulpdiensten inschakelen via 112 en/of de achterwacht, crisisdienst of mobiele nachtwacht. Ook lijkt CvD de door [eiser] aangedragen suggestie van een kastje met noodknop serieus te hebben onderzocht. Omdat een kastje met noodknop volgens CvD niet tot het eerder aanwezig zijn van de hulpdiensten zou leiden, heeft CvD echter van deze maatregel afgezien.
4.37.2.
Daarnaast kon incidenteel, te weten op momenten met een verhoogd risico, een tweede nachtwacht worden ingezet. CvD heeft uitdrukkelijk betwist dat het in de branche gebruikelijk is om op structurele basis een tweede nachtwacht in te zetten. Dat dit anders is, is naar het oordeel van de kantonrechter door [eiser] ook niet aangetoond. De structurele inzet van een tweede nachtwacht kan naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet als een in redelijkheid van CvD te vergen maatregel worden aangemerkt.
4.38.
Gedaagden hebben voorts onbetwist gesteld dat CvD op het gebied van afhandeling van calamiteiten en nazorg diverse maatregelen heeft getroffen. Zo werden incidenten altijd geregistreerd op de daarvoor bedoelde incidentenformulieren waarbij door het betreffende personeelslid kon worden aangevinkt of hij/zij nazorg wenste. Ook konden incidenten worden besproken en ervaringen worden uitgewisseld tijdens diverse overleggen. [eiser] heeft daarvan echter nooit gebruik gemaakt. Daarnaast werd na het incident met cliënt [naam cliënt 3] een waarschuwing aan hem gegeven en is [naam cliënt 3] als bewoner geschorst en overgeplaatst naar een andere instelling.
4.38.1.
Hoewel CvD de nodige maatregelen heeft getroffen op het gebied van de afhandeling van calamiteiten en nazorg, staat naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog niet vast dat deze maatregelen toereikend zijn geweest in het kader van haar zorgplicht.
4.38.2.
Daarbij acht de kantonrechter met name van belang dat (vooralsnog) niet is komen vast te staan dat CvD pro-actief en op adequate wijze nazorg aan [eiser] heeft geboden. Het voorgaande had, gelet op de omstandigheden waaronder [eiser] zijn werk verrichtte en de door hem richting [persoon D] meermaals geuite signalen, wel van haar verwacht mogen worden. Hieraan doet naar het oordeel van de kantonrechter niet af dat [eiser] op de incidentenformulieren niet heeft aangevinkt dat hij nazorg wenste. Uit de door [eiser] per e-mails (productie 4) en WhatsAppberichten (productie 5) aan [persoon D] gegeven signalen blijkt naar het oordeel van de kantonrechter namelijk overduidelijk dat [eiser] zich gedurende zijn werk regelmatig angstig en onveilig voelde en dat de werkomstandigheden bij CvD een grote impact op hem en zijn geestelijke gesteldheid hadden. Zo bericht [eiser] per e-mail van 11 augustus 2015:

Ik wil het even hebben op de veiligheid in de nacht op de nok. Er zijn helaas dagen ertussen dat ik mij niet meer veilig voel op mijn werkplek, en best met angst naar mijn werk toe gaat.
Laatst ben ik nog aangevallen door [naam cliënt 3] zoals je weet wat gelukkig goed afgelopen is, maar dit soort incidenten gaan toch niet in je koude kleren zitten. In de jaren best wat aanvaringen mee gemaakt, ook het gebeuren rondom [naam cliënt 16] hebben een grote impact op mij gehad. Ik wil ook gewoon weer naar mijn gezin om 07.45 uur als mijn dienst erop zit.”
Daarnaast schrijft [eiser] per e-mail van 4 juni 2016 onder meer:

De politie kan en wil niets meer in dreigende situaties en heeft zoiets van dat moet je baas zelf maar oplossen, en daar sta je dan als nachtwaker die toch met zijn volle inzet en vol met adrenaline en knikkende knieën het probleem op dat moment wil takkelen en zich dan compleet in de steek gelaten voelt en de ochtend met weer een geestelijke tik huiswaarts keert.
Ik wil niets anders dan mijn werk doen met de volle 110% die ik altijd met alle plezier geef, maar dan moet het mij ook niet onmogelijk worden gemaakt zodat ik niet meer kan functioneren en mijn taken niet uit kan voeren, en daarbij is bij mij de laatste druppel al een tijd geleden gevallen en ik eigenlijk de druk van agressie niet meer aan kan op dit moment na alle incidenten in de afgelopen tijd. Wat toch uiteindelijk ben ik bang zal gaan resulteren dat ik een tijd uit de running kan/zal raken hierdoor, ik blijf maar doorgaan op de automatische piloot, maar eens is het kaarsje echt uit.”
Ook bericht [eiser] op 24 augustus 2018:

Ook kan ik deze agressie op het moment even niet meer handelen de emmer is vol, heb al flink wat agressie op mijn bord gehad de afgelopen jaren en het is schering en inslag je komt bijna niet meer tot rust of je krijgt het volgende al weer op je bord. Aan mijn inzet en ervaring ligt dit niet maar aan de werksituatie, de doelgroep die zwaarder en zwaarder is geworden de afgelopen jaren.
4.39.
Gedaagden hebben weliswaar gesteld dat CvD na incidenten altijd pro-actief nazorg heeft aangeboden aan personeelsleden (door na te bellen of hen aan te spreken) en dat zij aan [eiser] (voor zijn ziekmelding) ook een aanbod voor andere werkzaamheden heeft gedaan, maar dit is door [eiser] gemotiveerd betwist. Bij gebreke van een onderbouwing daarvan zijn deze stellingen van gedaagden (vooralsnog) dan ook niet komen vast te staan. Gedaagden hebben een bewijsaanbod gedaan en de kantonrechter ziet aanleiding om hen tot nadere bewijslevering toe te laten.
Conclusie: bewijsopdracht
4.40.
Gedaagden hebben de bewijslast van hun stelling dat CvD (pro-actief) nazorg aan [eiser] heeft aangeboden en hem voor zijn ziekmelding een aanbod voor andere werkzaamheden heeft gedaan. Gedaagden worden tot het aangeboden bewijs toegelaten zoals hierna vermeld.
4.41.
Direct nadat gedaagden bewijs hebben geleverd, mag [eiser] (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
4.42.
Slaagt CvD in het opgedragen bewijs, dan moet worden aangenomen dat zij voldaan heeft aan haar zorgplicht, zodat de vordering van [eiser] afgewezen dient te worden. Slaagt CvD niet in het opgedragen bewijs, dan dient nader beoordeeld te worden of
de PTSS en de persisterende depressieve stoornis van [eiser] een gevolg zijn van de arbeidsomstandigheden bij CvD, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.30 vermeld. Daartoe zal in dat geval een deskundigenonderzoek moeten worden gelast. Met het vervolg van de procedure is de nodige tijd (en kosten) gemoeid en de kantonrechter kan zich voorstellen dat partijen naar aanleiding van dit vonnis en de daarin geschetste vervolgstappen in de procedure nader met elkaar in overleg gaan om te trachten het geschil alsnog in der minne op te lossen. Zo partijen daar meer tijd voor nodig hebben staat het hen vrij om daarvoor uitstel te vragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt gedaagden op om te bewijzen dat CvD (pro-actief) nazorg aan [eiser] heeft aangeboden en hem voor zijn ziekmelding een aanbod voor andere werkzaamheden heeft gedaan;
schriftelijk bewijs
5.2.
bepaalt dat als gedaagden schriftelijk bewijs willen leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
dinsdag 4 februari 2025 om 11.30 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
5.3.
bepaalt dat als gedaagden getuigen willen laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moeten opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden maart, april en mei 2025;
5.4.
wijst erop dat gedaagden na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
5.5.
bepaalt dat als gedaagden op een andere manier bewijs willen leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
495

Voetnoten

1.HR 7 juni 2013, LJN BZ1721 (Lansink/Ritsma) en HR 7 juni 2013, LJN BZ1717 (SVB-arrest)