ECLI:NL:RBROT:2025:10465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
11325825 CV EXPL 24-24534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en incassokosten in huurgeschil na vernietiging oneerlijk opslagbeding

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, vordert de eiser, een verhuurder, betaling van huurachterstand van de gedaagden, huurders van een woning. De huurperiode liep van 1 december 2022 tot en met 30 november 2024. De eiser heeft een huurachterstand tot en met november 2024 ingediend, inclusief rente en kosten. In eerdere tussenvonnissen is geoordeeld dat er sprake was van een oneerlijk huurprijswijzigingsbeding en een oneerlijk incassokostenbeding. Echter, in het tussenvonnis van 20 juni 2025 heeft de kantonrechter aangegeven dat het incassokostenbeding van de eiser eerlijk is, wat afwijkt van eerdere oordelen. De gedaagden hebben niet gereageerd op dit voornemen van de kantonrechter.

De kantonrechter heeft de huurachterstand van € 6.749,60 toegewezen, gebaseerd op de berekening van de huurprijs na vernietiging van het opslagbeding. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag te betalen. Daarnaast zijn de incassokosten, die als eerlijk zijn beoordeeld, vastgesteld op € 562,53. De rente over de huurachterstand is vanaf 1 juni 2024 toegewezen. De proceskosten zijn begroot op € 1.198,47, die ook voor rekening van de gedaagden komen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, zelfs als de gedaagden in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11325825 CV EXPL 24-24534
datum uitspraak: 22 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam
eiser,
gemachtigde: [naam],
tegen

1.[gedaagde 1],

woonplaats: Rotterdam,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden verder tezamen aangeduid als ‘[gedaagden]’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het tussenvonnis van 20 juni 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 20 juni 2025 laten weten dat hij het voornemen heeft om te oordelen dat het incassokostenbeding van [eiser] eerlijk is. Dit wijkt af van zijn oordeel in het tussenvonnis van 3 januari 2025. [gedaagden] is daarom in de gelegenheid gesteld om op te reageren op het voornemen van de kantonrechter. [gedaagden] heeft niet meer gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagden] huurde van 1 december 2022 tot en met 30 november 2024 een woning van [eiser]. In deze procedure vordert [eiser] de ontstane huurachterstand tot en met november 2024, met rente en kosten.
2.2.
In het tussenvonnis van 3 januari 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat er sprake is van een oneerlijk huurprijswijzigingsbeding en [eiser] de mogelijkheid gegeven om de verhoging van de huur per 1 december 2023 uit te leggen. [eiser] heeft bij akte laten weten geen verklaring te hebben voor het percentage waarmee de huur is verhoogd. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis ook geoordeeld dat sprake is van een oneerlijk incassokostenbeding in de algemene voorwaarden.
2.3.
In het tussenvonnis van 20 juni 2025 heeft de kantonrechter aan [gedaagden] laten weten dat hij het voornemen heeft om te oordelen dat sprake is van een eerlijk incassokostenbeding. Het incassokostenbeding sluit namelijk wel aan op wat volgens de wet gevorderd kan worden. Dit oordeel wijkt af van het oordeel in het tussenvonnis van 3 januari 2025. [gedaagden] is daarom in de gelegenheid gesteld om op dit voornemen te reageren, maar heeft niet gereageerd.
2.4.
De kantonrechter wijst de huurachterstand gedeeltelijk toe. De incassokosten worden ook gedeeltelijk toegewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
[gedaagden] moet een huurachterstand van € 6.749,60 betalen
2.5.
[gedaagden] wordt hoofdelijk veroordeeld om € 6.749,60 aan [eiser] te betalen. [eiser] vordert de huurachterstand van februari 2024 tot en met november 2024. [eiser] heeft namelijk tijdens de zitting van 4 december 2024 verklaard dat de huurovereenkomst per 30 november 2024 is geëindigd en dat [gedaagden] de sleutels van de opgeleverde woning heeft ingeleverd. [gedaagden] heeft de huurachterstand niet betwist. De toegewezen huurachterstand wordt hieronder berekend.
2.6.
In het tussenvonnis van 3 januari 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het opslagbeding in de huurovereenkomst moet worden vernietigd. Dit betekent dat de huur per 1 december 2023 enkel verhoogd mocht worden op basis van het indexatiebeding in de huurovereenkomst. In overweging 2.7 van het tussenvonnis van 3 januari 2025 is uitgelegd dat de huur met 3,0% mocht worden verhoogd. De verhoogde huurprijs per 1 december 2023 is dan ook € 1.100,00 * 1,03 = € 1.133,00 per maand.
2.7.
Uit het door [eiser] overgelegde achterstandsoverzicht blijkt dat [gedaagden] per februari 2024 een achterstand heeft laten ontstaan. De huur van de maand februari 2024 is namelijk betaald op 9 februari 2024, terwijl partijen hebben afgesproken dat de huurprijs voor de eerste van de maand moet worden betaald (artikel 4.5 van de huurovereenkomst). De kantonrechter vergelijkt vanaf februari 2024 tot en met november 2024 de huurprijs die [gedaagden] had moeten betalen na de vernietiging van het opslagbeding met de betalingen die [gedaagden] daadwerkelijk heeft gedaan.
2.8.
Van februari 2024 tot en met november 2024 moest [gedaagden] € 1.133,00 * 10 = € 11.330,00 betalen aan [eiser]. [gedaagden] heeft volgens het door [eiser] overgelegde overzicht € 4.580,40 betaald. De totale huurachterstand tot en met november 2024 is dan ook € 11.330,00 - € 4.580,40 = € 6.749,60. Dit bedrag wordt toegewezen.
[gedaagden] moet incassokosten betalen
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat artikel 25.2 van de Algemene bepalingen huurovereenkomst 2017 een eerlijk beding is. In de bepaling is namelijk opgenomen dat alle buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, behoudens toepassing van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit incassokosten. Deze wetgeving is in deze zaak van toepassing. Hierdoor mag [eiser] op basis van de bepaling enkel de wettelijk geregelde incassokosten in rekening brengen en is geen sprake van een oneerlijk beding. In het tussenvonnis van 3 januari 2025 heeft de kantonrechter weliswaar overwogen dat [gedaagden] geen incassokosten hoeft te betalen, vanwege een oneerlijk beding in artikel 25.2 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst. De kantonrechter komt dus terug op deze beslissing. [1] [gedaagden] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de wijziging in het oordeel van de kantonrechter, maar heeft dit niet gedaan. De kantonrechter oordeelt dan ook dat sprake is van een eerlijk incassokostenbeding.
2.10.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 562,53 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). [eiser] heeft gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten zijn berekend op basis van de huurachterstand tot en met juni 2024. De huur was toen drie maanden lang niet betaald. De hoofdsom op basis waarvan de buitengerechtelijke incassokosten moeten worden berekend, is dan ook € 1.133,00 * 3 = € 3.399,00.
[gedaagden] moet rente betalen
2.11.
De rente over € 3.399,00 wordt vanaf 1 juni 2024 toegekend. In de dagvaarding is de rente vanaf 1 juni 2024 gevorderd over de huurachterstand tot en met juni 2024. Zoals in overweging 2.10 is berekend, was de huurachterstand toen € 3.399,00.
Verder geen oneerlijke bepalingen
2.12.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagden] moet de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden], omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagden] aan [eiser] moet betalen op € 137,47 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.198,47. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
2.14.
Voor de dagvaardingskosten wordt een bedrag van € 137,47 toegekend. Het is de kantonrechter opgevallen dat in de dagvaarding tweemaal BTW wordt berekend over de GBA kosten/leges. Per 1 januari 2024 zijn de GBA kosten/leges vastgesteld op € 0,62 (Tarieven ambtshandelingen m.i.v. 1 januari 2024). Inclusief BTW zijn de kosten in deze zaak dan ook voor twee personen € 0,62 * 2 * 1,21 = € 1,50. [eiser] heeft niet uitgelegd waarom een hoger bedrag moet worden toegekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagden] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 7.312,13 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 3.399,00 vanaf 1 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.198,47;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
64363

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800.